Gerechtshof Amsterdam, hoger beroep belastingrecht

ECLI:NL:GHAMS:2023:1501

Op 20 June 2023 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/02299 en 22/02300, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2023:1501. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/02299 en 22/02300
Datum uitspraak:
20 June 2023
Datum publicatie:
28 June 2023
Formele relaties:
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1429

Indicatie

Douanerecht. Belanghebbende heeft in naam en voor rekening van een ander aangiften voor het vrije verkeer gedaan. Zij wordt niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de utb’s en aan haar komt daarom niet het recht toe van bezwaar en beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/02299 en 22/02300

20 juni 2023

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr. J.A.W.M. Gorisse en E. Polak)

tegen de uitspraak van 11 augustus 2022 in de zaken met kenmerken HAA 19/3118 en HAA 19/3119 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

Procesverloop

1
Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende in de periode van 4 maart 2018 tot en met 13 maart 2018 vijf uitnodigingen tot betaling (hierna: de utb’s) doen toekomen via het aangiftesysteem AGS.

1.2.

De inspecteur heeft de daartegen door belanghebbende in eigen naam gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De daartegen ingestelde beroepen heeft de rechtbank ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 september 2022 en is aangevuld bij brief van 18 november 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2
Feiten
2.1.

Belanghebbende is een logistiek dienstverlener en doet in die hoedanigheid onder andere douaneaangiften voor het brengen van goederen in het vrije verkeer via het aangiftesysteem AGS. In de periode van 21 april tot en met 7 mei 2017 heeft zij een vijftal aangiften voor het brengen van goederen in het vrije verkeer ingediend in naam en voor rekening (dus als direct vertegenwoordiger) van [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ). De inspecteur heeft deze aangiften ter verificatie aangehouden. De goederen zijn vooruitlopend op de beëindiging van de verificatie – overeenkomstig artikel 194, lid 1, tweede volzin, van het DWU – vrijgegeven.

2.2.

Tot de stukken van het geding behoort een “Overeenkomst/machtiging voor het optreden als direct vertegenwoordiger” welke door belanghebbende op 8 februari 2017 is gesloten met [bedrijf] . In deze overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:

Partijen verklaren het volgende te zijn overeengekomen als volgt:

Opdrachtgever [Hof: [bedrijf] ] machtigt en verleent opdracht aan de expeditie onderneming [Hof: belanghebbende] conform Artikel 18 e.v. van het Douanewetboek van de Unie (Verordening nr. 952/2013/EU), tegen de overeengekomen vergoeding de in de douanewetgeving (…) voorgeschreven aangiften te verrichten in naam en voor rekening van de opdrachtgever. Deze machtiging en de opdracht geldt voor de door / ten behoeve van de opdrachtgever aangebrachte goederenzendingen en voor welke zending(en) de opdrachtgever de bescheiden / informatie aan de expeditie onderneming heeft verstrekt. Deze machtiging en opdracht omvat alle handelingen en communicaties tot en met de beëindiging van de verificatie en in verband met de uitreiking van de mededeling van de douaneschuld.”

(…)

Artikel 3. ZEKERHEIDSTELLING / BETALING VAN RECHTEN

3.1.

Tenzij anders overeengekomen zal voor de zekerheidstelling en de betaling van rechten, heffingen en belastingen aan de Belastingdienst/Douane gebruik worden gemaakt van de faciliteiten van de Direct Vertegenwoordiger.”

2.3.

[bedrijf] beschikte in de periode van 23 februari 2017 tot 18 mei 2017 over een aanwijzing op de voet van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968, op grond waarvan de heffing van omzetbelasting ter zake van invoer van voor haar bestemde goederen wordt verlegd naar haar binnenlandse aangifte omzetbelasting.

2.4.

Ter zitting in eerste aanleg heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat [bedrijf] bij de invoer van de goederen waarvoor de in 2.1 bedoelde douaneaangiften zijn gedaan, optrad als douaneagent.

2.5.

De inspecteur heeft de verificatie van de voornoemde aangiften in maart 2018 beëindigd en heeft vervolgens de utb’s vastgesteld zonder toepassing van de verleggingsregeling voor de verschuldigde omzetbelasting, omdat de goederen niet voor [bedrijf] waren bestemd. Op de uitnodigingen tot betaling, die op afdrukken uit de aangiftesoftware van belanghebbende zijn aangeduid als ‘mededeling status afhandeling aangifte’, is daarom telkenmale omzetbelasting vermeld. Het betreft de volgende bedragen:

Aangiftenummer

Datum aangifte

Datum utb

Nr. utb

BTW

[# 1]

30 april 2017

4 maart 2018

170026602

€ 8.227,92

[# 2]

21 april 2017

8 maart 2018

170026472

€ 8.821,05

[# 3]

22 april 2017

13 maart 2018

170026481

€ 7.516,59

[# 4]

30 april 2017

7 maart 2018

170026607

€ 9.227,50

[# 5]

7 mei 2017

13 maart 2018

170026715

€ 8.417,89

€ 42.210,95

3
Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is primair in geschil of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaren houdt partijen verdeeld of de inspecteur terecht omzetbelasting in rekening heeft gebracht met de bestreden utb’s. De in de utb’s vermelde bedragen aan douanerechten zijn niet in geschil.

Overwegingen

4
Beoordeling van het geschil
4.1.

Belanghebbende stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat aan haar een (eigen) recht van bezwaar en beroep toekomt tegen de utb’s en dat de inspecteur daarom haar bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof overweegt ter zake als volgt.

4.2.

Een douaneschuld bij invoer ontstaat onder meer indien aan douanerechten onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Schuldenaar is in dat geval de aangever (zie artikel 77, lid 3, van het DWU). Vast staat dat belanghebbende bij het doen van de onder 2.5 genoemde aangiften voor het vrije verkeer is opgetreden in naam en voor rekening van [bedrijf] en dat zij daar op grond van de onder 2.2 aangehaalde overeenkomst toe bevoegd was. De persoon namens wie een aangifte wordt ingediend, is voor de toepassing van het DWU de aangever (artikel 5, aanhef en onder 15, DWU). Dit brengt met zich dat [bedrijf] de aangever en dus de schuldenaar is. De utb’s zijn dan ook terecht tenaamgesteld van [bedrijf] .

4.3.

De mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen (bezwaar en beroep) tegen beschikkingen van de inspecteur die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving, zoals de onderwerpelijke utb’s, staat open voor een ieder die door die beschikkingen rechtstreeks en individueel wordt geraakt (artikel 44, lid 1, DWU). Zoals volgt uit het overwogene onder 4.2, wordt [bedrijf] rechtstreeks en individueel geraakt door de utb’s, omdat voor haar uit deze utb’s rechtstreeks een betalingsverplichting voortvloeit.

Dat belanghebbende met [bedrijf] is overeengekomen dat belanghebbende haar betalingsfaciliteiten (maandkrediet, zekerheidstelling, etc.) zal aanwenden voor belastingbedragen die [bedrijf] verschuldigd wordt, en dat zij aldus ervoor heeft gekozen de douaneschulden van een ander te betalen (hetgeen haar op grond van artikel 109, lid 2, van het DWU vrijstaat), brengt niet met zich dat belanghebbende daarmee (ook) rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de utb’s. De utb’s hebben voor haar immers niet rechtstreeks, maar slechts indirect rechtsgevolgen. Dat wordt niet anders als het voor haar niet mogelijk zou zijn om effectief nog een (regres)vordering op [bedrijf] geldend te maken. Belanghebbende komt daarom niet het recht toe van bezwaar en beroep (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40 231, ECLI:NL:HR:2006:AR4027).

4.4.

Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur de bezwaarschriften van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Slotsom

4.5.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5
Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6
Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, H.E. Kostense en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 20 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.