Datum uitspraak: 24 oktober 2024
24/1201 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 april 2024, 23/444
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Overwegingen
OVERWEGINGEN
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 31 mei 2024 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 24 juni 2024 heeft de gemachtigde namens appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het te betalen griffierecht.
Bij aangetekende brief van 1 juli 2024 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Op 12 juli 2024 heeft de Raad aan de gemachtigde van appellante het formulier met betrekking tot het beroep op betalingsonmacht toegezonden, en appellante verzocht het formulier in te vullen en binnen twee weken te retourneren. Daarbij is erop gewezen dat als het formulier niet op tijd retour is gestuurd, of als gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen en appellante alsnog griffierecht moet betalen.
Bij brief van 14 augustus 2024 heeft de Raad het beroep op betalingsonmacht afgewezen, omdat appellante niet aan het verzoek van de Raad van 12 juli 2024 heeft voldaan.
Naar aanleiding van de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht, is bij aangetekende brief van 16 augustus 2024 de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is er wederom op gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.