Uitspraak van 8 november 2024
BBZ nrs. AUA202400845 tot en met AUA202400851
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],
wonende te Aruba,
belanghebbende,
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN,
zetelend in Aruba,
de Inspecteur.
Procesverloop
1.1 [
De aangever] heeft op 22 juni 2022 aangifte gedaan met document C33658 van één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [X], waarop vermeld een douanewaarde van Afl. 3.500 en een verschuldigde bedrag aan invoerrechten van Afl. 420. Door [de aangever] is evenwel betaald een bedrag van Afl. 216, het bedrag aan invoerrechten dat verschuldigd is over een douanewaarde van Afl. 1.800. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 204 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 420 en Afl. 216), kenmerk DCT/069/2022 NC, hierna: de UTB.
1.2
Op 22 juni 2022 heeft [de aangever] aangifte gedaan met document C33659 van één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [X], waarop vermeld een douanewaarde van Afl. 3.500 en een verschuldigde bedrag aan invoerrechten van Afl. 420. Door [de aangever] is evenwel betaald een bedrag van Afl. 216, het bedrag aan invoerrechten dat verschuldigd is over een douanewaarde van Afl. 1.800. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 204 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 420 en Afl. 216), kenmerk DCT/068/2022 NC, hierna: de UTB.
1.3 [
De aangever] heeft op 26 juli 2022 aangifte gedaan met document C39890 van één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [Q], waarop vermeld een douanewaarde van Afl. 3.700 en een verschuldigde bedrag aan invoerrechten van Afl. 444. Door [aangever] is evenwel betaald een bedrag van Afl. 216, het bedrag aan invoerrechten dat verschuldigd is over een douanewaarde van Afl. 1.800. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 228 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 444 en Afl. 216), kenmerk DCT/067/2022 NC, hierna: de UTB.
1.4
Op 15 augustus 2022 heeft [de aangever] aangifte gedaan met document C43696 voor één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [Q] met een douanewaarde van Afl. 3.700 en een verschuldigd bedrag aan invoerrechten van Afl. 444. Door [de aangever] is evenwel betaald een bedrag van Afl. 216, het bedrag aan invoerrechten dat verschuldigd is over een douanewaarde van Afl. 1.800. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 228 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 444 en Afl. 216), kenmerk DCT/057/2022 NC, hierna: de UTB.
1.5
Op 9 september 2022 heeft [de aangever] aangifte gedaan met document C49495 voor één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [Z] met een douanewaarde van Afl. 3.500 en een verschuldigd bedrag aan invoerrechten van Afl. 420. Volgens de Inspecteur had evenwel voor twee containers aangifte moeten worden gedaan naar een douanewaarde van 2 x Afl. 3.500 is Afl. 7.000 waarover een bedrag aan invoerrechten van Afl. 840 is verschuldigd. Voorts is de Inspecteur ervan uitgegaan dat [de aangever] reeds een bedrag aan invoerrechten had betaald van Afl. 432 ter zake van de invoer van één container en een douanewaarde van Afl. 3.600. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 408 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 840 en Afl. 432), kenmerk DCT/066/2022 NC, hierna: de UTB.
1.6
Op 15 september 2022 heeft [de aangever] aangifte gedaan met document C50778 voor één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [Z] met een douanewaarde van Afl. 3.500 en een verschuldigd bedrag aan invoerrechten van Afl. 420. Volgens de Inspecteur had evenwel voor twee containers aangifte moeten worden gedaan naar een douanewaarde van 2 x Afl. 3.500 is Afl. 7.000 waarover een bedrag aan invoerrechten van Afl. 840 is verschuldigd. Voorts is de Inspecteur ervan uitgegaan dat [de aangever] reeds een bedrag aan invoerrechten had betaald van Afl. 432 ter zake van de invoer van één container en een douanewaarde van Afl. 3.600. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 408 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 840 en Afl. 432), kenmerk DCT/065/2022 NC, hierna: de UTB.
1.7
De aangever] heeft op 10 oktober 2022 aangifte gedaan met document C55336 voor één lege container en soortgelijke laadkisten (inclusief tankcontainers) afkomstig van het bedrijf [Q] met een douanewaarde van Afl. 3.700 en een verschuldigd bedrag aan invoerrechten van Afl. 444. Volgens de Inspecteur had evenwel voor twee containers aangifte moeten worden gedaan naar een douanewaarde van 2 x Afl. 3.700 is Afl. 7.400 waarover een bedrag aan invoerrechten van Afl. 888 is verschuldigd. Voorts is de Inspecteur ervan uitgegaan dat [de aangever] reeds een bedrag aan invoerrechten had betaald van Afl. 432 ter zake van de invoer van één container en een douanewaarde van Afl. 3.600. Op 28 november 2022 heeft de Inspecteur [de aangever] uitgenodigd tot betaling van een bedrag van Afl. 456 aan invoerrechten (het verschil tussen Afl. 888 en Afl. 432), kenmerk DCT/058/2022 NC, hierna: de UTB.
1.8
Op 9 januari 2023 heeft [de aangever] bezwaar gemaakt tegen de UTB’s met kenmerk, DCT/057/2022, DCT/058/2022, DCT/065/2022, DCT/066/2022, DCT/067/2022, DCT/068/2022 en DCT/069/2022.
1.9
De Inspecteur heeft op 9 februari 2024 uitspraken op bezwaar gedaan en heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar is gericht aan [de aangever].
1.10
Tegen deze uitspraken op bezwaar heeft [belanghebbende] op 15 maart 2024 beroep ingesteld. Hij heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150,-.
1.11
Gedagtekend 19 april 2024 heeft de Inspecteur een verweerschrift met producties ingediend.
1.12
Op 17 juli 2024 zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een zitting.
1.13
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024 te Oranjestad. In dat verband zijn verschenen namens de Inspecteur [A] en [B], alsmede belanghebbende met zijn gemachtigde [C]. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2.1
Belanghebbende is een importeur die regelmatig containers koopt van [CPA] (hierna: CPA). Voor de afhandeling van de containeraankopen maakt hij gebruik van de diensten van [de aangever], een douane-expediteur (de aangever).
2.2
In de periode van 22 juni 2022 tot en met 10 oktober 2022 heeft de aangever in totaal 10 lege containers van 20 ft ingevoerd. De douanewaarde die blijkens de UTB’s door de aangever was aangegeven bedroeg voor elke container Afl. 1.800.
2.3
Bij nacontrole heeft de Inspecteur vastgesteld dat de door aangever, namens belanghebbende, gehanteerde douanewaarde afwijkt van de douanewaarde die de Inspecteur pleegt te hanteren en dat daardoor een te laag bedrag aan invoerrechten zou zijn betaald. Voorts heeft de Inspecteur vastgesteld dat belanghebbende een hoger bedrag per container heeft betaald dan de door hem verdedigde douanewaarde. Hij verwijst in dit verband naar de facturen van CPA die de containers aan belanghebbende heeft verkocht voor Afl. 3.700 voor één container en Afl. 7.000 voor twee containers.
2.4
De bevindingen van de Douane hebben geleid tot een navordering van Afl. 2.136 aan te weinig betaalde invoerrechten. Deze navordering is geschied door het uitreiken van zeven UTB’s aan de aangever.
2.5
De aangever heeft bezwaar gemaakt tegen deze UTB’s. Op 9 februari 2024 heeft de aangever een afwijzende uitspraak op bezwaar ontvangen.
2.6
De importeur heeft op 15 maart 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
3.1
In geschil is of de UTB’s terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende voert aan dat de UTB’s ten onrechte zijn opgelegd. De facturen waarop de invoerrechten zijn gebaseerd, zijn opgemaakt in Aruba. Aangezien deze facturen geen buitenlandse facturen zijn, stelt hij dat de Douane deze niet mag gebruiken voor het opleggen van invoerrechten. Daarnaast geeft hij aan dat de douanedienst al jaren vaste waarden hanteert voor lege containers, namelijk Afl. 1.800 voor een 20 ft container en Afl. 3.600 voor een 40 ft container. Volgens hem zou de Douane de heffingsgrondslag per container moeten bepalen op basis van de vastgestelde waarde van Afl. 1.800.
3.3
De Inspecteur stelt dat de UTB’s terecht zijn opgelegd. De door de Douane gehanteerde fictieve douanewaarden voor lege containers worden alleen toegepast als er geen facturen beschikbaar zijn, of wanneer de ingediende facturen een lagere waarde tonen dan de fictieve douanewaarde. In dit geval heeft de aangever bij de aangifte van de lege containers facturen ingediend met prijzen die aanzienlijk hoger lagen dan de vastgestelde douanewaarde, aldus de Inspecteur.
3.4
Aanvankelijk verdedigde de Inspecteur het standpunt dat belanghebbende niet ontvankelijk zou zijn in diens beroep, omdat bezwaar is gemaakt door de aangever, [de aangever], en niet (tevens) door belanghebbende. Ter zitting is vastgesteld dat belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk is voor de voor de belastingschuld, dat hij ontvankelijk geacht moet worden en dat de ontvankelijkheid derhalve niet langer in geschil is.
Overwegingen
4.1
De Inspecteur heeft de vastgestelde waarde gebaseerd op de ‘normale prijs’, zoals vermeld in artikel 59 van de LIUD. Deze ‘normale prijs’ is de prijs die op de dag van aangifte in de vrije markt zou kunnen worden bedongen voor de goederen, inclusief alle kosten die betrekking hebben op de verkoop en levering, tot de eerste losplaats in Aruba (artikel 59, lid 1 en 2 LIUD). Dit betekent dat de waarde wordt vastgesteld op de zakelijke, fictieve verkoopprijs op het moment van invoer, inclusief de daaraan gerelateerde kosten.
4.2
De Inspecteur betoogt dat er facturen van CPA zijn voor een bedrag van Afl. 3.700 voor één container dan wel Afl. 3.500 voor twee containers, welke bedragen daadwerkelijk zijn betaald aan CPA voor de aankoop van de containers. Volgens de Inspecteur had belanghebbende deze bedragen moeten aangeven bij het doen van de aangifte en was hij daarover invoerrechten verschuldigd.
4.3
De belanghebbende betwist dat de vastgestelde waarde is gebaseerd op de ‘normale prijs’ als bedoeld in artikel 59, lid 1 en 2 van de LIUD. Hij stelt dat de Douane geen invoerrechten mag heffen op een factuur die in Aruba is opgesteld, op wat hij noemt ‘binnenlandse facturen’. De van CPA afkomstige facturen betreffen volgens belanghebbende geen facturen ter zake van invoer.
Voorts is belanghebbende van mening dat in de door de Inspecteur gehanteerde ‘normale prijs’ kosten zijn inbegrepen die zien op het transport van de container naar het bedrijfsterrein van belanghebbende. Deze kosten dienen volgens belanghebbende buiten de grondslag te blijven. Het betreffen namelijk additionele kosten die voor rekening en risico van belanghebbende komen, zoals ook is vermeld op de factuur van CPA:
‘Further handlings, customs-clearance and transport to be arranged, this for account & risk of buyer.’
4.4
Het Gerecht acht het van belang om vast te stellen wanneer de verschuldigdheid bij invoer is ontstaan. In het douanerecht wordt gesproken van een "heffingsmoment", dat zich voordoet op het moment dat goederen worden ingevoerd en nog niet in het vrije verkeer zijn gebracht. Wanneer goederen eenmaal in het vrije verkeer zijn gebracht, zijn er geen invoerrechten meer verschuldigd.
4.5
Belanghebbende heeft 10 containers gekocht van CPA. De transacties tussen belanghebbende en CPA hebben plaatsgevonden nadat de containers reeds waren ingevoerd (en invoerrechten zijn voldaan). De transacties tussen belanghebbende en CPA betreffen dan ook ‘binnenlandse transacties’, zijnde transacties in het vrije verkeer waarover derhalve geen invoerrechten meer verschuldigd zijn. Reeds om die reden dienen de UTB’s te worden vernietigd en moet het beroep gegrond worden geacht.
4.6
Ten overvloede zal het Gerecht kort ingaan op het geschil omtrent de hoogte van de douanewaarde bij invoer door [de aangever]. Ter zitting is door de Inspecteur erkend dat op grond van consistent toegepast ongeschreven beleid voor de invoer van lege containers zonder factuur een douanewaarde wordt gehanteerd van Afl. 1.800 voor een container van 20 ft en Afl. 3.600 voor een container van 40 ft. Het gaat daarbij om containers die niet langer bestemd zijn voor wederuitvoer, maar op Aruba ‘achterblijven’, een situatie die zich overigens zelden voordoet. Vaak zal het gaan om containers waarvan de technische en economische levensduur verstreken is, maar die nog wel geschikt zijn om te dienen als opslagruimte ten behoeve van bijvoorbeeld een bedrijf.
4.7
Niet gebleken is dat de door [de aangever] ingevoerde containers met een factuur zijn ingevoerd. De factuur waarnaar de Inspecteur verwijst betreft de factuur tussen CPA en belanghebbende, zijnde de factuur die is opgemaakt toen de containers zich reeds in het vrije verkeer bevonden (zie r.o. 4.5). Nu niet anderszins is gebleken dat de containers zijn ingevoerd met een factuur gaat het Gerecht er van uit dat de containers zonder factuur zijn ingevoerd. Alsdan heeft als douanewaarde te gelden zoals de Inspecteur pleegt te hanteren ingevolge het onder 4.6 vermelde ongeschreven beleid. Uitgaande van die douanewaarde zijn de UTB’s eveneens ten onrechte uitgereikt.
5
PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Nu het beroep gegrond is vindt het Gerecht aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.3
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.4
Ook dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, Landsverordening beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.
Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de UTB’s (DCT/057/2022, DCT/058/2022, DCT/065/2022, DCT/066/2022, DCT/067/2022, DCT/068/2022 en DCT/069/2022);
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 8 november 2024, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noel- van der Biezen BSc.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300