Procesverloop
Procesverloop
Met het besluit van 23 februari 2024 (gewijzigde vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 275.222,52 en het betaalde voorschot van € 59.632,60 teruggevorderd.
Met het besluit van 25 maart 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Beoordeling
1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De minister heeft de hoogte van de subsidie op grond van de TVL berekend op basis van de gegevens van de Belastingdienst over de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode. Over deze perioden heeft de onderneming suppletieaangiften gedaan, waarmee rekening is gehouden.
3 De onderneming voert aan dat de minister de door haar ingediende samenstellingsverklaring van de accountant ten onrechte niet heeft meegenomen bij de berekening van de hoogte van de subsidie. De suppletieaangiftes vloeien direct voort uit de samenstellingsverklaring van de accountant. Het verschil tussen de bedragen in de suppletieaangiftes en de samenstellingsverklaring betreft alleen fiscale aspecten.
4 Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) en 9 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:442). (Voetnoot 1) Dit is niet anders als het gaat om een suppletieaangifte. Zie de uitspraken van het College van 6 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:782) en 23 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:515). Het staat vast dat de onderneming aangifte doet over haar gehele omzet. Ook in dit geval is het College daarom van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt. Dat betekent dat de minister bij de berekening van het omzetverlies terecht geen rekening heeft gehouden met de omzetcijfers uit de samenstellingsverklaring van de accountant.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.
Beslissing
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.D.V. Efstratiades
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak
Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.