Uitspraak van 7 november 2024
BBZ nrs. CUR202300794 tot en met CUR202300796
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende]
, wonende te Curaçao,
belanghebbende,
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.
Procesverloop
1.1
Aan belanghebbende is op 29 oktober 2021 een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 142.379. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 29 oktober 2021 aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 149.120.
1.3
Belanghebbende heeft op 10 december 2021 tegen de in 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur is bij afzonderlijke uitspraken van 30 december 2022 gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft de aanslag IB verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 140.819 en de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ naar een premie-inkomen van elk NAf 147.560.
1.5
Belanghebbende heeft op 12 maart 2023 beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 26 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen. Ter zitting is de zaak aangehouden om belanghebbende in de gelegenheid te stellen bewijsstukken in te dienen ter onderbouwing van de door haar geclaimde aftrek premies van levensverzekering. Partijen hebben eenparig verklaard een nadere zitting niet nodig te achten.
1.8
Belanghebbende heeft deze stukken op 4 maart 2024 ingediend. De stukken zijn doorgestuurd naar de Inspecteur. De Inspecteur heeft hier op 2 april 2024 op gereageerd.
1.9
Het Gerecht heeft het onderzoek op 22 april 2024 gesloten en uitspraak aangekondigd over zes weken. Het Gerecht heeft vervolgens op 19 juni 2024 het onderzoek heropend en belanghebbende om nadere informatie verzocht.
1.10
Belanghebbende heeft op 25 juni 2024 nadere stukken ingediend.
1.11
De Inspecteur heeft op 3 juli 2024 gereageerd op de e-mail van het Gerecht van 19 juni 2024.
1.12
Het Gerecht heeft naar aanleiding van de e-mail van de Inspecteur van 3 juli 2024 aangegeven dat zij over voldoende informatie beschikt om uitspraak te doen. Partijen hebben toestemming verleend om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Gerecht heeft het onderzoek gesloten en uitspraak aangekondigd over zes weken.
Overwegingen
Vooraf: Ontvankelijkheid beroep
4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 30 december 2022. Het beroepschrift is op 12 maart 2023 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
De regel dat beroep moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar leidt uitzondering indien de uitspraak na de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep aan op de dag na bekendmaking. Bekendmaking van de uitspraak kan geschieden door terpostbezorging (vgl. Hoge Raad 5 juli 2019, ECLl:NL:HR:2019:1102).
4.5
Belanghebbende heeft gesteld dat de uitspraken van de Inspecteur niet op de juiste wijze zijn bekend gemaakt, zodat de beroepstermijn later is aangevangen. De uitspraak is volgens belanghebbende naar haar oude woonadres verstuurd, terwijl zij in de week van 19 december 2022 haar nieuwe adres heeft doorgegeven aan de Inspecteur. Door deze onjuiste adressering en vertraging bij de postbezorging hebben de uitspraken haar pas op 6 maart 2023 bereikt.
4.6
De Inspecteur heeft aangevoerd dat in de praktijk uitspraken op bezwaar een dagtekening krijgen die ruim zes weken ligt na de datum waarop deze kohier zijn gebracht. Om deze reden waren de uitspraken op bezwaar (dagtekening 30 december 2022) op het moment dat belanghebbende de adreswijziging kwam doorgeven (19 december 2022) zeer waarschijnlijk al verzonden aan het bij de Belastingdienst destijds bekende (oude) adres van belanghebbende.
4.7
Naar het oordeel van het Gerecht is sprake van een onjuiste bekendmaking, althans kan niet worden gezegd dat de omstandigheid dat belanghebbende eerst op 6 maart 2023 met de uitspraken bekend is geworden aan haarzelf is te wijten. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag van de ontvangst van de uitspraak door belanghebbende. Het beroepschrift van 12 maart 2023 is dan binnen de termijn van twee maanden. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Premies van levensverzekering
4.8
Voor de berekening van het belastbaar inkomen moet het zuiver inkomen worden verminderd met de persoonlijke lasten (zie artikel 3 van de LIB). Beoordeeld moet worden of de premies van levensverzekering als persoonlijke lasten aftrekbaar zijn.
4.9
Artikel 16, lid 1, letter e en lid 2 van de LIB luidde (voor zover hier van belang) als volgt.
“Artikel 16, lid 1 Persoonlijke lasten zijn:
1. (…)
e. premies van levensverzekering, lijfrente of pensioenverzekering, met uitzondering van de premies als bedoeld onder d.
2. Voor de premiën, bedoeld onder letter e van het vorige lid, kan niet meer dan vijf ten honderd van het inkomen en niet meer dan NAf 1000 worden afgetrokken. Voor hen op wie het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van toepassing is, kunnen die premiën slechts voor aftrek in aanmerking komen, indien en voor zover de volgens dat voorschrift toegelaten aftrek beneden evengenoemde grens blijft.
(…).”
4.10
Bij landsverordening van 15 juli 2016, AB 2016 no. 37, de Landsverordening pensioensparen, reparatie en modernisering belastingverordeningen (hierna: Landsverordening) is onder meer de LIB gewijzigd. Ten aanzien van artikel 16 van de LIB is (voor zover hier van belang) het volgende opgenomen:
“Artikel II
De Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt als volgt gewijzigd:
(…)
T. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. (…)
b. onderdeel e komt te luiden:
e. premies voor:
1° lijfrenten welker termijnen toekomen aan de belastingplichtige en uitsluitend eindigen bij zijn overlijden; (…)
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de premies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, sub 1° tot en met sub 4° en sub 6°, en artikel 16AA, kan niet meer dan 10% van het inkomen en niet meer dan NAf 1.500 worden afgetrokken.
(…).
Overgangsbepalingen
Artikel XX
Artikel II, Onderdeel T, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op premies ter zake van kapitaalverzekeringen met een lijfrenteclausule die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze landsverordening zijn afgesloten. (…).
Slotbepalingen
Artikel XXIII
1. Artikel II, onderdeel T en Artikel III, onderdeel V, punt 1, treden in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2016.
(…).”
4.11
Het Gerecht overweegt als volgt. Uit de vaststaande feiten (zie 2.5.1) volgt dat het niet gaat om betaalde premies voor aan belanghebbende toekomende lijfrentetermijnen als bedoeld in artikel 16, lid 1 onder e, van de LIB (na wijziging), maar om een verzekering die recht geeft op een kapitaaluitkering bij overlijden van de verzekerde. De betaalde premies zijn om die reden niet aftrekbaar.
4.12
Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van een voor de inwerkingtreding van de Landsverordening afgesloten kapitaalverzekering met een lijfrenteclausule, zodat evenmin op grond van de in artikel XX opgenomen overgangsbepaling recht op aftrek bestaat.
4.13
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden tegen de boetebeschikking aangevoerd.
4.14
De verzuimboete van NAf 500 is opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte. Vaststaat dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft ingediend, waarna door de Inspecteur taxatieve aanslagen zijn opgelegd.
4.15
Op grond van artikel 18, lid 1, van de ALL kan de Inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 2.500.
4.16
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.3, lid 1 van deze Ministeriële regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd.
4.17
Ingevolge artikel 4.4, lid 1 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van NAf 250, bij een tweede verzuim een boete van NAf 500, bij een derde verzuim een boete van NAf 1.000, bij een vierde verzuim een boete van NAf 1.500. Bij stelselmatig verzuim legt de Inspecteur op grond van lid 2 een boete op van maximaal NAf 2.500.
4.18
Uit de uitspraak van dit Gerecht van 21 april 2023 (ECLI:NL:OGEAC:2023:110) op het beroep ter zake van het jaar 2015 volgt dat ook voor dat jaar een verzuimboete is opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte inkomstenbelasting. Dit brengt mee dat in het onderhavige jaar 2016 sprake is van een tweede verzuim. De opgelegde boete van NAf 500 is overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht deze boete passend en geboden.
4.19
Het Gerecht dient met betrekking tot de boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.20
Van de oplegging van de verzuimboetes (29 oktober 2021) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (7 november 2024) zijn meer dan twee jaar verstreken. Nu de boete minder bedraagt dan NAf 1000 zal het Gerecht volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (vgl. HR 14 juni 2024, ECLI:2024:853). Hierbij geldt dat het Gerecht de in rechtsoverweging 3.4.5 van dat arrest vermeld bedrag (Euro 1000) aanhoudt in de in Curaçao geldende valuta (vgl. HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50 r.o. 4.3.1).
4.21
Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ verminderen overeenkomstig het nader standpunt van de Inspecteur (zie 3.3).
Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 94.918;
- vermindert de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ naar een premie-inkomen van elk NAf 101.660;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 7 november 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500