Overwegingen
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[de erflater] (hierna: de erflater) is in 1947 geboren. [de erven] zijn de vier kinderen van de erflater uit zijn eerste huwelijk (geboren in de periode 1974-1982). In 1993 is de erflater gaan samenwonen met [de echtgenote]. In 1996 is hij gescheiden van zijn eerste echtgenote.
3.1.2
De erflater was registeraccountant en werkte bij Ernst & Young.
3.1.3
De erflater was bestuurder en enig (direct of indirect) aandeelhouder van de volgende drie vennootschappen:
a. [erflater] Holdings N.V., gevestigd in Curaçao;
b. Accountantspraktijk [erflater] N.V., gevestigd in Curaçao; en
c. Accountantspraktijk [erflater] R.A. N.V., gevestigd in Aruba
(hierna respectievelijk: Holdings, [erflater Curaçao] en [erflater Aruba]).
3.1.4
In 2000 of 2001 is de erflater (en/of een of meer van zijn vennootschappen) bij Ernst & Young uitgetreden als partner (en/of vennoot).
3.1.5
Bij akte van 15 november 2001 hebben de erflater en [de echtgenote] percelen grond geruild, gelegen te Jan Sofat, Curaçao.
3.1.6
Op 16 november 2001 is de erflater met [de echtgenote] getrouwd met uitsluiting van iedere vermogensgemeenschap.
3.1.7
In 2004 heeft de erflater een kavel te Jan Sofat verkocht en geleverd aan [de echtgenote].
3.1.8
Bij testament van 31 augustus 2007 heeft de erflater [de erven] tot zijn enige erfgenamen benoemd onder de last van een aantal legaten. Een van de legaten heeft betrekking op weduwenpensioen voor [de echtgenote] (hierna: het WP-legaat). Ook heeft hij bij dat testament [de echtgenote] benoemd tot (onder meer) executeur.
3.1.9
Op enig moment tijdens het leven van erflater is [de echtgenote] zich gaan gedragen als medebestuurder van [erflater Curaçao] naast de erflater.
3.1.10
Op 5 november 2014 is de erflater overleden. Ten tijde van zijn overlijden leed hij aan dementie.
3.1.11 [
[de echtgenote] heeft haar taak als executeur aanvaard.
3.1.12
Bij brief van 3 november 2015 heeft de gemachtigde van [de erven] aan [de echtgenote] bericht dat [de erven] “ermee instemmen” dat een bepaalde beleggingsrekening wordt gereserveerd ter voldoening aan het WP-legaat en dat zij voor het overige het beheer van [de echtgenote] als executeur van de nalatenschap met onmiddellijke ingang beëindigen.
3.1.13
Twee op 9 december 2015 gedateerde geschriften strekken ertoe dat Holdings en [erflater Curaçao] worden ontbonden en dat vereffenaars worden benoemd. Deze geschriften zijn als aandeelhoudersbesluiten ingeschreven in het handelsregister.
3.1.14 [
[de echtgenote] heeft (“tussentijds”) verslag gedaan van haar werkzaamheden tot en met 3 maart 2016 als executeur van de nalatenschap.
3.1.15
Bij brief van 13 juni 2016 heeft de gemachtigde van [de erven] aan [de echtgenote] bericht dat de erven het beheer van [de echtgenote] als executeur van de nalatenschap met onmiddellijke ingang beëindigen, voor zover dit beheer rechtens nog zou gelden.
3.2
Deze rechtszaak is in 2016 begonnen. [de echtgenote] heeft gevorderd, na vermeerdering van eis bij conclusie van antwoord in reconventie, verkort weergegeven (het Hof onderscheidt de vorderingen met de letters a en b):
a. verklaring voor recht dat de besluiten van 9 december 2015 non-existent of nietig zijn of vernietiging daarvan, met vorderingen met als doel dat de inschrijving van die besluiten wordt doorgehaald in het handelsregister;
b. verklaring voor recht dat het WP-legaat een waarde heeft van NAf 2.609.729 in [erflater Curaçao] en Afl. 373.396 in [erflater Aruba].
3.3 [
[de erven] hebben in reconventie gevorderd, na vermindering van eis bij conclusie van 11 juni 2018, verkort weergegeven (het Hof onderscheidt de vorderingen met de letters c tot en met i):
c. verklaring voor recht dat het beheer van [de echtgenote] over de nalatenschap is geëindigd, althans haar ontslag als executeur;
d. verklaring voor recht dat het WP-legaat niet bestaat, althans een waarde van nihil heeft, althans een door de rechter te bepalen waarde heeft;
e. verbod aan [de echtgenote] om enige handeling te verrichten ten aanzien van de nalatenschap of de vennootschappen, waarvan de aandelen tot de nalatenschappen behoren, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
f. betaling van NAf 1.500.000 wegens de aanwending van gelden van de erflater voor de bouw van woningen (bouwkosten) op percelen [#1] en [#2] te Jan Sofat, met rente;
g. betaling van USD 400.000 als uitkering op een levensverzekering die op naam van de erflater stond, met rente;
h. betaling van andere schulden en schadevergoeding, op te maken bij staat;
i. bevel om rekening en verantwoording af te leggen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Het Gerecht heeft vijf tussenvonnissen gewezen. Bij het bestreden eindvonnis heeft het Gerecht (naar het Hof begrijpt) als volgt beslist op de volgende vorderingen:
a. en c. verklaard voor recht dat [de erven] het beheer van [de echtgenote] over de vennootschappen rechtsgeldig hebben beëindigd; voor het overige afgewezen;
b. toegewezen;
e. [de echtgenote] verboden om enige handeling ten aanzien van de vennootschappen te verrichten op straffe van verbeurte van dwangsommen; voor het overige afgewezen;
f. [de echtgenote] veroordeeld tot betaling van USD 1.500.000 (tussen partijen staat vast dat dit gelezen moet worden als: NAf 1.500.000), met rente;
d., g., h. en i. afgewezen.
Eiswijziging in hoger beroep
3.5 [
[de erven] hebben in hoger beroep hun reconventionele vorderingen gewijzigd. Zij strekken nu, verkort weergegeven, tot het volgende. Het Hof past de volgorde van de vorderingen aan om die beter te kunnen vergelijken met die van de eerste aanleg (het Hof handhaaft de aanduiding met de letters c tot en met i en voegt j toe).
c. verklaring voor recht dat het beheer van [de echtgenote] over de nalatenschap is geëindigd, althans haar ontslag als executeur;
d. verklaring voor recht dat de nalatenschap inzake het WP-legaat niet kan worden aangesproken voor hogere bedragen dan in de vordering omschreven;
e. verbod aan [de echtgenote] om enige handeling te verrichten ten aanzien van de nalatenschap of de vennootschappen, waarvan de aandelen tot de nalatenschappen behoren, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
f. verklaring voor recht dat [de erven], althans de nalatenschap, opeisbaar, althans als natuurlijke verbintenis, NAf 1.000.000 hebben te vorderen wegens kosten van de bouw van woningen op percelen [#1] en 53 te Jan Sofat, met rente, met veroordeling van [de echtgenote] tot betaling daarvan;
g. verklaring voor recht dat [de erven], althans de nalatenschap, opeisbaar, althans als natuurlijke verbintenis, NAf 146.601 hebben te vorderen wegens betaling van premies voor een levensverzekering, met rente, met veroordeling van [de echtgenote] tot betaling daarvan;
h. verklaring voor recht dat [de erven], althans de nalatenschap, opeisbaar, althans als natuurlijke verbintenis, NAf 100.000 hebben te vorderen als koopsom voor kavel [#2] te Jan Sofat, met veroordeling van [de echtgenote] tot betaling daarvan;
i. bevel om rekening en verantwoording af te leggen en de administratie af te geven, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
j. (subsidiair, onder voorwaarden als in de vordering omschreven) machtiging van [de erven], althans [erfgenaam 1], om verrichtingen te doen als in de vordering omschreven.
3.6
Grief 1 van [de echtgenote] luidt dat het Gerecht ten onrechte [de erven] heeft toegelaten om vorderingen in reconventie in te stellen tegen [de echtgenote] pro se.
3.7
De vorderingen van [de echtgenote] betreffen de nalatenschap van de erflater en daarmee een rechtsverhouding die processueel ondeelbaar is ten aanzien van allen die bij de nalatenschap betrokken zijn. Dat zijn niet alleen de erfgenamen, maar ook [de echtgenote] pro se als legataris. Iedere partij in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft het recht jegens alle andere bij die rechtsverhouding betrokken partijen een beslissing daaromtrent te vorderen. [de erven] hebben daarom ook het recht om vorderingen in te stellen tegen [de echtgenote] pro se. De grief faalt.
3.8
Grief 1 van [de erven] heeft betrekking op de feitenvaststelling. Het Hof heeft hiervóór een korte eigen feitenvaststelling opgesteld en zal hierna meer feiten vaststellen. De grief behoeft daarom verder geen bespreking.
3.9
Hetgeen [de erven] in hoger beroep (voor het eerst) vorderen met betrekking tot het WP-legaat en met betrekking tot de levensverzekering, is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het Hof zal dus recht doen op de vorderingen zoals die uiteindelijk luiden.
3.10
Het Hof zal een mondelinge behandeling gelasten. Beide partijen dienen vooraf een processtuk naar het Hof en de wederpartij te zenden met uitlatingen als hierna te melden.
Het WP-legaat (vorderingen b en d)
3.11
Het Hof begint met een weergave van de tekst van het WP-legaat (3.11.1) en vervolgt met een chronologisch overzicht van feitelijke gegevens die betrekking hebben op het WP-legaat (3.11.2-3.11.15). Daarna volgen overwegingen van het Hof over het procesverloop ter zake van het WP-legaat (3.12-3.14) en beoordelingen (3.15-3.22).
3.11.1
Het WP-legaat is in het testament in 2007 als volgt omschreven:
II. Ik legateer aan:
1. (…);
2. mijn echtgenote [de echtgenote], indien zij mij overleeft een uitkering van een weduwe pensioen op basis van elk van de in de vennootschappen [erflater Aruba] en [erflater Curaçao] aanwezige voorziening voor weduwen pensioen. Indien zij zulks wenst zal de actuarieel berekende waarde van het weduwen pensioen op basis van vijf procent (5%) per jaar aan haar of een door haar aan te wijzen Stichting of vennootschap worden uitgekeerd. De uitkering zal nimmer meer bedragen dan hetgeen als voorziening weduwen pensioen in de genoemde vennootschappen is opgenomen.
Mochten de genoemde vennootschappen de betreffende voorzieningen overbrengen naar andere vennootschappen of Stichtingen, dan geldt deze bepaling ook voor die vennootschappen en Stichtingen;
3. (…);
4. (…).
3.11.2
Een brief van [erflater Curaçao] aan de erflater (ondertekend door de erflater, zowel namens [erflater Curaçao] als voor zichzelf) vermeldt dat de erflater per 1 januari 1996 in dienst zal treden van [erflater Curaçao] (hierna: de arbeidsovereenkomst). De arbeidsovereenkomst vermeldt in art. 11:
De vennootschap kent u hierbij tevens een ouderdomspensioen toe bij het bereiken van uw pensioengerechtigde leeftijd (60ste jaar), welk pensioen gebaseerd zal zijn op maximaal 70% van uw laatstgenoten jaarsalaris. Opbouw is 2,33% per jaar. Tevens heeft uw partner (…) recht op een weduwenpensioen welke 70% van het ouderdomspensioen zal bedragen, (…).
3.11.3
Bij het uittreden van de erflater in 2000 of 2001 heeft Ernst & Young een levenslang recht op periodieke winstuitkeringen aan de erflater toegekend, aangeduid als natrekrechten.
3.11.4
Bij de stukken bevindt zich een ongetekende “pensioenovereenkomst” met twaalf artikelen, met als contractspartijen [erflater Curaçao] en de erflater en als datering 15 november 2001.
3.11.5
Bij brief van 15 september 2004 heeft de erflater aan Ernst & Young bericht dat zijn eerste echtgenote afstand had gedaan van weduwe-natrekrechten en dat de weduwe-natrekrechten nu volledig moeten toekomen aan [de echtgenote].
3.11.6
Een brief van Penad Actuarissen van 9 januari 2006 aan de erflater vermeldt onder meer (kennelijk met betrekking tot [erflater Curaçao]):
Op basis van een salaris van ANG. 300.000,- en een pensioenleeftijd van 60 jaar bedraagt de voorziening per 30 juni 2005 ANG. 869.422,-. Als u op de huidige pensioendatum besluit de pensioenleeftijd te verschuiven naar pensioendatum van 1 januari volgend op uw 64ste verjaardag en tussen leeftijd 60 en 65 aanvullend pensioen op te bouwen op basis van een inkomen van ANG. 100.000,- bedraagt de pensioenvoorziening op 30 juni 2007 ANG. 1.097.883,-. (…).
3.11.7
De balans van [erflater Curaçao] van 30 juni 2007 vermeldt een pensioenvoorziening van NAf 1.172.820.
De balans van [erflater Aruba] van 30 juni 2007 vermeldt een pensioenvoorziening van Afl. 487.015.
3.11.8
In 2009 heeft Ernst & Young de natrekrechten afgekocht met een betaling in drie termijnen. De vaststellingsovereenkomst vermeldt dat de afkoopsom ook betrekking heeft op afkoop van het weduwe-natrekrecht. Volgens een e-mail van 8 april 2019 heeft Ernst & Young op 12 oktober 2009 € 841.500 betaald en op 31 december 2009 € 401.839.
3.11.9
De balans van [erflater Curaçao] vermeldt een pensioenvoorziening van NAf 1.172.820 op 30 juni 2009, NAf 4.281.168 op 30 juni 2010 en (opnieuw) NAf 4.281.168 op 30 juni 2011.
3.11.10
Een brief van Keesen Actuarissen van 17 mei 2017 vermeldt dat [erflater Curaçao] een pensioenvoorziening van NAf 4.281.168 op de balans van 31 december 2012 heeft opgenomen en [erflater Aruba] een pensioenvoorziening van Afl. 526.755 op de balans van 30 juni 2012. Op basis hiervan (en met een aantal aannames) heeft Keesen de waarde als bedoeld in het WP-legaat aan het einde van 2015 berekend als NAf 2.609.729 voor [erflater Curaçao] en Afl. 373.396 voor [erflater Aruba].
3.11.11
Een memo van Phenox Consultants (hierna: Phenox) van 7 november 2019 vermeldt de volgende resultaten van berekeningen van de voorziening weduwenpensioen (in NAf):
Pensioenleeftijd [erflater Curaçao] [erflater Aruba]
60 521.366 233.932
65 845.385 319.068
Bij deze berekeningen is Phenox uitgegaan van jaarrekeningen van [erflater Curaçao] en [erflater Aruba] van de jaren 2007/2008.
3.11.12
Een e-mail van Q. Lancelot, tax auditor bij Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: Lancelot respectievelijk SBAB), van 22 februari 2021 aan Keesen, vermeldt:
Na overleg met de interne pensioendeskundige omtrent uw verklaringen en verstrekte informatie voor de opgebouwde pensioenvoorziening, kan geconcludeerd worden dat deze terecht is.
3.11.13
Een bespreeknotitie betreffende [erflater Curaçao] van 26 mei 2021 van SBAB, opgesteld door Lancelot, vermeldt onder meer (onder 4.1.7 pensioenvoorziening):
Belastingplichtige heeft een pensioenvoorziening in eigen beheer gevormd. De voorziening op de balans per 30 juni 2017 ad 2.753.233 houdt verband met de toezeggingen welke zijn gedaan aan [de echtgenote]. (…) Het saldo op balansdatum 30 juni 2017 heeft betrekking op de opgebouwde pensioenvoorziening waarop de weduwe recht heeft. (…) Belastingplichtige heeft de opgebouwde pensioenvoorzieningen voor de ex-digra in dit gebroken boekjaar terecht vrij laten vallen. Het vrijgevallen bedrag bedraagt 1.048.771.
Tijdens de beoordeling van het saldo van de pensioenvoorziening per 30 juni 2017, heb ik niet geconstateerd dat deze pensioenvoorziening fiscaal onterecht is opgebouwd en/of dat deze te hoog is gewaardeerd. (…)
3.11.14
Bij vonnis van 9 mei 2022 heeft het Gerecht E. Velgersdijk, actuaris AG, als deskundige benoemd. Bij de stukken bevindt zich een rapport van deskundige Velgersdijk, gedateerd op 12 juli 2021 (partijen spreken in hun processtukken van 24 oktober 2022 echter over een op 13 september 2022 gedateerd rapport; dat heeft het Hof niet bij de stukken aangetroffen). Hierin staat onder meer:
Bij vraag 1: per 30 juni 2012 is Afl. 598.830 opgenomen in de jaarrekening van [erflater Aruba].
Bij vraag 2: per 30 juni 2012 is NAf 4.281.168 opgenomen in de jaarrekening van [erflater Curaçao].
Bij vraag 8: de berekening van de voorziening weduwenpensioen per 1 december 2014 komt voor [erflater Curaçao] uit op NAf 1.073.393 en voor [erflater Aruba] op Afl. 405.126.
Vraag 17 en het antwoord erop luiden als volgt:
Kunt u op basis van de verstrekte gegevens een oordeel geven of de afkoopsom van de natrekrechten EY is ondergebracht in [erflater Curaçao], en zo ja, op welke gegevens berust dat oordeel?
Dat is lastig vast te stellen maar gegeven het feit dat de aanspraken uit de voorziening een stuk hoger uitkomen als de aanspraken rekening houdend met de regeling zoals opgenomen in de pensioenbrief en de berekeningen van Penad lijkt het erop dat er iets is toegevoegd aan de voorziening. We zien ook in de stukken van de BAB een significant lagere voorziening, meer in lijn met de berekening van Penad. We hebben echter niet kunnen vaststellen of er een wijziging in toezegging is geweest of dat er een afkoopsom is toegevoegd.
3.11.15
Een e-mail van 14 oktober 2022 van Keesen Actuarissen vermeldt dat L. Keesen in 2009 de erflater heeft geadviseerd over de afkoopwaarde van de natrekrechten, daarover heeft onderhandeld met Ernst & Young en dat hieruit een afkoopwaarde van € 1.339.465 per 1 januari 2009 is gekomen, die is overgedragen aan [erflater Curaçao] en toegevoegd aan de pensioenvoorziening.
3.12
In deze zaak heeft [de echtgenote] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat het WP-legaat een waarde heeft van NAf 2.609.729 in [erflater Curaçao] en Afl. 373.396 in [erflater Aruba] (vordering b).
3.13
Het Gerecht heeft deze vordering toegewezen. Daartoe heeft het, verkort weergegeven, als volgt overwogen. Het standpunt van [de erven] dat het WP-legaat nihil bedraagt, omdat in de jaarrekeningen geen voorziening weduwenpensioen staan vermeld, wordt verworpen, omdat de hoogte van de voorziening weduwenpensioen actuarieel kan worden vastgesteld (vonnis van 25 februari 2019, rov. 4.2.1). Als pensioendatum van de erflater moet 1 juni 2012 worden aangenomen (eindvonnis, rov. 3.7.2). In 2009 is de afkoopsom van de natrekrechten toegevoegd aan de pensioenvoorziening op de balans van [erflater Curaçao] (eindvonnis, eerste rov. 3.7.3). Krachtens het testament moet de omvang van het WP-legaat worden gebaseerd op de bedragen die de deskundige heeft vastgesteld als antwoord op de vragen 1 en 2 (het verschil tussen de waarden per 1 juni 2012 en die per 30 juni 2012 is verwaarloosbaar). De aanspraak van [de echtgenote] beloopt 70% daarvan. Dat is meer dan gevorderd (eindvonnis, tweede rov. 3.7.3).
3.14
Grief 4 van [de erven] is gericht tegen deze beslissing en overwegingen.
3.15
De omstandigheid dat de balansen van [erflater Curaçao] en [erflater Aruba] geen afzonderlijke “voorziening weduwenpensioen” vermelden, maar slechts een “pensioenvoorziening” die zowel voorziet in ouderdomspensioen voor de erflater als in weduwenpensioen voor [de echtgenote], maakt niet dat het WP-legaat op nihil moet worden gesteld, noch dat de omvang van het WP-legaat onvoldoende bepaalbaar is. De omstandigheid dat de toezegging van weduwenpensioen 70% van het toegezegde ouderdomspensioen bedraagt, maakt de hoogte van het deel van de pensioenvoorziening dat betrekking heeft op weduwenpensioen voldoende bepaalbaar, want deze kan actuarieel berekend worden. [de erven] hebben het tegendeel in hoger beroep ook niet meer verdedigd.
3.16
Aangenomen moet worden dat de in 2009 ontvangen afkoopwaarde van de natrekrechten in dat jaar is toegevoegd aan de pensioenvoorziening op de balans van [erflater Curaçao]. Dit kan worden afgeleid uit hetgeen hiervoor is vastgesteld in rov. 3.11.8, 3.11.9 en 3.11.15. [de echtgenote] heeft haar stelling dat dit is gebeurd nader onderbouwd door erop te wijzen dat de pensioenvoorziening is vermeerderd met (NAf 4.281.168 minus NAf 1.172.820 =) NAf 3.108.348, hetgeen bij een wisselkoers van 2,5 uitkomt op € 1.243.339. Dat bedrag is gelijk aan het totaal van de twee van Ernst & Young ontvangen betalingen € 841.500 en € 401.839, genoemd in rov. 3.11.8.
3.17
Het antwoord van deskundige Velgersdijk op vraag 17 maakt het voorgaande niet anders. Zij heeft weliswaar niet kunnen vaststellen dat deze toevoeging er is geweest, maar evenmin dat die er niet is geweest.
3.18
Het was ook redelijk om de ontvangen afkoopsom van de natrekrechten toe te voegen aan een pensioenvoorziening. De natrekrechten voorzagen immers in een levenslange periodieke uitkering, zoals ook een pensioen dat doet. De regeling met betrekking tot natrekrechten voorzag mede in een weduwe-natrekrecht en de afkoopsom was ook bedoeld om het weduwe-natrekrecht af te kopen. Daarom zou het niet redelijk geweest zijn om de gehele afkoopsom ten goede van de erflater te laten komen. Volgens een schriftelijke verklaring van P. Plasschaert, oud-vennoot van Ernst & Young, was het natrekrecht weliswaar in het leven geroepen om goodwill terug te betalen, maar was het feitelijk effect ervan dat de beroeps- of pensioen-BV voldoende middelen had om het ouderdomspensioen of weduwenpensioen uit te keren. De e-mail van actuaris Keesen van 14 oktober 2022 (hiervoor weergegeven in rov. 3.11.15) geeft ook steun aan het oordeel dat het een redelijke beslissing was. Ook tax auditor Lancelot van SBAB acht de beslissing terecht. Dat er geen akten zijn aangetroffen die documenteren op basis van welke titel de ontvangen afkoopsom van de natrekrechten is toegevoegd aan de pensioenvoorziening op de balans van [erflater Curaçao] doet aan het voorgaande niet af. Ook indien aangenomen zou moeten worden dat de erflater in 2009 reeds leed aan dementie, is dat geen reden om de beslissing onredelijk te achten. Ook als de toevoeging van de afkoopsom aan de pensioenvoorziening in strijd zou zijn met fiscale regelgeving (ondanks de andersluidende mening van Lancelot) is dat geen reden om met die toevoeging geen rekening te houden bij de bepaling van de omvang van het WP-legaat.
3.19
Ten tijde van het testament waren de natrekrechten nog niet afgekocht. [de echtgenote] had toen recht op het weduwe-natrekrecht, indien zij de erflater zou overleven. De omstandigheid dat de natrekrechten niet in het testament worden genoemd, is daarom geen reden om met de toevoeging van de afkoopsom in 2009 geen rekening te houden bij de bepaling van de omvang van het WP-pensioen.
3.20
Grief 4 van [de erven] wordt in zoverre verworpen.
3.21
De overweging van het Gerecht dat de aanspraak van [de echtgenote] 70% bedraagt van de pensioenvoorzieningen per 30 juni 2012 op de balansen, (als het Gerecht het zo heeft bedoeld) komt het Hof echter onjuist voor. Weliswaar bedraagt de toezegging van weduwenpensioen 70% van het toegezegde ouderdomspensioen, maar er is een actuariële berekening nodig om uit de totale pensioenvoorziening (die ook een voorziening voor ouderdomspensioen omvat) een voorziening voor weduwenpensioen af te leiden (zie opmerking 8c in het rapport van Keesen Actuarissen van 17 mei 2017, zie rov. 3.11.10).
3.22
Bij de mondelinge behandeling zal de vraag aan de orde komen of het rapport van Keesen Actuarissen van 17 mei 2017 dient te worden gevolgd of dat een nieuwe berekening nodig is, uit te voeren door een door het Hof aan te wijzen onafhankelijke actuaris. Indien [de erven] een nieuwe berekening nodig achten, dienen zij, met inachtneming van de door het Hof gegeven oordelen, voldoende specifiek toe te lichten waarom het rapport van Keesen Actuarissen niet kan worden gevolgd.
De levensverzekering (vordering g)
3.23 [
[de erven] maken in hoger beroep (bij grief 3) aanspraak op betaling van NAf 146.601 (berekend als 21 jaar x USD 3.900 premie per jaar x 1,79 wisselkoers) (vordering g). Deze vordering is gebaseerd op de onbetwiste omstandigheid dat op 2 september 1993 een verzekering op het leven van de erflater is afgesloten met [de echtgenote] als begunstigde. Hiervoor is in de jaren 1993-2014 een premie betaald van USD 3.900 per jaar.
3.24
Art. 4 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt dat premies van levensverzekering worden betaald en gedragen door de echtgenoot die de verzekering sluit. Indien hieruit al niet de verplichting van de erflater voortvloeit om de premiebetaling voor de levensverzekering vanaf 1993 uit het eigen vermogen te dragen, dan vloeit die verplichting voor de periode vanaf 1993 tot 2004, toen de erflater aan Ernst & Young liet weten dat de weduwe-natrekrechten aan [de echtgenote] moesten toekomen, voort uit een natuurlijke verbintenis van de erflater om zijn echtgenote financieel verzorgd achter te laten. Van een andere vorm van financieel verzorgd achterlaten is tot die datum immers niet gebleken. Voor zover de natuurlijke verbintenis om premiebetalingen te doen eindigde in 2004 met het bericht aan Ernst & Young dat de weduwe-natrekrechten aan [de echtgenote] moesten toekomen (of mogelijk pas in 2009 met de ontvangst van de afkoopsom en toevoeging daarvan aan de pensioenvoorziening), moet de verdere jaarlijkse premiebetaling geacht worden verband te houden met een schenking of gift. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 2001 zijn schenkingen tussen echtgenoten niet meer nietig. Het Hof is daarom van oordeel dat uit de premiebetaling geen vergoedingsplicht voor [de echtgenote] voortvloeit. Vordering g moet daarom worden afgewezen. Dit oordeel past bij hetgeen de wetgever in 2012 heeft bepaald in art. 4:126 lid 2 onder b BW (begunstiging van een sommenverzekering die als gift geldt, wordt aangemerkt als legaat) en art. 7:188 BW (aanwijzing als begunstigde van een sommenverzekering geldt als gift).
De kavels te Jan Sofat (vorderingen f en h)
3.25
Het Hof begint met een overzicht van feitelijke gegevens die betrekking hebben op kavels te Jan Sofat (3.25.1-3.25.8). Daarna volgen beoordelingen (3.26-3.33).
3.25.1 [
[de echtgenote] is eerder getrouwd geweest. Bij echtscheiding van haar eerdere echtgenoot in 1993 is de woning op het adres Jan Sofat [#4] aan haar toebedeeld en overgedragen. De woning was bezwaard met een hypotheek als zekerheid van een schuld van NAf 75.000 en rente en kosten tot in totaal NAf 30.000.
3.25.2
Een niet ondertekend geschrift dat eruit ziet als een brief van 22 september 2001 van de erflater aan een notariskantoor vermeldt onder meer:
Wij hebben (…) geen bewijs van de eigendom van Jan Sofat [#4], welke bij scheiding aan [de echtgenote] is toegewezen.
Dit perceel wordt geruild met de in mijn bezit zijnde percelen Jan Sofat [#1] (onbebouwd) en Jan Sofat [#6], onder de verplichting op Jan Sofat [#1], een huis te bouwen.
Wij zijn reeds begonnen de sleuven te graven voor de fundering.
3.25.3
Een notariële akte van 15 november 2001 vermeldt dat [de echtgenote] ter uitvoering van een overeenkomst van ruiling “kavel nummer [#4]” (verkregen in 1993) overdraagt aan de erflater, waartegenover de erflater “kavel nummer [#1]” (verkregen in 1998) en “Jan Sofat [#6]” (verkregen in 1999) overdraagt aan [de echtgenote].
De akte vermeldt dat de erflater en [de echtgenote] verklaarden dat de ruilobjecten een gelijke waarde hebben. Ook vermeldt de akte kettingbedingen, waaronder voor kavel [#1] een bouwplicht.
3.25.4
Bij de huwelijkse voorwaarden van 15 november 2001 is een beschrijving gevoegd van aanbrengsten ten huwelijk. Wat de percelen te Jan Sofat betreft, staat in die beschrijving vermeld als aangebracht door de erflater:
Onroerende goederen:
? Jan Sofat [#4] (bebouwd)
? Jan Sofat [#5] (bebouwd)
? Jan Sofat kavel [#2] (onbebouwd)
? Jan Sofat kavel [#3] (onbebouwd)
en als aangebracht door [de echtgenote]:
Onroerende goederen:
? Jan Sofat [#6]
? Jan Sofat [#1]
3.25.5
Blijkens een polisblad was een “woonhuis” op het adres Jan Sofat [#1] in 2002 verzekerd tegen een verzekerd bedrag van NAf 500.000 herbouwwaarde.
3.25.6
Een notariële akte van 9 augustus 2004 vermeldt dat de erflater “kavel nummer [#2]” (verkregen in 1998) overdraagt aan Perret Gental voor een koopprijs van NAf 100.000.
3.25.7
Blijkens een polisblad waren “the buildings” op het adres Jan Sofat [#2] in 2006 verzekerd tegen een verzekerd bedrag van NAf 350.000.
3.25.8
Een taxatierapport van 14 juli 2009 vermeldt de volgende marktwaarden:
Kavel [#1] NAf 790.000
Kavel [#2] NAf 585.000
Kavel [#3] NAf 895.000
Kavel [#5] NAf 775.000
3.25.9
De woning aan Jan Sofat [#4] is bewoond geweest door erflater en [de echtgenote]. De woning aan Jan Sofat [#6] is in 1999-2006 bewoond geweest door de dochter van [de echtgenote] (en haar partner) en de woning aan Jan Sofat [#1] in 2006-2017. De woning aan Jan Sofat [#2] is bewoond geweest door de ouders van [de echtgenote].
3.26 [
[de erven] maken aanspraak op vergoeding van kosten van bebouwing van de kavels [#1] en [#2] te Jan Sofat, die volgens hen zijn betaald uit het vermogen van de erflater, maar ten goede zijn gekomen aan de kavels van [de echtgenote] (vordering f).
3.27
Ingevolge artikel 20a van de Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek is art. 1:87 BW slechts van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan zijn op grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die na 1 januari 2012 plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die vóór dat tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2012. Vóór 1 januari 2012 gold in beginsel de leer uit het arrest HR 12 juni 1989, ECLI:NL:HR:1987:AC2558 (Kriek/Smit): nominalistische vergoedingsrechten zonder rentevergoeding, met ruimte voor afwijkende afspraken (waarvoor het vormvereiste van art. 1:115 lid 1 BW niet geldt) en het bestaan van natuurlijke verbintenissen (zie bijvoorbeeld HR 4 december 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB8960).
3.28 [
[de echtgenote] heeft aangevoerd dat deze vergoedingsvordering is verjaard. Dit standpunt wordt verworpen. Voor vergoedingsvorderingen als hier aan de orde geldt een verjaringstermijn van twintig jaar (vergelijk voor een iets anders geval: HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1936). Niet is gesteld of gebleken dat deze termijn is verstreken tussen de datum van ontstaan van de vordering (bij de betaling van kosten van bebouwing uit het vermogen van de erflater) en 8 november 2016 (de datum waarop [de erven] voor het eerst hierop aanspraak maakten). De verlengingstermijn van art. 3:321 lid 1 sub a BW speelt hier geen rol.
3.29
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat de kosten van bebouwing van de kavels [#1] en [#2] zijn betaald uit het vermogen van de erflater, rust op [de erven]. Het Hof acht voorshands voldoende aannemelijk dat de kavels [#1] en [#2] tussen 2001 en 2006 zijn bebouwd. Bij de beoordeling van de vraag of de kosten van die bebouwing (geheel of gedeeltelijk) betaald zijn uit het vermogen van de erflater, is van belang dat [de echtgenote] heeft aangevoerd dat de kosten (deels) zijn voldaan uit opbrengst van verhuur van de woningen op de kavels [#1] en [#2]. [de echtgenote] wordt in de gelegenheid gesteld die stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met schriftelijke bewijzen van betaling of ontvangst van huur. Over de hoogte van de kosten van bebouwing van beide kavels houdt het Hof ieder oordeel aan. Partijen kunnen zich hierover nader uitlaten.
3.30 [
[de erven] maken verder aanspraak op betaling van de koopsom van NAf 100.000 voor de koop van Jan Sofat [#2] in 2004, die volgens hen onbetaald is gebleven.
3.31
Ook met betrekking tot deze vordering heeft [de echtgenote] zich op verjaring beroepen. Dat beroep slaagt. Er is geen reden om voor deze vordering tot nakoming van een contractuele verbintenis niet uit te gaan van een verjaringstermijn van vijf jaar. De verjaringstermijn is verlengd geweest op de voet van art. 3:321 lid 1 sub a BW, maar is ook na die verlenging ongebruikt verstreken.
3.32 [
[de erven] beroepen zich erop dat na verjaring een natuurlijke verbintenis overblijft die vatbaar is voor verrekening (zie art. 6:131 lid 1 BW). Zij willen deze vordering verrekenen met het WP-legaat. Hierover kunnen partijen zich nader uitlaten.
3.33
De bewijslast van de stelling dat de nakomingsvordering is tenietgegaan doordat de koopsom is betaald, rust op [de echtgenote]. Zij heeft dit niet bewezen en niet aangeboden dit te bewijzen. Hierover kunnen partijen zich nader uitlaten.
Het beheer over de nalatenschap en verwante vorderingen (vorderingen a, c, e, i en j)
3.34
Grief 3 van [de echtgenote] is gericht tegen de beslissingen van het Gerecht, voor zover die (in wezen) inhouden dat het beheer over de vennootschappen niet langer toekomt aan [de echtgenote]. Grief 2 van [de erven] is gericht tegen de beslissingen van het Gerecht, voor zover die (in wezen) inhouden dat het beheer van [de echtgenote] over de nalatenschap voor het overige (dus behoudens het beheer over de vennootschappen) voortduurt.
3.35
Blijkens het inleidend verzoek onder nr. 1 doelde [de echtgenote] met de aanduiding “de Vennootschappen” op Holdings en [erflater Curaçao]. Blijkens de conclusie van antwoord, eis in reconventie, onder nrs. 1 en 6 namen [de erven] deze aanduiding over. In de bij dat processtuk ingestelde vordering in reconventie die het Hof aanduidt met de letter e staat niet de aanduiding “de Vennootschappen”, maar de aanduiding “de vennootschappen, waarvan de aandelen tot de nalatenschappen behoren”. Blijkens de weergave van de vorderingen van [de echtgenote] in het eindvonnis (rov. 2.1 onder III) doelt het Gerecht met de aanduiding “de vennootschappen” op [erflater Curaçao] en [erflater Aruba]. Gelet op dat laatste legt het Hof de aanduiding “de vennootschappen” in de dicta van het eindvonnis aldus uit dat die ziet op [erflater Curaçao] en [erflater Aruba] en niet mede op Holdings. Partijen wordt verzocht om te verduidelijken op welke vennootschappen hun vorderingen in hoger beroep zien (vergelijk ook de memorie van antwoord nr. 2.3).
3.36
Het Hof verzoekt [de echtgenote] om zo precies mogelijk te stellen en te onderbouwen wanneer de erflater als enig (middellijk) aandeelhouder van [erflater Curaçao] heeft besloten haar als medebestuurder van die vennootschap te benoemen en op welke datum zij tot het bestuur is toegetreden.
Indien de erflater haar volmacht heeft gegeven, is deze geëindigd bij zijn overlijden (art. 3:72 aanhef en onder a BW), behoudens de beperkte voortzetting van bevoegdheden ingevolge art. 3:73 BW. Ook zaakwaarneming (art. 6:198 BW) kan in aanmerking komen. Partijen kunnen zich hierover nader uitlaten.
3.37
Art. 8 lid 1 van de statuten van [erflater Curaçao] vermeldt dat slechts accountants bestuurders van de vennootschap kunnen zijn. [de echtgenote] is geen accountant. Over de gevolgen hiervan houdt het Hof ieder oordeel aan.
3.38
Ook voor het overige zal het Hof iedere beslissing over het beheer en de daarmee verband houdende vorderingen aanhouden. Indien het dringend gewenst is dat het Hof daarover eerder (voorlopige) beslissingen neemt, dan kunnen partijen verzoeken daartoe doen.
3.39
Zoals hiervoor onder 3.10 overwogen, zal het Hof een mondelinge behandeling gelasten en partijen gelasten vooraf een processtuk in te dienen waarin zij zich kunnen uitlaten als hiervoor nader aangeduid. Mogelijk kunnen partijen zich, voor zover nog van belang, ook uitlaten over de datering van het deskundigenbericht (zie 3.11.14). De mondelinge behandeling zal ook worden benut om procedureafspraken te maken en zeker ook om een minnelijke regeling van het geschil te beproeven. Partijen dienen zich daarop voor te bereiden.
gelast een mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw in Curaçao op een nader te bepalen dag en uur;
beveelt partijen op uiterlijk op 11 maart 2025 een processtuk als hiervoor onder 3.39 bedoeld toe te zenden aan het Hof en aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 21 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.