24/1136 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2024, 22/5734 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 25 oktober 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
Procesverloop
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. El Haddouchi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met daarbij een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juli 2024, met CBBS-bijlagen, ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 november 2024. Voor appellant is mr. El Haddouchi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.
Inleiding
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als beveiliger voor 37,93 uur per week. Op 28 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 maart 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 april 2022 geweigerd appellant met ingang van 25 oktober 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 17 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Hierbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep over informatie van behandelend artsen beschikten. Omdat er geen aanwijzingen waren voor ernstige psychopathologie, appellant niet onder behandeling was, ook niet door de huisarts in afwachting van een behandeling door de GGZ, zijn alleen beperkingen ten aanzien van verminderde stressbestendigheid en beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren aangenomen. Ernstige lichamelijke afwijkingen worden niet onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu appellant in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die doet twijfelen aan de juistheid van de beperkingen, er geen grond is voor het oordeel dat de beperkingen niet juist zijn weergegeven in de FML. Het feit dat appellant op de wachtlijst staat voor een psychische behandeling is volgens de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn onderkend.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd passend zijn, uitgaande van de FML van 28 maart 2022. De functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd hebben opleidingsniveau 1. De stelling van appellant dat hij niet of nauwelijks Nederlands kan lezen of spreken, doet niet af aan het feit dat de geduide functies door hem uitgeoefend kunnen worden. Er mag namelijk voor het selecteren van functies worden uitgegaan van algemeen gebruikelijke bekwaamheden. Via Ministeriële Regeling is invulling gegeven aan het begrip “algemeen gebruikelijke bekwaamheden”. Hiertoe worden gerekend de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Dit zijn bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven en functies waarvoor deze bekwaamheden vereist zijn kunnen dus worden geduid, ook als appellant deze bekwaamheden nog moet verwerven. De rechtbank heeft erop gewezen dat in de FML geen beperkingen zijn opgenomen waaruit opgemaakt moet worden dat appellant niet in staat is om de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden te verwerven.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar en, als gevolg daarvan, onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten. Verder vindt appellant dat de functie snackbereider (SBC-code 111071) niet passend is omdat er een cursus voedselveiligheid moet worden gevolgd. Dat is volgens appellant niet mogelijk omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de psychische situatie van appellant slaagt niet.
4.3.
De conclusie van de verzekeringsartsen is gebaseerd op dossieronderzoek, een fysiek spreekuur met de verzekeringsarts en een telefonisch spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De primaire verzekeringsarts heeft appellant gesproken op een spreekuur en ook psychisch onderzoek verricht. Gelet hierop en omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle door appellant naar voren gebrachte klachten kenbaar bij zijn medische beoordeling heeft betrokken, maakt de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet op een spreekuur heeft gezien het onderzoek niet onzorgvuldig.
4.4.
De gedingstukken bieden geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen nader onderzoek hadden moeten doen naar de psychische problematiek van appellant. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak (Voetnoot 1) overweegt de Raad dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen als een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich voor. Appellant was ten tijde van de beoordeling niet onder behandeling voor zijn psychische klachten. Hij stond op een wachtlijst voor behandeling bij Sinaï-GGZ. Gebleken is dat appellant nog steeds op de wachtlijst staat. Van een andere behandeling, bijvoorbeeld via de huisarts, voor zijn psychische klachten was en is geen sprake. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat sprake is van meer beperkingen dan zijn opgenomen in de FML van 28 maart 2022.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.1.
De schatting was gebaseerd op de functies snackbereider (SBC-code 111071), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en inpakker (SBC-code 111190). Als revervefunctie is geschikt geacht de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010).
4.5.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een van de functies binnen de SBC-code 111071 laten vervallen. In de functie met functienummer 2138.0038.012 is het afronden van de cursus Basis Voedselveiligheid vereist. Het examen wordt schriftelijk afgenomen. Omdat appellant de Nederlandse taal niet kan schrijven, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze functie niet passend geacht.
4.5.3.
Binnen de geselecteerde SBC-codes heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie medewerker operations (SBC-code 111010) als passend alternatief aangemerkt. Het verlies aan verdienvermogen wijzigt met deze functie niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het Uwv in hoger beroep een andere functie aan de schatting ten grondslag heeft gelegd en hierdoor de mediane functie (de tweede functie van de schatting) is gewijzigd, is het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende arbeidskundige onderbouwing voorzien. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
7. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € ?1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt) en op € ?1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt). Het totale bedrag van voor vergoeding door het Uwv in aanmerking komende proceskosten bedraagt daarmee € ?3.500,-?.?????? Verder moet het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.???????????????
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € ??3.500,-;?????????????????????????????????????????
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen