Het Uwv heeft op het deskundigenrapport gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 7 december 2023 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op beide data in geding aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 december 2023 vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage zowel op 30 januari 2019, als op 27 januari 2020 minder dan 35% blijft.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb is gesloten.
Inleiding
1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker dagbesteding/huishoudelijke
hulp voor 13,56 uur per week. Op 1 februari 2017 heeft appellante zich, deels vanuit een werkloosheidssituatie en deels vanuit een werksituatie waarin zij schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht, ziekgemeld vanwege psychische klachten. In verband met een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante op het spreekuur van de arts lichamelijk en psychisch onderzocht. Deze arts heeft op 29 januari 2019 van zijn onderzoeksbevindingen een rapport opgesteld. De arts heeft geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Wel is appellante volgens de arts aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en zonder verhoogd persoonlijk risico. Ook is appellante aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is en op werk zonder leidinggevende aspecten. Tot slot is appellante beperkt voor werken in de avond en ’s nachts en is een urenbeperking aangewezen van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 4 februari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat het verlies aan verdiencapaciteit 56,44% bedraagt. Het Uwv heeft bij besluit van 27 februari 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 30 januari 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56,44%. Bij besluit van 27 september 2019 heeft het Uwv de WIA-uitkering per 14 december 2019 omgezet in een WGAvervolguitkering, waarbij de uitkering is gebaseerd op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.2.
Zowel appellante als de ex-werkgever hebben tegen het besluit van 27 februari 2019 bezwaar gemaakt. Appellante heeft tevens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 september 2019. Appellante heeft aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Zij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn als gevolg van een sterk wisselende belastbaarheid waardoor ook van een werkgever niet te vergen is dat hij appellante in dienst neemt. De functies zijn niet geschikt vanwege haar klachten. De exwerkgever heeft aangevoerd dat ten onterechte een urenbeperking is opgelegd en dat uit niets blijkt dat appellante een recuperatiebehoefte heeft of dat ze niet beschikbaar is voor
arbeid als gevolg van een intensieve behandeling.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat zij appellante op de hoorzitting heeft gezien en in wat appellante heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, aanleiding gezien om een psychiatrische expertise te laten verrichten. Dr. R.J. Teunisse, psychiater, heeft op 12 november 2019 gerapporteerd. Deze psychiater heeft geen ernstig psychiatrisch toestandsbeeld vastgesteld maar aangegeven dat eerder sprake is van een aanpassingsstoornis. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 november 2019 een gewijzigde FML, geldig per 30 januari 2019, opgesteld waarin een deel van de eerder vastgestelde beperkingen is vervallen. Met deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante geschikt is voor haar maatgevende arbeid. Subsidiair heeft deze arbeidsdeskundige zes functies geselecteerd en aan de hand van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.4.
Het Uwv heeft op 26 november 2019 een voornemen tot wijziging van het besluit van 27 februari 2019 aan appellante bekendgemaakt. In dit voornemen staat dat appellante op 30 januari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is en zij daarom geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De WGA-vervolguitkering van appellante zal worden ingetrokken per 27 januari 2020. Appellante heeft een zienswijze ingediend. In een rapport van 13 december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de zienswijze geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen. Bij beslissing op bezwaar van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het bezwaar van de ex-werkgever, gegrond verklaard. De WIA-uitkering wordt ingetrokken per 27 januari 2020. Voorts wordt het besluit van 27 september 2019 ingetrokken omdat in bezwaar is vastgesteld dat er per 30 januari 2019 geen recht is op WIA-uitkering waardoor er ook geen recht op een WGA-vervolguitkering is ontstaan.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Appellante is psychisch en lichamelijk onderzocht en de medische informatie van de behandelaars is bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en heeft recente medische informatie meegewogen en appellante op de hoorzitting gesproken. Deze arts heeft het expertiserapport van 12 november 2019 van psychiater Teunisse in het onderzoek betrokken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding op navolgbaar gemotiveerde wijze is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarbij de medische informatie van Mediant is betrokken en gewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet waarom niet uitgegaan moet worden van de diagnose van de behandelend sector maar van de diagnose van psychiater Teunisse. Omdat er geen twijfel is aan de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML, is er ook geen twijfel aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de conclusie van het expertiserapport van Teunisse heeft gevolgd en dat onvoldoende waarde is gehecht aan de informatie van de behandelend sector. Appellante wordt al jaren behandeld voor haar psychische klachten vanwege een ernstige depressie en klachten als gevolg van PTSS. Behandeling slaat onvoldoende aan en de situatie van appellante is erg wisselend. Voorts heeft appellante opgemerkt dat in het expertiserapport van Teunisse gesproken wordt van een vermoeden van aggravatie wat betekent dat de aggravatie dus niet vaststaat. In dat verband heeft appellante gewezen op de bevindingen van de primaire arts die een psychisch lijden en sombere stemming bij appellante heeft geconstateerd. Met de informatie van de behandelend sector wekt dit voldoende twijfel aan conclusies van Teunisse en heeft zij verzocht om benoeming van een deskundige. Daarnaast heeft appellante naar voren gebracht dat ten onrechte geen beperkingen zijn vastgesteld voor haar lichamelijke klachten. Zij kan niet lang staan en zitten. Hoewel hiervoor geen medische oorzaak is aan te wijzen, kunnen deze klachten tot beperkingen leiden, nu deze voortkomen uit haar psychische aandoening. Appellante heeft verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak als ook het bestreden besluit. Zij dient in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 30 januari 2019 en per 27 januari 2020 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarmee terecht de WGA-uitkering van appellante met ingang van 27 januari 2020 heeft beëindigd.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van 18 januari 2023 is bij de Raad twijfel ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft daarom psychiater Tilanus als deskundige benoemd.
4.4.
Tilanus heeft op 4 oktober 2023 een rapport uitgebracht en hierin geconcludeerd dat bij appellante onder meer sprake is van een aanpassingsstoornis, persisterend (chronisch) met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, een somatisch-symptoomstoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met borderline, dwangmatige en vermijdende trekken. Afgaande op de anamnese en de hiermee consistente informatie van de huisarts en POH-GGZ was de mentale status van appellante op 30 januari 2019 beter dan ten tijde van het onderzoek en waren er ook minder beperkingen. De deskundige komt tot de conclusie dat met de FML van 22 november 2019, geldend per 30 januari 2019, voldoende rekening wordt gehouden met de mentale status van appellante. Wel wordt geadviseerd dat de verzekeringsarts in de rubriek 2 Sociaal functioneren, de beoordelingspunten 6. (emotionele problemen van anderen hanteren), 7. (eigen gevoelens uiten), 8. (omgaan met conflicten) en 9. (samenwerken) opnieuw beoordeeld aangezien de problemen en beperkingen, die bij appellante samenhangen met bepaalde kenmerken van haar persoonlijkheid, een weliswaar wisselend maar vaak duurzaam patroon kennen. Met betrekking tot de datum 27 januari 2020 kan onvoldoende eenduidig worden ingeschat of er bij appellante in de periode na 30 januari 2019 tot ongeveer 27 januari 2020 sprake was van een verslechter(en)de mentale status. Ook in deze periode was appellante waarschijnlijk meer aangewezen op een bij voorkeur solitaire functie, was zij minder goed in staat tot het op een gangbare wijze aangaan en onderhouden van sociale-/intermenselijke contacten/relaties en was zij in bijvoorbeeld een werkomgeving aangewezen op een laagdrempelige, coachende leidinggevende, waar confrontatie met agressie, conflicten, triggers zoveel mogelijk moesten worden vermeden. De verzekeringsarts wordt daarom geadviseerd de beoordelingspunten in de rubriek 1 Persoonlijk functioneren onder 9. (specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren in arbeid) en in rubriek 2 Sociaal functioneren onder 6. (emotionele problemen van anderen hanteren), 7. (eigen gevoelens uiten), 8. (omgaan met conflicten) 9. (samenwerken), 11. (overige beperkingen in sociaal functioneren) en 12 (specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid) te heroverwegen.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 december 2023 vermeld dat voor de datum in geding van 30 januari 2019 de gedachtegang van Tilanus kan worden gevolgd en heeft de FML aangescherpt met beperkingen in de rubriek 2 Sociaal functioneren op de items 12.6, 12.7, 12.8 en 12.9. Voor de datum in geding van 27 januari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat gezien de omschrijving van de beperkingen, voor andere items moet worden gekozen, omdat de overwogen beperkingen in andere items van de FML beter tot hun recht komen. Dit betekent dat, om sociale interacties te beperken, er beperkingen zijn voor intensief samenwerken (appellante is aangewezen op een eigen deeltaak die zij zelfstandig kan uitvoeren). Omdat Tilanus heeft beschreven dat appellante niet solitair kan werken en dat zij moet terug kunnen vallen op een leidinggevende, betekent dit dat appellante zoveel mogelijk zelfstandig moet kunnen werken, zonder de noodzaak om sociale interacties aan te gaan met derden, maar wel moet kunnen terugvallen op een leidinggevende. Dit leidt naast de al aangegeven beperkingen tot een beperking op samenwerken, de eis dat appellante moet kunnen terugvallen op een leidinggevende als ook dat er beperkingen zijn op contacten met patiënten en klanten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen met betrekking tot de datum in geding van 30 januari 2019 neergelegd in een FML van 7 december 2023 en voor de datum in geding van 27 januari 2020 in een FML van 22 december 2023. In een rapport van 27 december 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat op basis van de aangescherpte FML’s appellante niet geschikt is voor het eigen werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens voor de datum in geding van 30 januari 2019 en van 27 januari 2020 bezien of appellante gezien haar beperkingen geschikt is te achten voor de voor haar geselecteerde functies op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat twee functies komen te vervallen maar dat er drie functies resteren, productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) die geschikt zijn voor appellante waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% blijft. Het bestreden besluit is gehandhaafd.
4.6.
In haar reactie van 15 maart 2024 op het rapport van Tilanus en op de stukken van het Uwv heeft appellante samengevat aangevoerd dat Tilanus niet duidelijk is geweest met zijn conclusie die betrekking heeft op de items 1.9, 2.11 en 2.12 waardoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de juiste beperkingen heeft vastgesteld. De door het Uwv op de datum in geding 27 januari 2020 vastgestelde beperking voor het samenwerken houdt geen rekening met wat Tilanus in zijn rapport heeft vermeld. Tilanus is immers van mening dat appellante in januari 2020 was aangewezen op een solitaire functie, dus een functie waarin appellante alleen werkzaam is. Dat levert een sterke(re) beperking op voor het samenwerken, die inhoudt dat zij in de regel niet met anderen kan werken. Voorts is er geen beperking opgenomen voor item 2.12.3. terwijl appellante moet kunnen terugvallen op een leidinggevende. Ook zijn de functies niet geschikt vanwege het tillen en reiken.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 11 april 2024 toegelicht dat uit het rapport van Tilanus niet is op te maken dat appellante op geen enkele wijze kan samenwerken met anderen, ook niet indien het een eigen afgebakende taak is. Appellante moet, zoals Tilanus heeft verwoord, de mogelijkheid hebben om bij problemen steun, hulp en advies te vragen of te ontvangen van collega’s en/of direct leidinggevenden. Een beperking op item 2.12.3, zoals is aangevoerd door appellante, wordt vastgesteld als er sprake is van een aandoening waarbij voortdurende en onmiddellijke fysieke aanwezigheid van collega’s of leidinggevenden vereist is. Die situatie is bij appellante niet aanwezig. Gebruikelijk is dat in een loondienstfunctie een leidinggevende aanwezig is of te bereiken is bij vragen van appellante. Met de vastgestelde beperkingen is voldoende tegemoetgekomen aan de conclusies van Tilanus. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de functies, gelet op het tillen en reiken, geschikt zijn.
4.8.
De reacties van partijen, als ook de FML’s zijn voorgelegd aan de deskundige. De deskundige heeft in zijn reactie van 26 juni 2024 geen aanleiding gezien zijn advies te wijzigen. Tilanus heeft vermeld de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 april 2024 gegeven toelichting over een solitaire functie en de mogelijkheid om terug te kunnen vallen op een leidinggevende, goed te kunnen volgen, waarbij Tilanus heeft gewezen op de deskundigheid van een verzekeringsarts om de geadviseerde conclusies van Tilanus te vertalen in verzekeringsgeneeskundige beperkingen.
4.9.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door Raad ingeschakelde deskundige psychiater Tilanus van 4 oktober 2023 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie verricht en appellante op een spreekuur gezien en de medische informatie betrokken. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Het Uwv heeft dan ook terecht de conclusies van de deskundige gevolgd en deze vertaald in verzekeringsgeneeskundige beperkingen voor beide data in geding en neergelegd in de FML’s van 7 december 2023 en 22 december 2023. In reactie op wat appellante naar voren heeft gebracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 april 2024 voldoende gemotiveerd toegelicht waarom geen aanleiding bestaat voor meer en/of andere beperkingen. Inzichtelijk is uitgelegd waarom appellante niet is aangewezen op een solistische functie als ook waarom geen beperking op item 2.12.3 is aangenomen. Tilanus heeft deze uitleg goed kunnen volgen en geen aanleiding gezien zijn conclusies te wijzigen. Verder heeft appellante geen medische informatie ingediend op grond waarvan aan de juistheid van de FML’s getwijfeld moet worden. Dit betekent dat de aangepaste FML’s voor beide data in geding een juist beeld geven van de beperkingen van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Arbeidskundige beoordeling
4.10.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 december 2023 en van 22 december 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met het rapport van 27 december 2023 en van 25 april 2024 voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor beide data passend zijn voor appellante.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML’s en de nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5.2.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 2.187,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van Tilanus, met een waarde per punt van € 875,-). Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander