Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht

ECLI:NL:CRVB:2024:2281

Op 29 November 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/3334 WIA, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:2281.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
23/3334 WIA
Datum uitspraak:
29 November 2024
Datum publicatie:
29 November 2024

Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Uitspraak

23/3334 WIA

Datum uitspraak: 29 november 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2023, 23/2111 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 10 oktober 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Procesverloop

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 november 2024. Voor appellant is mr. L’Ghdas verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

Overwegingen

OVERWEGINGEN
Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker op basis van een 0 urencontract. Op 12 oktober 2020 heeft hij zich ziekgemeld met recidiverende clusterhoofdpijn en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 oktober 2022 geweigerd appellant met ingang van 10 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.2.

Bij besluit van 27 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medische onderzoek door het Uwv onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft appellant gezien tijdens een spreekuur en heeft zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht. Hij heeft daarnaast medische informatie van de behandelend neuroloog en van de huisarts van appellant bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant niet fysiek gezien maar hij heeft wel via een beeldverbinding uitgebreid gesproken met appellant en een anamnese afgenomen, het dagverhaal van appellant uitgevraagd, de behandeling en medicatie van appellant besproken en hij heeft psychisch onderzoek gedaan. Verder beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over uitgebreide medische informatie van de behandelend artsen van appellant. Daarnaast heeft appellant in zijn bezwaarschrift en tijdens het gesprek met de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn lichamelijke klachten niet genoemd zodat de rechtbank niet heeft ingezien wat een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep had kunnen toevoegen. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat van geen benutbare mogelijkheden alleen sprake is als appellant zou zijn opgenomen in een ziekenhuis of instelling, als hij bedlegerig zou zijn of als hij lichamelijk of psychisch niet zelfredzaam is. Geen van deze situaties is in het geval van appellant aan de orde. In het rapport van de verzekeringsarts van 19 september 2022 staat weliswaar dat appellant veel op bed ligt, maar ook dat hij zijn moeder verzorgt, dat hij het nieuws volgt op zijn telefoon en dat hij gaat lopen en zwemmen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 februari 2023 beschreven dat er geen problemen zijn met zelfzorg en dat appellant huishoudelijke taken verricht, boodschappen doet, wandelt en tv kijkt. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de behandelend artsen vermelde diagnoses (clusterhoofdpijn, PTSS gedeeltelijk in remissie, chronisch lage stemming, middelengebruik in remissie en persoonlijkheidstrekken n.a.o.) overgenomen en is hij mede op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke beperkingen van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd. Ook heeft hij afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. Hij heeft toegelicht dat er geen sprake is van een aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Een gedaalde stemming maakt niet dat appellant minder dan acht uur per etmaal voor het verrichten van arbeidshandelingen beschikbaar kan zijn. Daarnaast bestaat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen preventieve indicatie omdat volledig werken in passend werk zou leiden tot schade aan de gezondheid en er bestaat ook geen risico dat appellant door ziekte meer gaat doen dan hij kan. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die doet twijfelen aan de juistheid van de FML. Uitgaande van de beperkingen zoals die in de FML zijn vastgelegd, moet appellant in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat dit via beeldbellen heeft plaatsgevonden en omdat zijn klachten onvoldoende in kaart zijn gebracht. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Onvoldoende is in acht genomen dat het oordeel van de verzekeringsarts is gebaseerd op een momentopname. In een werksituatie ervaart appellant meer klachten. Ook zijn de slaapproblemen onderschat en had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Omdat onvoldoende beperkingen in de FML zijn opgenomen heeft het Uwv functies voor appellant geselecteerd die niet geschikt zijn.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling

4.2.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Onderschreven wordt wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in 5.2 en 5.3 van de aangevallen uitspraak. Daar wordt aan toegevoegd dat appellant tenminste eenmaal is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts. Dit is in lijn met de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021. (Voetnoot 1) Appellant heeft bovendien ingestemd met een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep via beeldbellen. Wat de gemachtigde van appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt ook overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 2 februari 2023 en 26 maart 2024 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Dat de beoordeling door een verzekeringsarts een momentopname is maakt niet dat geen zorgvuldig medisch onderzoek kan worden verricht. Nu appellant door een verzekeringsarts, via beeldbellen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en door zijn behandelaren, waarvan de informatie in de beoordeling is betrokken, is gezien, is een duidelijk beeld van appellant ontstaan.

4.3.

Met de rechtbank wordt ook geoordeeld dat appellant beschikt over benutbare mogelijkheden. Onderschreven wordt wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in 6.2 van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat appellant meer beperkingen heeft, onder meer als gevolg van zijn slaapproblemen, slaagt niet. De slaapproblemen zijn in acht genomen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Daar wordt aan toegevoegd dat de neuroloog op 30 mei 2022 heeft geschreven dat de prednisolon stootkuur een goed effect heeft gehad waardoor de hoofdpijn is verdwenen en appellant beter slaapt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 februari 2023 aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid afdoende toegelicht dat appellant niet is aangewezen op een verdergaande urenbeperking.

4.4.

Dat door de GGZ verpleegkundig specialist een lage GAF-score wordt genoemd, zoals door gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad is aangehaald, leidt niet tot het oordeel dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de FML. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (Voetnoot 2), is een GAF-score niet bedoeld om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen of om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.

Arbeidskundige beoordeling

4.5.

De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) M. Reith

Voetnoot

Voetnoot 1

CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.

Voetnoot 2

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:180.