beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/50
zaak-/rekestnummer: C/09/518250 KG RK 16-1617
parketnummer: 09/755005-16
datum beschikking: 3 oktober 2016
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
BRP-adres: [adres],
thans gedetineerd,
verzoeker,
raadsvrouw: mr. E.G. Al;
strekkende tot wraking van:
mr. E.A.G.M. van Rens,
voorzitter van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Den Haag,
mr. M.A.J. van de Kar,
strafrechter in de rechtbank Den Haag;
mr. A.M. Boogers,
strafrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende bij onderhavig wrakingsverzoek is mr. W.J. de Graaf, officier van justitie in het strafproces tegen verzoeker.
Procesverloop
1
De voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 14 september 2016 heeft de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker een aanvang genomen. De raadsvrouw heeft bij aanvang van de zitting medegedeeld de leden van de strafkamer te wraken en heeft een schriftelijke opgave van de feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot het wrakingsverzoek overgelegd.
Mr. van de Kar heeft op 15 september 2016 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Mrs. Van Rens en Boogers hebben op 16 september 2016 hun schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
2
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 19 september 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.G. Al, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de advocaat aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Tevens is verschenen mr. W.J. de Graaf, officier van justitie, die het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het onderhavige wrakingsverzoek heeft toegelicht. De rechters zijn met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
3
Het standpunt van verzoeker
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Mr. van Rens, die thans voorzitter is van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker, is tevens de voorzitter geweest van de meervoudige strafkamer die de strafzaken tegen twee van de medeverdachten van verzoeker heeft behandeld. In de vonnissen van deze medeverdachten heeft de rechtbank een voorschot genomen op het vonnis in de strafzaak tegen verzoeker, terwijl de inhoudelijke behandeling van diens strafzaak nog een aanvang moest nemen. Daarmee heeft de rechtbank in ieder geval de indruk bij verzoeker gewekt dat de feiten c.q. de bewezenverklaring al vaststaan, en wekt de rechtbank de schijn van vooringenomenheid. Het onderhavige wrakingsverzoek strekt zich ook uit tegen de andere rechters, nu niet uitgesloten kan worden dat er vooroverleg heeft plaatsgevonden, waarbij door de voorzitter over de zaak is gesproken.
4
Het standpunt van de gewraakte rechters
Mr. Van Rens berust niet in de wraking en stelt dat in de vonnissen van de medeverdachten in het geheel niet wordt ingegaan op de strafwaardigheid en de specifieke rol van verzoeker. Pas naar aanleiding van de behandeling ter zitting in de zaak van verzoeker zal beoordeeld worden wat zijn precieze aandeel is geweest en welk verwijt hem daarom gemaakt kan worden. In de vonnissen van de medeverdachten wordt daar niet op vooruitgelopen. Hetgeen in die vonnissen is overwogen, wordt buiten beschouwing gelaten bij de beslissing in de strafzaak tegen verzoeker.
De rechters Van de Kar en Boogers berusten evenmin in de wraking. Zij hebben beiden aangegeven dat ze zich onpartijdig en onbevooroordeeld achten en dat er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die zouden kunnen duiden op vooringenomenheid of een schijn daarvan.
Overwegingen
6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
In deze procedure staat het volgende vast.
In de onderliggende strafzaak worden vier verdachten in verband gebracht met het gepleegde delict en deze zijn allen geïdentificeerd. Twee van deze verdachten zijn bij vonnis van 3 augustus 2016 veroordeeld door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, waarvan mr. Van Rens de voorzitter was. De derde verdachte is in het buitenland en is (nog) niet aangehouden. De vierde verdachte is verzoeker in deze wrakingsprocedure.
In de strafvonnissen van 3 augustus 2016 is – voor zover hier relevant – het volgende overwogen:
“Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, zijn broer en twee anderen het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, veelvuldig en keihard hebben geschopt niet alleen tegen het lichaam maar ook tegen het hoofd. Zelfs toen het slachtoffer niet meer bewoog, is de verdachte samen met zijn broer door gegaan. Zij hebben hem toen nog een groot aantal keiharde vuistslagen op het hoofd gegeven. De kans dat het slachtoffer als gevolg van dit alles was komen te overlijden moet als aanmerkelijk worden aangemerkt. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen met geschoeide voet schoppen en het met vuisten slaan tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Dit blijkt ook evident uit het rapport van de forensisch arts van het NFI. Deze aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben de verdachte en zijn medeverdachten ook bewust aanvaard. Niet voor niets heeft de broer van de verdachte immers verklaard dat hij de verdachte heeft weggetrokken want “je mag iemands leven niet afnemen”.
Gelet op dit alles stelt de rechtbank vast dat de verdachte en diens medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij door hun handelen het slachtoffer dodelijk zouden verwonden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer en daarmee medeplegen van poging doodslag.”
6.4.
Ten aanzien van de wraking van mr. Van Rens wordt het volgende overwogen. Het enkele feit dat een rechter al een medeverdachte heeft veroordeeld in een aparte procedure is niet voldoende om twijfel te doen rijzen over de onpartijdigheid van de rechter. Dat is echter anders, indien in de eerdere procedure al een uitspraak is gedaan over de schuld van de verdachte. Hoewel de wrakingskamer er niet aan twijfelt dat mr. Van Rens open naar de strafzaak van verzoeker kan kijken, is de wrakingskamer van oordeel dat vanuit het oogpunt van verzoeker de schijn van vooringenomenheid wel is gewekt door de formulering in de strafvonnissen van 3 augustus 2016. Zoals hierboven geconstateerd en ter zitting van de wrakingskamer door de officier van justitie is bevestigd gaat het in de onderhavige strafzaak immers slechts om vier verdachten, waaronder de twee reeds veroordeelde verdachten en verzoeker. Door de verwijzingen in deze vonnissen naar “verdachte, zijn broer en twee anderen” en “de verdachte en diens medeverdachten” kunnen de vonnissen, gelet op de weergegeven feiten en de kwalificatie van hetgeen is voorgevallen, niet anders worden gelezen dan dat er in de strafprocedure tegen de twee medeverdachten van verzoeker al een oordeel is gegeven over de betrokkenheid van verzoeker en de juridische kwalificatie van diens handelen. Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Van Rens worden toegewezen.
6.5.
Ten aanzien van de beide andere leden van de meervoudige kamer, mrs. Van de Kar en Boogers wordt overwogen dat deze rechters niet betrokken zijn geweest bij de behandeling van de strafzaken van de medeverdachten van verzoeker op 20 juli 2016 en bij de vonnissen van 3 augustus 2016. Beide rechters ontkennen ook dat zij op enigerlei wijze vooringenomen zijn ten aanzien van verzoeker. Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het bij deze rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt noch dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Het wrakingsverzoek voor zover zich dat richt tegen mrs. Van de Kar en Boogers zal dan ook worden afgewezen.
Beslissing
- wijst het verzoek tot wraking van mrs. M.A.J. van de Kar en A.M. Boogers af;
- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. E.A.G.M. van Rens;
- bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere voorzitter van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, zal zijn hervat;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsvrouw mr. E.G. Al;
• de officier van justitie mr. W.J. de Graaf;
• de rechters mrs. E.A.G.M. van Rens, M.A.J. van de Kar en A.M. Boogers.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 3 oktober 2016 door mrs. J.A. van Steen, H.M.D. de Jong en S.J. Hoekstra-van Vliet in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier.