Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023 en 16 februari 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. S.R.C. Polderman heeft ter terechtzitting vrijspraak gevorderd van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na een toegelaten wijziging – ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 19 maart 2023 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm en rustig overleg meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/tegen/in de (richting van de) borst, althans het (boven) lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;(artikel 2:262/2:259 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op of omstreeks 19 maart 2023 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s), te weten (onder andere): [vuurwapenmerk/model] en/of een hoeveelheid aan munitie te weten: negen scherpe patronen van het kaliber 9 x 19 mm (ofwel 9 mm Luger) voorzien van bodemstempel S&B, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft/hebben gehad;
(artikel 3 juncto 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 2
hij op of omstreeks 19 maart 2023 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s), te weten (onder andere): [vuurwapenmerk/model] en/of een hoeveelheid aan munitie te weten: negen scherpe patronen van het kaliber 9 x 19 mm (ofwel 9 mm Luger) voorzien van bodemstempel S&B, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft/hebben gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. (Voetnoot 1)
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het volgende gerelateerd:
“Op 22 maart 2023 omstreeks 17:45 uur melden bij Wijkbureau Rio Canario te Schottegatweg Noord twee mannen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], in verband met de moordzaak ter hoogte van rotonde Plaza Hariri.
[medeverdachte 1] overhandigde een bruinkleurig papieren zak inhoudende een vuistvuurwapen aan verbalisant [verbalisant 2].
Omstreeks 17:50 uur werden de mannen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten heterdaad aangehouden terzake moord c.q. doodslag en overtreding Vuurwapenverordening 1930.
In beslag genomen: een vuistvuurwapen (het Gerecht begrijpt: een [vuurwapenmerk/model]).”
(Voetnoot 2)
2. De verbalisant [verbalisant 3], werkzaam bij het Team Forensische Opsporing, heeft een onderzoek ingesteld naar het inbeslaggenomen pistool van het merk [vuurwapenmerk/model]. Hij heeft het volgende gerelateerd:
“
Aangeboden voor onderzoek:
- Een pistool van het merk [vuurwapenmerk/model], kaliber 9 x 19 mm, voorzien van het serienummer [vuurwapenserienummer];
- Negen (9) scherpe patronen van het kaliber 9 x 19 mm, voorzien van het bodemstempel "S& B".
- Het voor onderzoek aangeboden pistool van het merk [vuurwapenmerk/model] is een vuurwapen in de zin van het Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd;
- De scherpe patronen van het kaliber 9 x 19 mm bodemstempel “S&B” werden normaal tot ontbranding gebracht.
Voornoemd pistool en scherpe patronen van het kaliber 9 x 19 mm zijn deugdelijk;
- De scherpe patronen van het kaliber 9 x 19 mm zijn munitie in de zin van het Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd.
(Voetnoot 3)
3. [ benadeelde partij 2] heeft op 19 maart 2023 de volgende verklaring afgelegd:
“Op 18 maart 2023 omstreeks 00:50 uur waren mijn vriend (het Gerecht begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) en ik in Saliña aangekomen. Hij parkeerde de zwartgelakte [automerk/model 1] [kentekennummer] voor de lokaliteit “Kaiman” om wat drinken te halen. Toen hij terug in de auto kwam, vertelde hij dat [medeverdachte 2] van Kura Piedra (het Gerecht begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2]) in zijn richting bleef kijken. [medeverdachte 2] zat in een zwartgelakte [automerk/model 2].
Na 02:00 uur reden wij richting de woonwijk van het slachtoffer. Nabij de woonwijk Parera zag ik dat hij constant in de achteruitkijkspiegel was aan het kijken. Hij had tegen mij gezegd dat volgens hem [medeverdachte 2] in de zwartgelakte [automerk/model 2] hem aan het achtervolgen was.
[slachtoffer] (het Gerecht begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) zei dat hij zag dat de bestuurder van deze zwartgelakte auto constant bezig was met de autoverlichtingen van dimverlichting en grootlichten te schakelen kennelijk om seinen te geven. Hij bleef rijden en gekomen op de Nijlweg, zag ik de zwartgelakte [automerk/model 2] met zwart beplakte ruiten ons voorbij rijden.
Hierbij zag ik de man [medeverdachte 1] (het Gerecht begrijpt: de verdachte [medeverdachte 1]), die ik later herkende. Hij hing met zijn bovenlichaam uit het raam van de rijdende auto. Ik kon zien dat hij op dat moment een vuistvuurwapen in zijn rechterhand hield. Ik zag dat hij het vuistvuurwapen bedreigend aan [slachtoffer] liet zien. Tegelijk dit gaande was, had de bestuurder van de zwartgelakte [automerk/model 2] onze auto klemgereden, waardoor [slachtoffer] genoodzaakt was om te stoppen.
Eenmaal [slachtoffer] de auto had gestopt om een botsing te voorkomen, zag ik een voor mij onbekende man (het Gerecht begrijpt: de verdachte [medeverdachte 3]) bij de auto aan komen rennen aan de bestuurderszijde. Eenmaal bij de auto deed hij de portier open en rukte [slachtoffer] vanuit deze. De auto reed door waardoor ik een handeling deed om deze tot stilstaan te brengen. Op het moment dat ik hiermee bezig was hoorde ik twee schoten. Het lukte de auto te stoppen. Ik draaide om en zag [slachtoffer] liggen op de weg.”
(Voetnoot 4)
4. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik in de nachtelijke uren van 19 maart 2023 in een zwartgelakte [automerk/model 2] reed samen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] was de bestuurder van de zwartgelakte [automerk/model 2].”
(Voetnoot 5)
Bewijsoverweging
Feit 2: het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
Het Gerecht is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat voor de onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en overweegt daartoe als volgt.
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie (…). Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. (…). In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen (vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504).
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie (…). Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor (…) weergegeven zin (vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1938).
Kort samengevat volgt uit de redengevende feiten en omstandigheden dat in de nacht van 18 op 19 maart 2023 een conflict tussen het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) en de vriend van de verdachte, de verdachte [medeverdachte 2] is ontstaan of herleefd. Op enig moment die nacht rijden de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en de verdachte in een personenauto van de verdachte [medeverdachte 2] achter de auto van het latere slachtoffer en zijn vriendin aan. Zij achtervolgen hen vanaf Saliña/Parera en manen hen te stoppen met lichtsignalen, door al rijdende uit de auto te hangen en te zwaaien met een vuistvuurwapen, en door hen bij de rotonde van Palu Blanku de weg te versperren. Eenmaal gestopt stapten de verdachte, de bewapende verdachte [medeverdachte 1] en de verdachte [medeverdachte 3] uit de auto en liepen naar de auto van de het slachtoffer. Vervolgens is er over en weer geschoten.
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte en zijn vrienden de bewuste nacht van plan waren om het latere slachtoffer ergens op de openbare weg te confronteren.
De verdachte heeft steeds verklaard dat hij niet heeft gezien dat de verdachte [medeverdachte 1] tijdens de achtervolging een vuurwapen bij zich had. Het Gerecht hecht echter geen geloof aan die verklaring. Tijdens de achtervolging hing de verdachte [medeverdachte 1] met zijn bovenlijf uit de auto en maande het slachtoffer al zwaaiend met dat vuurwapen tot stoppen. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat dit ter hoogte van de Julianabrug gebeurde. Volgens de verdachte [medeverdachte 2] reden zij toen met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur. Het is niet voorstelbaar en dus niet geloofwaardig dat de andere inzittenden van de personenauto onder die omstandigheden niet hebben waargenomen dat de verdachte [medeverdachte 1] toen een vuurwapen bij zich had; het kan niet anders dan dat iedereen in de achtervolgende auto zich van dat gegeven bewust is geweest.
Het Gerecht stelt vast de verdachte [medeverdachte 1] zijn wapen heeft ingezet om het doel te bereiken dat de verdachte en zijn vrienden voor ogen stond. Zo bezien hadden de verdachte en zijn vrienden samen beschikkingsmacht over het wapen; het wapen werd gebruikt om hun gezamenlijke doel te dienen nl. om het latere slachtoffer te doen stoppen en hem te confronteren.
Als zou worden aangenomen dat de verdachte pas tijdens de achtervolging onverhoeds en ongewild kennis kreeg van het gegeven dat de verdachte [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich droeg, wordt het gedrag van de verdachte na het schietincident relevant. Wanneer hij dan afstand zou nemen van de groep, kan worden verdedigd dat hij het wapen niet met die anderen voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft zich echter niet van de groep gedistantieerd maar is samen met de anderen op blijven trekken. Dat blijkt duidelijk uit de camerabeelden van het moment waarop hij zijn gewonde vriend, de verdachte [medeverdachte 3] bij het ziekenhuis achterliet: de verdachte heeft zijn vriend [medeverdachte 3] voor de ingang van het ziekenhuis op de grond gelegd, stopte de inhoud van de broekzak van [medeverdachte 3] in zijn eigen zak, en maakte zich uit de voeten nog voordat aan zijn vriend eerste hulp was verleend. Pas ruim twee weken later meldde de verdachte zich bij de politie. Hij had zich van de groep kunnen distantiëren door bij zijn gewonde vriend in het ziekenhuis te blijven tot hem adequate medische zorg was verleend, de telefoon van de verdachte [medeverdachte 3] niet weg te maken, en zich nog dezelfde nacht beschikbaar te houden voor de politie. Dat heeft de verdachte echter niet gedaan.
De slotsom is dat de verdachte in de bewuste nacht samen met anderen een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Vuurwapenverordening en wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van verboden vuurwapen- en munitiebezit. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf zoekt het Gerecht aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijk rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor vuurwapenbezit in de auto of op straat als indicatie een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden gegeven.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het Gerecht acht geslagen op de strafkaart van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld en de door en namens verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, mede blijkend uit de over hem uitgebrachte rapportages. In beiden ziet het Gerecht geen reden een lagere straf op te leggen.
Het Gerecht is, alles afwegende, tot de slotsom gekomen dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 25.575,85, bestaande uit NAf 5.575,85 aan materiële schade (begrafenis-, reis- en ambulancekosten) en NAf 20.000 aan immateriële schade.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 21.200, bestaande uit NAf 1.200 aan materiële schade (begrafeniskosten en reparatiekosten voor de auto) en NAf 20.000 aan immateriële schade.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte het onder 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de 18 maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. T.M.A.D. de Lanoy, (zittingsgriffier), en op 8 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.