Centrale Raad van Beroep, hoger beroep ambtenarenrecht

ECLI:NL:CRVB:2024:2038

Op 17 October 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van ambtenarenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/1472 AW, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:2038.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23/1472 AW
Datum uitspraak:
17 October 2024
Datum publicatie:
31 October 2024

Indicatie

Aan betrokkene is met ingang van 15 november 2019 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken (ongeschiktheidsontslag). Van veelvuldige gesprekken tussen betrokkene en de opvolgend leidinggevende over de wijze waarop betrokkene haar functioneren moest verbeteren en welke ondersteuning hiertoe beschikbaar was vanuit de zijde van de werkgever, is de Raad, net als de rechtbank, niet gebleken. Het college kan voor wat betreft het bieden van een reële verbeterkans niet achteraf verwijzen naar brieven en verslagen van voor september 2017 als onderdeel van het door hem beweerde verbetertraject. Geen sprake van een als uitzonderlijk aan te merken situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. De Raad voorziet zelf en zal daarom de door de rechtbank gegeven opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar vernietigen en het besluit van 28 oktober 2019 herroepen. Proceskosten.

Uitspraak

23/1472 AW

Datum uitspraak: 17 oktober 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2023, 22/279 en 22/282 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rijn en IJssel (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het college bevoegd is aan betrokkene ongeschiktheidsontslag te verlenen en met name om de vraag of het college betrokkene een reële verbeterkans heeft geboden of dat sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn. De Raad is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.

Procesverloop

PROCESVERLOOP

Namens het college heeft mr. drs. M.P. Korevaar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. P. Bots een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 september 2024. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Korevaar, M. Vlug, adviseur Personeel en Organisatie, C. Roos, secretaris-directeur van het Waterschap Rijn en IJssel en M.J. van Dijk, voormalig teamleider van betrokkene. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Bots.

Overwegingen

OVERWEGINGEN
Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene is sinds mei 1989 in dienst bij het Waterschap Rijn en IJssel, laatstelijk in de functie van [naam functie] ( [A] ) bij de unit [unit] voor 36 uur per week, schaal 10.

1.2.

In februari 2012 is betrokkene als gevolg van psychische klachten uitgevallen.

1.3.

Met ingang van juli 2014 is betrokkene door het college herplaatst in de functie van uitvoerend medewerker binnen de unit Waterkeringen en Vaarwegbeheer, schaal 6, voor 18 uur per week. De rechtbank heeft in beroep dit herplaatsingsbesluit herroepen. In zijn uitspraak van 18 augustus 2016, 16/1534, (Voetnoot 1) heeft de Raad in hoger beroep de herroeping van het herplaatsingsbesluit met verbetering van gronden bevestigd.

1.4.

In navolging hiervan heeft het college met zijn brief van 30 september 2016 aan betrokkene meegedeeld dat zij met ingang van 5 oktober 2016 weer zal worden belast met de functie van [naam functie] bij de unit [unit] voor 36 uur per week. Hierover zijn op 24 oktober 2016 nadere afspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat er over 2016 geen beoordeling wordt opgemaakt.

1.5.

Voor 2017 zijn resultaatafspraken gemaakt. Het functioneren van betrokkene in 2017 is als onvoldoende beoordeeld. Daarbij zijn onder meer de gemaakte resultaatafspraken betrokken. Met haar uitspraak van 10 september 2019, 19/176, (Voetnoot 2) heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de in bezwaar gehandhaafde beoordeling, ongegrond verklaard. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld.

1.6.

Met een besluit van 30 april 2019 heeft het college de beoordeling over het functioneren van betrokkene in 2018 vastgesteld op onvoldoende. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.7.

Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene haar zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college met een besluit van 28 oktober 2019 aan betrokkene met ingang van 15 november 2019 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken (ongeschiktheidsontslag). (Voetnoot 3) Betrokkene heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.8.

Met een besluit van 8 december 2021 heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen de beoordeling over 2018 ongegrond verklaard. Met een apart besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van betrokkene tegen het ongeschiktheidsontslag ongegrond verklaard. Ten aanzien van het ongeschiktheidsontslag stelt het college zich op het standpunt dat uit de negatieve beoordelingen over 2017 en 2018 volgt dat betrokkene niet voldeed aan het niveau van de te verrichten werkzaamheden en dat betrokkene is aangesproken op haar onvoldoende functioneren. Het college stelt betrokkene voldoende gelegenheid te hebben geboden om haar functioneren te verbeteren. Betrokkene heeft echter onvoldoende initiatief genomen om deze mogelijkheden aan te grijpen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de in 1.8 genoemde besluiten gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Wat betreft de beoordeling over 2018 heeft de rechtbank zelf voorzien door het beoordelingsbesluit van 30 april 2019 te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit over de beoordeling. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar tegen het ongeschiktheidsontslag met in achtneming van wat is overwogen in de uitspraak.

2.1.

Over de negatieve beoordeling van het functioneren van betrokkene over 2018 overweegt de rechtbank dat deze niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank wijst er hierbij op dat het volgens vaste rechtspraak van de Raad voor een beoordeelde van belang is dat de voorschriften over de totstandkoming van een beoordeling zo goed mogelijk worden nageleefd. (Voetnoot 4)

2.2.

Over het ongeschiktheidsontslag oordeelt de rechtbank dat dit geen stand kan houden. De rechtbank overweegt hiertoe dat de negatieve beoordeling over 2017 in rechte vaststaat en dat het college aan de daaraan ten grondslag gelegde feiten op goede gronden heeft kunnen concluderen dat betrokkene niet naar behoren functioneerde in 2017. Het beoordelingsbesluit over het functioneren van betrokkene over 2018, waarop het college het niet naar behoren functioneren van betrokkene mede heeft gebaseerd, houdt geen stand. Echter, de waardering van de in het beoordelingsbesluit opgenomen competenties heeft betrokkene in bezwaar en beroep tegen het beoordelingsbesluit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de met een E (onvoldoende) gewaardeerde competenties uit de beoordeling over 2018 tezamen met de negatieve beoordeling over 2017 voldoende feitelijke onderbouwing vormen voor de conclusie dat betrokkene niet de eigenschappen bezit die vereist zijn voor de haar opgedragen werkzaamheden. Ook is de rechtbank van oordeel dat voldoende feitelijke onderbouwing is gegeven van het niet naar behoren functioneren van betrokkene in 2019. Echter, nu aan betrokkene in 2018 niet een reële verbeterkans is geboden en zich geen uitzonderlijke omstandigheid voor heeft gedaan op basis waarvan van een verbeterkans kon worden afgezien, was het college naar het oordeel van de rechtbank niet bevoegd met ingang van 15 november 2019 ongeschiktheidsontslag aan betrokkene te verlenen.

Het standpunt van het college

3.1.

Het college is het met de uitspraak van de rechtbank dat hij niet bevoegd was om tot ongeschiktheidsontslag over te gaan, niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het standpunt van betrokkene

3.2.

Betrokkene heeft zich in haar verweerschrift uitgelaten over de beroepsgronden van het college.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het ongeschiktheidsontslag per 15 november 2019 heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van wat het college in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

In hoger beroep ligt alleen de vraag voor of het college aan betrokkene een reële verbeterkans heeft geboden, dan wel dat sprake is van een bijzondere situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.

4.2.

Het is vaste rechtspraak (Voetnoot 5) dat een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar is, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn. (Voetnoot 6)

4.3.1

Het college betoogt dat betrokkene voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar functioneren te verbeteren. Hij wijst in dit verband op de brief van 30 september 2016, waarmee de verbeterkans is gestart en die met de brief van 19 april 2017 nog duidelijker is geworden. Deze verbeterkans liep door in 2018. Dit betoog slaagt niet.

4.3.2.

Vast staat dat betrokkene over een langere periode onvoldoende heeft gefunctioneerd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de aanwezige gedingstukken die zien op het functioneren van betrokkene in 2017 en 2018 opmerkingen staan die betrokkene had kunnen beschouwen als uiting van zorg, waarschuwing of aansporing om haar functioneren te verbeteren. In september 2017 hebben betrokkene en haar toenmalige leidinggevende gesproken over het opstellen van een verbeterplan. Betrokkene heeft hiertoe vervolgens een eerste aanzet gedaan. Eind 2017 vond een wisseling van leidinggevende plaats. Uit de stukken blijkt niet dat na het vertrek van haar leidinggevende eind 2017 tussen partijen verder is gesproken over – een nadere invulling en uitvoering van – dat verbeterplan. Dat betrokkene en de opvolgend leidinggevende veelvuldig gesprekken hebben gevoerd over de wijze waarop betrokkene haar functioneren moest verbeteren en welke ondersteuning hiertoe beschikbaar was vanuit de zijde van de werkgever, is de Raad, net als de rechtbank, niet gebleken. Betrokkene betwist dat deze gesprekken veelvuldig hebben plaatsgevonden. Daarnaast betwist betrokkene de door het college gestelde inhoud en strekking van de gesprekken die wel met haar leidinggevende hebben plaatsgevonden. Nu van deze gesprekken geen verslagen zijn overgelegd, blijft de frequentie, de inhoud en de strekking van deze gesprekken onduidelijk. Dit komt voor risico van het college.

4.3.3.

Dat al vanaf de (hernieuwde) plaatsing van betrokkene in haar functie in oktober 2016 sprake was van een reële verbeterkans, volgt de Raad niet. Het college gaat er daarbij aan voorbij dat de (toenmalige) leidinggevende eerst in september 2017 met betrokkene heeft gesproken over – het starten van – een verbetertraject. Dit betekent dat het college voor wat betreft het bieden van een reële verbeterkans niet achteraf kan verwijzen naar brieven en verslagen van voor september 2017 als onderdeel van het door hem beweerde verbetertraject.

4.3.4.

Het betoog van het college dat sprake is van een als uitzonderlijk aan te merken situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol is, volgt de Raad evenmin. Het enkele feit dat het functioneren van betrokkene over 2017 en 2018 als onvoldoende is beoordeeld, is hiervoor onvoldoende. In wat het college verder naar voren heeft gebracht ziet de Raad evenmin aanknopingspunten dat sprake is van een als uitzonderlijk aan te merken situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat het college niet bevoegd was om betrokkene vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie te ontslaan. De aangevallen uitspraak wordt in zoverre bevestigd. Gegeven het feit dat betrokkene inmiddels een andere functie heeft, ziet de Raad uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal daarom de door de rechtbank gegeven opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar vernietigen en het besluit van 28 oktober 2019 herroepen. (Voetnoot 7)

6.1.

Het college zal worden veroordeeld in de kosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- (verweerschrift 1 punt en zitting 1 punt, ter waarde van € 875,- per punt) in hoger beroep en op € 1.248,- (bezwaarschrift 1 punt en hoorzitting 1 punt, ter waarde van € 624,- per punt) voor de kosten in bezwaar. In totaal € 2.998,-.

6.2.

Omdat het hoger beroep niet slaagt, wordt van het college € 548,- griffierecht geheven.

Beslissing

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten en behoudens voor zover daarbij het college is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;

vernietigt de aangevallen uitspraak op laatstgenoemd punt;

herroept het besluit van 28 oktober 2019;

veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.998,-;

bepaalt dat van het college een griffierecht van € 548,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en B. Serno en M.B. van den Haak als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.

(getekend) H. Lagas

(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoot

Voetnoot 1

Uitspraak van 18 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3123.

Voetnoot 2

Deze uitspraak is niet gepubliceerd.

Voetnoot 3

Artikel 8.8 van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW).

Voetnoot 4

Uitspraak van de Raad van 5 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD5395.

Voetnoot 5

Uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098.

Voetnoot 6

Uitspraak van 10 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4285.

Voetnoot 7

Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.