Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht

ECLI:NL:CRVB:2024:2284

Op 28 November 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24/12 WIA, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:2284.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
24/12 WIA
Datum uitspraak:
28 November 2024
Datum publicatie:
29 November 2024

Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. De beperkingen van appellante (uit dezelfde oorzaak) zijn niet toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 14 september 2016. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

24/12 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 november 2023, 22/1592 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 28 november 2024

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft de gronden van het hoger beroep en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

Overwegingen

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante was werkzaam als groepsbegeleider voor gemiddeld 28,45 uur per week. Op 10 november 2013 heeft appellante zich ziekgemeld met diverse klachten na een auto-ongeluk in september 2013. Het Uwv heeft geweigerd appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 14 september 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Deze weigering staat met de uitspraak van de Raad van 12 augustus 2021 (Voetnoot 1) in rechte vast.

1.2.

Appellante heeft zich op 25 juni 2020 bij het Uwv gemeld met een verzoek om herbeoordeling in verband met toegenomen klachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 juli 2020 geweigerd appellante per 25 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de beperkingen van appellante (uit dezelfde oorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 14 september 2016. Deze weigering staat met de uitspraak van de Raad van 24 november 2022 (Voetnoot 2) in rechte vast.

1.3.

Appellante heeft zich op 26 augustus 2021 bij het Uwv gemeld met een verzoek om herbeoordeling in verband met toegenomen klachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 november 2021 geweigerd appellante per 27 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de beperkingen van appellante (uit dezelfde oorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 14 september 2016. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 juni 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 9 juni 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten betrokken bij de medische beoordeling en gemotiveerd toegelicht waarom een persoonlijk contact met appellante geen toegevoegde waarde zou hebben. Dat van appellante wordt verlangd met een begin van bewijs of een concreet aanknopingspunt te komen ter onderbouwing van de betwisting van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het recht op een eerlijk proces. Het enkele feit dat de verzekeringsartsen in dienst zijn van het Uwv leidt niet tot het oordeel dat om die reden geen zorgvuldige beoordeling en besluitvorming heeft plaatsgevonden. De rechtbank is verder van oordeel dat er naar aanleiding van wat appellante heeft aangevoerd geen grond is om het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. In dit rapport van 9 juni 2022 is inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd dat er geen duidelijke verandering is ten opzichte van de situatie bij de einde wachttijd van de WIA in 2016. In het aanvullende rapport van 24 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd niet tot een ander medisch oordeel te komen en de rechtbank heeft geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellante stelt zich op het standpunt dat uit de door haar in het geding gebrachte informatie blijkt dat rond de datum in geding haar pijnklachten zijn toegenomen en haar PTSS is opgeleefd, waardoor de klachten die zij ten gevolge van deze ziekte heeft, zijn verergerd, in zodanige mate dat haar behandelaar opnieuw EMDR heeft voorgeschreven. Een dergelijk zware behandeling duidt op een toename van klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellante voelt zich niet gehoord in het hele proces, wat voor haar telkens opnieuw een trigger is. Omdat de door appellante in het geding gebrachte medische informatie onvoldoende is meegenomen door het Uwv, is geen sprake van een zorgvuldig onderzoek. Appellante stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Appellante heeft weliswaar voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen, maar de belemmering zit erin dat de (partijdige) verzekeringsarts bepaalt of deze informatie al dan niet tot een toename van de klachten en beperkingen leidt. Van equality of arms is geen sprake. Appellante verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de (medische) informatie die appellante in hoger beroep (opnieuw) heeft overgelegd, niet tot een ander oordeel leidt. De e-mail van 28 augustus 2018 van GZpsycholoog [naam psycholoog] van [naam GGZ-instelling] behelst enkel de mededeling dat geen verklaring zal worden opgesteld over het psychisch functioneren van appellante. De brief van 21 juni 2021 van klinisch neuropsycholoog J.J. Roor was reeds bekend en is kenbaar in de beoordeling betrokken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden. Omdat er geen twijfel is aan de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het Uwv appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 27 augustus 2021 in stand blijft. Daarom is er geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoot

Voetnoot 1

CRvB 12 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2034.

Voetnoot 2

CRvB 24 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2541.