Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht
ECLI:NL:CRVB:2024:2028
Op 25 October 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/2593 WIA, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:2028.
Indicatie
Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid op 57,82%. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De geselecteerde functies overschrijden de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet.
Uitspraak
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2023, 22/3291 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] (werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 januari 2022 heeft vastgesteld op 57,82%. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.
Procesverloop
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Marges, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellant heeft geen toestemming gegeven om zijn medische gegevens aan werkgeefster te verstrekken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn broer en mr. Marges. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede, die via een beeldverbinding heeft deelgenomen. Werkgeefster is niet verschenen.
Overwegingen
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als procesoperator voor gemiddeld 39,54 uur per week. Op 3 februari 2020 heeft hij zich ziekgemeld met verschillende medische klachten, als gevolg van een ongeval tijdens een bedrijfsuitje eerder dat jaar. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige in opleiding van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2022. De arbeidsdeskundige in opleiding heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 57,82%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 februari 2022 aan appellant met ingang van 31 januari 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,82%.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 2 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn beroep onder meer een verslag overgelegd van een bij hem uitgevoerd neuropsychologisch onderzoek. In dit verslag en in de door appellant in beroep aangevoerde gronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om de eerdere medische beoordeling te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel geconcludeerd dat de FML van 26 januari 2022 aanpassing behoeft, omdat appellant daarin wel beperkt is geacht voor het werken met gevaarlijke machines, maar niet voor het professioneel besturen van motorvoertuigen, terwijl een medische verklaring hiervoor in het dossier ontbreekt. Om die reden is er een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 7 maart 2023, waarin appellant aanvullend beperkt is geacht voor beroepsmatig motorische voertuigen besturen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze nieuwe FML de eerdere arbeidskundige beoordeling niet beïnvloedt en dat dit ook geldt voor de door appellant in beroep aangevoerde gronden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding, 31 januari 2022, en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is te achten en op welke punten niet, waarbij in het bijzonder rekening is gehouden met concentratieklachten en de behandeling die appellant nog zal ondergaan. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond wordt gezien voor het oordeel dat in de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant wordt overschreden, zodat deze functies voor hem geschikt zijn. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank de mate van arbeidsongeschikt terecht vastgesteld op 57,82%.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er onvoldoende rekening is met zijn beperkingen. Ter onderbouwing heeft hij een rapport ingebracht van Expertise Instituut van 27 mei 2024, opgesteld door verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin, waar appellant in mei 2024 is onderzocht. In aanvulling op de FML van 7 maart 2023 heeft verzekeringsarts Van Amelsfoort voor appellant op de datum in geding beperkingen aanwezen geacht voor horen en voor werktijden, inhoudende niet ’s nachts en maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week werken. Arbeidsdeskundige Overduin heeft geconcludeerd dat op basis van de door verzekeringsarts Van Amelsfoort genoemde aanvullende beperkingen de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn, omdat dit allemaal functies zijn waarin 8 uur per dag en 38 tot 40 uur per week wordt gewerkt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op het door appellant in hoger beroep ingebrachte rapport van Expertise Instituut heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2024 overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom de door verzekeringsarts Amelsfoort genoemde aanvullende beperkingen niet worden overgenomen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van 57,82% op de datum in geding, 31 januari 2022, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, zoals neergelegd in de FML van 7 maart 2023, inzichtelijk heeft gemotiveerd. De in die FML opgenomen cognitieve beperkingen komen overeen met de bevindingen in een rapport van Ergatis van 17 januari 2022, waar appellant eind 2021 in opdracht van werkgeefster is onderzocht door een verzekeringsarts, psychiater, neuroloog en neuropsycholoog. De medische informatie in het dossier en dat wat appellant heeft aangevoerd, bevatten geen aanwijzingen voor het oordeel dat ten tijde van de datum in geding sprake was van meer of verdergaande cognitieve beperkingen. Ook het niet opnemen van een beperking in duurbelastbaarheid in de FML op energetische gronden komt overeen met de in het rapport van Ergatis neergelegde bevindingen. In dat rapport is door de verzekeringsarts weliswaar geconcludeerd dat appellant is aangewezen op een geleidelijke opbouw van uren, maar wordt geen onderbouwing gezien voor een structurele urenbeperking. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht een dergelijke onderbouwing niet aanwezig en heeft in het rapport van 8 juli 2024 uitgebreid en overtuigend gemotiveerd waarom er onvoldoende reden is om op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid op de datum in geding een urenbeperking aan te nemen, bovenop de al aangenomen beperkingen in de FML. De bevindingen van verzekeringsarts Van Amelsfoort geven geen aanleiding om aan de juistheid van deze motivering te twijfelen. In die bevindingen is immers geen concrete onderbouwing gegeven voor de gestelde noodzakelijke niet gebruikelijke rustmomenten overdag en is bovendien geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de medische situatie van appellant op de datum in geding en diens medische situatie ten tijde van het onderzoek bij het Expertise Instituut, ruim twee jaar later. Ook in de overige informatie in het dossier komen onvoldoende aanwijzingen naar voren voor een bij appellant op de datum in geding bestaande verhoogde recuperatiebehoefte overdag. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 juli 2024 overtuigend gemotiveerd waarom er geen beperking is aangenomen op het aspect horen.
4.3.
Omdat twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen reden over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,82%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.