Gerechtshof Amsterdam, hoger beroep civiel recht overig

ECLI:NL:GHAMS:2024:3294

Op 3 December 2024 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.318.301/01, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2024:3294. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
200.318.301/01
Datum uitspraak:
3 December 2024
Datum publicatie:
28 November 2024
Advocaat:
mr. A Knol te Assendelft;mr. F. Dijkslag te Amersfoort

Indicatie

Tussenarrest. Voornemen benoeming deskundige. Akte uitlaten partijen n.a.v. reactie van voorgenomen deskundige

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.318.301/01

zaaknummer rechtbank : 313365 / HA ZA 21-94

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 december 2024

inzake

FUNDERINGSHERSTEL HOLLAND B.V.,

gevestigd te Uithoorn,

appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

bij de rechtbank: gedaagde,hierna te noemen: FH Holland,

advocaat: mr. A. Knol te Assendelft,

tegen

1
1. [geïntimeerde 1],2. [geïntimeerde 2],beiden wonende te [plaats],geïntimeerden in principaal hoger beroep,appellanten in incidenteel hoger beroep,

bij de rechtbank: eisers, hierna te noemen: [geïntimeerden],

advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort.

1
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1.

Op 27 augustus 2024 heeft het hof een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen. Het hof heeft in dat arrest overwogen voornemens te zijn STAB gerechtelijk omgevingsdeskundigen (hierna: STAB) tot deskundige te benoemen. Ook heeft het hof de aan de deskundige voor te leggen vragen vastgesteld.

1.2.

Partijen hebben gelegenheid gekregen zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de hoogte van het voorschot. Via H16 formulier heeft FH Holland het hof verzocht de deskundige te benoemen zoals in het tussenarrest van 27 augustus 2024 is voorgenomen. Ten aanzien van de hoogte van het voorschot refereert FH Holland zich aan het oordeel van het hof. [geïntimeerden] heeft een akte uitlaten deskundige genomen en is onder meer opgekomen tegen de persoon van de te benoemen deskundige vanwege de door deskundige ingediende kostenraming.

1.3.

Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

Overwegingen

2
Beoordeling
2.1.

In het tussenarrest van 2 april 2024 heeft het hof overwogen dat het hof behoefte heeft aan nadere voorlichting door een deskundige over de (kern)vraag die partijen verdeeld houdt namelijk of sprake is van causaal verband tussen de grondwateronttrekking gedurende zes maanden op nummer 25 en de schade aan en in de woning op nummer 21.

2.2.

[geïntimeerden] heeft in haar akte uitlaten deskundige herhaald dat uit de door haar reeds overgelegde stukken volgt dat causaal verband bestaat tussen de grondwateronttrekkingen op nummer 25 en de schade aan de woning op nummer 21. Te meer nu de staat van de fundering goed blijkt, de schade is ontstaan bij aanvang van de werkzaamheden en zowel voor het starten als na het beëindigen van de werkzaamheden geen schade is opgetreden, aldus [geïntimeerden] kan zich wel voorstellen dat in het kader van de eigen schuld het hof een deskundige wenst te benoemen. Voor zover [geïntimeerden] hiermee het hof verzoekt om terug te komen op zijn beslissing om een deskundige te benoemen mede in het kader van het bestaan van causaal verband, gaat dit verzoek niet op. Het hof zal uitleggen waarom.

2.3.

[geïntimeerden] heeft aangevoerd dat zij met de rapportages van EversPartners en Lankelma (productie 8 en productie 14 bij de dagvaarding eerste aanleg) heeft aangetoond dat causaal verband bestaat tussen de in haar woning ontstane schade en de grondwateronttrekkingen op nummer 25.

2.4.

Het hof is van oordeel dat de bevindingen van EversPartners en Lankelma vooralsnog onvoldoende zijn om met een redelijke mate van zekerheid causaal verband aan te kunnen nemen tussen de grondwateronttrekkingen op nummer 25 en de schade aan de woning op nummer 21. EversPartners en Lankelma hebben in de rapportages onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe zij tot hun conclusies komen. Zo staat in het rapport van EversPartners: ‘Het zijn hoofdzakelijk zakkingscheuren of zettingsscheuren. Dit is het gevolg van het onttrekken van grondwater uit de omgeving. (…) Doordat het grondwater wordt onttrokken in combinatie met het niet gelijkmatig belasten van de tussenmuur en de kelder is de tussenmuur waarschijnlijk iets gaan zetten wat scheurvorming in de wanden tot gevolg heeft.’ Een nadere toelichting waaruit blijkt dat de waargenomen scheuren het gevolg zijn van het onttrekken van grondwater uit de omgeving wordt niet gegeven. Bovendien rekent EversPartners de scheurvorming aan de wand mogelijk toe aan het niet gelijkmatig belasten van de tussenmuur en kelder, waardoor de tussenmuur iets is gaan zetten. Daarnaast rapporteert Lankelma het volgende: ‘Het is aannemelijk dat de grondwaterdaling (zoals geconstateerd onder de kelder en in de tuin en dus reikend tot voorbij de rechter bouwmuur van nummer 21) ook geleidt zal hebben tot extra negatieve kleef aan de palen van nummer 21 en dus de (extra) zakking heeft veroorzaakt.’ Uit de rapportage volgt ook geen toelichting waaruit het hof kan afleiden hoe Lankelma tot deze constatering is gekomen. Bovendien verhoudt dit zich niet tot de door Lankelma later getrokken conclusie dat ‘voorafgaand aan de werkzaamheden onvoldoende onderzoek is gedaan om eenduidig aan te kunnen tonen dat de schade wel of niet afkomstig is van de werkzaamheden op nummer 25’. Uit de nadere notities van EversPartners van 10 december 2019 en van 4 en 17 maart 2020 volgt die duidelijkheid evenmin. Het voorgaande betekent dat het hof geen aanleiding ziet terug te komen op zijn beslissing dat het behoefte heeft aan nader onderzoek over kort gezegd het causaal verband tussen de wateronttrekking gedurende zes maanden op nummer 25 en de scheurvorming, klemmende deur en lekkage in de woning en het verzakken van de tuin op nummer 21.

2.5.

Verder heeft [geïntimeerden] aangevoerd dat zij het niet eens is met de benoeming van STAB als deskundige naar aanleiding van de door STAB uitgebrachte kostenraming. Volgens [geïntimeerden] is niet duidelijk waarom het onderzoek door twee deskundigen verricht moet worden en ook de tijdsbesteding acht zij buitensporig. [geïntimeerden] acht STAB niet geschikt als deskundige wanneer het onderzoek niet door een deskundige kan worden verricht. Ook heeft [geïntimeerden] betoogd dat het funderingsonderzoek van € 6.000,- (exclusief btw) ver buiten de daarvoor gebruikelijke kosten ligt. [geïntimeerden] heeft het hof verzocht het voorschot op een aanzienlijk lager bedrag vast te stellen en indien STAB in dat geval niet langer bereid is het onderzoek te verrichten een andere deskundige te benaderen. FH Holland heeft het hof verzocht om STAB te benoemen.

2.6.

Het hof heeft naar aanleiding van de reactie van partijen STAB gevraagd de kostenraming nader toe te lichten. Het hof heeft STAB de vraag gesteld of het onderzoek door een deskundige van STAB kan worden verricht en zo nee waarom niet en zo ja welke invloed dat heeft op de kostenraming. Daarnaast heeft het hof STAB gevraagd een nadere toelichting te geven op de geschatte kosten van € 6.000,- (exclusief btw) voor het funderingsonderzoek. Ook is STAB gevraagd of het onderzoek, met inachtneming van de voorgenomen vraagstelling, kan worden vereenvoudigd en zo ja, welke invloed dat op de kostenraming heeft. Bij e-mail van 12 november 2024 heeft STAB op de vragen van het hof gereageerd. Deze e-mail is aan partijen ter kennisneming gestuurd.

2.7.

Het hof stelt partijen in de gelegenheid om bij akte op deze e-mail van 12 november 2024 van STAB te reageren. Partijen kunnen daarnaast natuurlijk ook gezamenlijk alsnog een andere deskundige voordragen. De deskundige dient zich bereid en beschikbaar te verklaren om de vragen te beantwoorden zoals vastgesteld in rechtsoverweging 2.2 van het tussenarrest van 27 augustus 2024. Indien partijen niet alsnog gezamenlijk een deskundige voorstellen, zal het hof zich nader buigen over de reactie van partijen op de e-mail van 12 november 2024 van STAB.

2.8.

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

3
De beslissing

Het hof:

3.1.

verwijst de zaak naar de rol van 7 januari 2025 voor het uiterlijk op die datum nemen van een akte door beide partijen overeenkomstig rechtsoverweging 2.7;

3.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en R.F. Groos en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.