Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht
ECLI:NL:CRVB:2024:2280
Op 29 November 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24/1204 WIA, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:2280.
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen op de grond dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 5 juni 2019 in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA terecht. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
24/1204 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 mei 2024, 23/6547 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 november 2024
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat bij appellante met ingang van 17 januari 2023 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 5 juni 2019 in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen door haar psychische klachten dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
Procesverloop
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 november 2024. Voor appellante is mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Lam.
Overwegingen
OVERWEGINGEN
Inleiding
1.1
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als naaister voor 40 uur per week. In 2011 heeft
zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 september 2013 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. De WIA-uitkering is per 5 juni 2019 beëindigd omdat appellante na een herbeoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft zich in november 2022 bij het Uwv gemeld met toegenomen psychische klachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 23 januari 2023 geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de beperkingen van appellante (uit dezelfde oorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 5 juni 2019.
1.3.
Bij besluit van 11 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een expertise van psychiater J.K. van der Veer ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en
daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het advies van de ingeschakelde deskundige onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de conclusie niet juist is. Dat psychiater Van der Veer niet meer praktiserend is, maakt niet dat hij niet als deskundige is aan te merken.
Ook het feit dat Van der Veer appellante bij een eerdere beoordeling heeft gezien maakt niet dat hij niet objectief of niet onafhankelijk tot zijn standpunt gekomen is. Het deskundigenrapport bevat daarvoor volgens de rechtbank geen aanknopingspunten. Dat Van der Veer appellante niet in persoon heeft gezien, maakt zijn onderzoek evenmin onzorgvuldig. Uit het verslag van de hoorzitting valt af te leiden dat met de gemachtigde van appellante is afgesproken dat een expertise zou plaatsvinden via beeldbellen. Dat appellante tijdens dat onderzoek is weggelopen en dat psychiater Van der Veer daarin geen aanleiding zag om appellante uit te nodigen op een spreekuur, vindt de rechtbank geen reden om het onderzoek niet zorgvuldig te achten. Het is aan het oordeel van de psychiater of hij een fysiek spreekuur nodig acht. Psychiater Van der Veer heeft in zijn advies volgens de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot zijn conclusie is gekomen.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusie dat er geen sprake is van toegenomen
beperkingen gevolgd kan worden. Er zijn geen aanwijzingen dat bij appellante sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. Dit blijkt niet uit de waarnemingen op het spreekuur bij de verzekeringsarts, niet uit de waarnemingen op de hoorzitting en ook niet uit de psychiatrische expertise. Het beeld is in lijn met de eerdere psychiatrische expertise en verzekeringsgeneeskundige onderzoeken die toen gedaan zijn. De rechtbank heeft er op gewezen dat er geen sprake is van een uitgebreide behandeling. Het is duidelijk dat er sprake is van beduidende sociale problematiek waarop appellante reageert vanuit de persoonlijkheid, maar dit kan niet meegewogen worden bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Ook zijn er geen concrete aanwijzingen dat appellante ten tijde in
geding suïcidaal was. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek dan ook
zorgvuldig en volledig geweest.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend in hoger beroep herhaald.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. Deze gronden zijn door de rechtbank allemaal besproken en de rechtbank heeft goed uitgelegd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden dan ook onderschreven. Hier wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De bezwaren van appellante tegen de deskundigheid van psychiater Van der Veer treffen geen doel. Het oordeel van de rechtbank dat het feit dat Van der Veer niet meer praktiserend is niet maakt dat hij niet als deskundige is aan te merken, wordt onderschreven. Van der Veer was ten tijde van de expertise in juli 2023 BIG-geregistreerd en daarmee gekwalificeerd om een psychiatrische expertise te verrichten.
4.5.
Ook heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat Van der Veer voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd hoe hij tot zijn conclusie is gekomen. Dat Van der Veer in de gang van zaken tijdens het onderzoek dat via beeldbellen plaatsvond en waar appellante is weggelopen, geen aanleiding heeft gezien om appellante alsnog fysiek uit te nodigen op een spreekuur, is geen reden het onderzoek niet zorgvuldig of onjuist te achten.
4.6.
De beroepsgrond van appellante dat de deskundige niet snel van zijn eigen lijn zal afwijken en dat zij daardoor benadeeld is, slaagt niet. Het feit dat Van der Veer bij een eerdere beoordeling in 2019 ook een expertise heeft verricht geeft op zichzelf geen reden voor twijfel aan de expertise van 2023. De Raad wijst er op dat het niet de deskundige is die de beperkingen vaststelt, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van
24 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een ernstige psychiatrische stoornis. Deze conclusie is gebaseerd op verschillende bevindingen, namelijk de waarnemingen van de verzekeringsarts op het spreekuur, de waarnemingen op de hoorzitting en bij de psychiatrische expertise. Terecht is opgemerkt dat het beeld overeenkomt met de eerdere psychiatrische expertise en verzekeringsgeneeskundige onderzoeken uit 2019. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het van belang geacht dat er geen gegevens zijn vanuit de behandelende sector die wijzen op een ander beeld. Appellante heeft in hoger beroep verder geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en dat de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling. Daarom wordt geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen