Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht

ECLI:NL:CRVB:2025:187

Op 30 January 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/3110 WIA, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2025:187.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
23/3110 WIA
Datum uitspraak:
30 January 2025
Datum publicatie:
4 February 2025

Indicatie

De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 december 2019 en per 7 februari 2020 is terecht vastgesteld op 72,04%. Gelet op de deugdelijk onderbouwde motivering van de geraadpleegde deskundige volgt de Raad die deskundige in haar conclusies. Het bestreden besluit berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

23/3110 WIA

Datum uitspraak: 30 januari 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 september 2023, 21/271 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 december 2019 en per 7 februari 2020 heeft vastgesteld op 72,04%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dan het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

Procesverloop

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y.N. Teke-Bozkurt, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft medische stukken ingebracht waarop het Uwv heeft gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door mr. Teke-Bozkurt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

De Raad heeft drs. P. Geurs, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 8 augustus 2024 een rapport uitgebracht.

Partijen hebben hun zienswijze gegeven op het rapport.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

OVERWEGINGEN
Inleiding
1.1

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman voor 40 uur per week. Op 9 januari 2017 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en energetische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 7 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 68,84%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2019 appellant met ingang van 7 februari 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.

1.2.

Bij formulier “Wijziging doorgeven over uw gezondheid” heeft appellant zich op 1 december 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Voorts heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 november 2019.

1.3.

Naar aanleiding van de melding van verslechtering van de gezondheidssituatie heeft er een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Daartoe heeft appellant op 8 januari 2020 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2020 naar aanleiding van de melding van verslechtering van gezondheid, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 december 2019 vastgesteld op 70,86%. De aan appellant met ingang van 7 februari 2020 toegekende WGA-vervolguitkering wordt eveneens berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,86%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.4.

In opdracht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater O. de Klerk, verbonden aan Psyon, een psychiatrische expertise verricht. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 28 september 2020. In antwoord op een vraag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater De Klerk op 6 oktober 2020 nader gereageerd. Op basis van de expertise heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant op een aantal punten gewijzigd en deze gewijzigde belastbaarheid neergelegd in de FML van 15 oktober 2020. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 72,04% per 1 december 2019. Deze mate van arbeidsongeschiktheid geldt ook per 7 februari 2020. Bij besluit van 22 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 november 2019 en 10 februari 2020 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 december 2019 en 7 februari 2020 vastgesteld op 72,04%. Omdat de gevolgen van de gewijzigde vaststelling eerst per toekomende datum geëffectueerd kunnen worden, heeft het Uwv besloten om de loongerelateerde WGA-uitkering per 7 februari 2020 te wijzigen in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Per 1 januari 2021 wordt deze uitkering gewijzigd in een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

In beroep heeft appellant een rapport van 17 november 2021 van H. Donkers, bedrijfsarts, verzekeringsarts, ingediend. Donkers heeft in dit rapport geconcludeerd dat het rapport van Psyon niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden en dat onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd is op welke gronden Psyon de afwijkende visie op de diagnostiek van de behandelaars heeft gebaseerd. Uit het onderzoek van Donkers blijkt dat bij appellant aanwijzingen zijn voor PTSS. Dat is door Psyon niet uitgevraagd. Bij een duidelijk afwijkend diagnostisch oordeel had het in de rede gelegen om nader de overwegingen van de behandelaars te betrekken. Donkers heeft geconcludeerd dat de traumatische ervaring na de hartoperatie het leven van appellant heeft doen kantelen. De migraineaanvallen hangen duidelijk samen met de spanning. Paniekverschijnselen en tekenen van een PTSS worden uitgelokt door pre-occupatie met zijn cardiale status. In de FML van 15 oktober 2020 is met deze klachten volgens Donkers rekening is gehouden, zij het dat Donkers appellant aanvullend beperkt heeft geacht op het item ‘veelvuldige storingen’. Verder heeft hij appellant aangewezen geacht op regelmatige werktijden en geen nachtdiensten.

2.2.

Het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport van Donkers aanleiding gezien de FML geldig op beide data in geding, 1 december 2019 en 7 februari 2020, op 18 februari 2022 aan te scherpen en appellant aanvullend beperkt te achten op de items 1.9.6 (werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen), 6.1.1 en 6.1.2 (perioden van het etmaal) en 6.4.1 (regelmatige werktijden). Met deze aangescherpte FML van 18 februari 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de geduide functies nog geschikt zijn voor appellant.

2.3.

De rechtbank heeft aanleiding gezien om drs. P. Geurs, verzekeringsarts van Expertise Centrum MediLibra, als deskundige te benoemen. Deze deskundige heeft op 23 januari 2023 een rapport uitgebracht.

2.4.

De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak waarin is neergelegd dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de deskundige zijn oordeel overtuigend heeft gemotiveerd, de deskundige gevolgd in haar conclusies. De deskundige heeft vermeld dat op basis van de eigen onderzoeksgegevens en de verstrekte informatie bij appellant aanwijzingen zijn voor PTSS. Een verschil in diagnostisch inzicht is echter niet van doorslaggevende betekenis bij de vertaalslag naar de belastbaarheid. De door appellant ervaren klachten en beperkingen zijn niet alle verklaarbaar uit een somatisch substraat. Dat appellant meer subjectieve beperkingen ten aanzien van arbeid ervaart, lijkt meer een uiting van gedragspatronen en coping dan van ziekte. De deskundige heeft de onderbouwingen zoals gegeven door Donkers en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onderschreven. Volgens de deskundige is er in verzekeringsgeneeskundig oogpunt zeer ruim rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellant waardoor de FML van 18 februari 2022 geen aanpassing behoeft. Dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden als gevolg van zijn migraine, heeft appellant niet met nieuwe medische stukken onderbouwd en evenmin is gebleken dat hij dit niet bij de deskundige naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op grond van het aangevoerde niet uit te gaan van het rapport van de deskundige. Uitgaande van de medische beperkingen is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant. Op basis van de verdiensten in deze functies, afgezet tegen het maatmanloon, is het arbeidsongeschiktheidspercentage terecht bepaald op 72,04%. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat de migraineklachten niet zijn onderbouwd met (nieuwe) medische stukken. Appellant kampt al jaren met zware migraineklachten en is inmiddels doorverwezen naar een migrainecentrum in Zwolle. In beroep heeft appellant informatie ingezonden van 20 februari 2023 van [naam regiebehandelaar] , regiebehandelaar bij Boncura GGz, waarin is vermeld dat hij vanwege migraineaanvallen, hyperventilatieaanvallen en vermoeidheidsklachten na iedere activiteit moet rusten wat een forse beperking geeft in zijn dagelijks functioneren. De migraineklachten en de informatie van Boncura GGz zijn volgens appellant niet ter sprake gekomen bij de door de rechtbank benoemde deskundige, omdat alleen vragen zijn gesteld over de PTSS en niet over de migraineklachten. Appellant vindt dat in de FML van 18 februari 2022 onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn migraineklachten en psychische klachten. Uit de ingezonden informatie van Boncura GGz komt naar voren dat appellant door migraineaanvallen, die wisselend voorkomen, niet 4 uur per dag, waar de FML van uitgaat, achtereen inzetbaar is. Om toch te kunnen werken probeert appellant als zelfstandig timmerman arbeid te verrichten omdat hij in dit werk gezien zijn klachten, zijn eigen tijd, geheel naar eigen inzicht kan inrichten. Vanwege zijn wisselende inzetbaarheid is hij geen reëel aanbod voor de arbeidsmarkt dan wel dienen de migraineklachten te leiden tot een sterkere urenbeperking. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt nadere medische stukken ingebracht.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

3.3.

In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad het aangewezen geacht om zich nader te laten adviseren door de door de rechtbank benoemde deskundige, verzekeringsarts Geurs, over de vraag of met de FML van 18 februari 2022 voldoende rekening is gehouden met de migraineklachten. De deskundige heeft op 8 augustus 2024 rapport uitgebracht en heeft toegelicht dat appellant op 26 maart 2019 gezien is door de neuroloog en dat appellant toen bij anamnese heeft meegedeeld dat de migraineaanvallen met aura verschijnselen nog zeer sporadisch voorkomen. Het beeldvormend onderzoek was normaal. Pas in 2023 heeft er vanwege een toename van klachten weer een uitgebreid onderzoek door de neuroloog plaatsgevonden waarbij geen afwijkingen zijn gevonden. Op basis van de anamnese is de diagnose chronische migraine en chronische hoofdpijn gesteld waarbij is opgetekend dat appellant soms dagelijks last heeft met als in stand houdende factoren spanningen, angstklachten en stress factoren. In de gebruikelijke antimigrainemiddelen ziet appellant geen goed effect. De deskundige heeft overwogen dat er geen medische informatie is die een toename aangeeft van aanvallen tussen maart 2019 en 7 februari 2020 en heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor meer beperkingen dan reeds vastgesteld in de FML van 18 februari 2022. Daarin zijn volgens de deskundige reeds zeer veel beperkingen aangenomen op de psychische belastbaarheid evenals een forse urenbeperking. De beperkingen passend bij migraineaanvallen passen hier ruimschoots binnen. Pas in latere onderzoeken in 2023 wordt gesproken over bijna dagelijkse klachten. Dit is ruim drie jaar na de data in geding.

3.4.

In reactie op het rapport van de deskundige heeft appellant erop gewezen dat nog altijd onvoldoende acht is geslagen op de aanwezige medische stukken. Er is selectief gebruik gemaakt van bepaalde medische verklaringen, die bovendien onvolledig en onjuist lijken te zijn. Appellant heeft drie verklaringen van de behandelend sector ? twee brieven van 13 en 19 september 2024 van de neuroloog en een brief van 10 september 2024 van de regiebehandeling van Boncura GGz ? overgelegd waaruit duidelijk naar voren komt dat appellant sinds zijn twee hartoperaties in 2017 frequent te kampen heeft met ernstige chronische migraineklachten. In aanvulling op de brief van de neuroloog van 26 maart 2019 heeft appellant een brief van 19 september 2024 van de neuroloog ingebracht. In deze brief staat dat de tekst in de brief van 26 maart 2019 beschreven in de anamnese “zeer sporadisch” wat betrekking heeft op de migraine met aura verschijnselen, destijds niet correct was en dat exactere frequenties zijn beschreven in de overige correspondentie en de brief van 15 augustus 2017 van de neuroloog van het LUMC. Appellant handhaaft zijn verzoek om het hoger beroep gegrond te verklaren en acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.

Het oordeel van de Raad
4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag en of terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 december 2019 en per 7 februari 2020 is vastgesteld op 72,04%.

4.3.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige van 8 augustus 2024 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, waarbij de conclusies inzichtelijk en consistent gemotiveerd zijn. De deskundige heeft overtuigend gemotiveerd dat de informatie over de bij appellant bestaande migraineklachten geen aanleiding geeft om op de data in geding van 1 december 2019 en 7 februari 2020 meer beperkingen aan te nemen dan vastgelegd in de FML van 18 februari 2022. Op basis van de stukken heeft de deskundige uiteengezet dat de frequentie van de aanvallen in 2023 is toegenomen en dat appellant toen opnieuw naar de neuroloog is verwezen. Uit de brief van 26 maart 2019 van de neuroloog blijkt dat appellant bij de anamnese zelf vermeldde dat migraine met aura verschijnselen, zeer sporadisch voorkwam en dat hij daarvoor paracetamol gebruikte. De door appellant, in aanvulling op de brief van 26 maart 2019, ingebrachte verklaring van 19 september 2024 van de neuroloog is niet een medisch oordeel van de neuroloog, maar vermeldt alleen dat appellant heeft verklaard dat de tekst “zeer sporadisch” over de migraine destijds niet correct was. De brieven van 10 en 13 september 2024 bevatten geen medische informatie die ziet op de data in geding. Gelet op de deugdelijk onderbouwde motivering van de deskundige concludeert de Raad dat er geen aanleiding is om de deskundige niet te volgen in haar conclusies in de rapporten van 23 januari 2023 en 8 augustus 2024.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op de data in geding 1 december 2019 en 7 februari 2020 op juiste gronden heeft vastgesteld op 72,04%.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.

(getekend) E. Dijt

De griffier is verhinderd te ondertekenen.