GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.834/01
zaaknummer rechtbank: C/15/347807 / FA RK 24-62
beschikking van de meervoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI);
- [pleegouders] (hierna: de pleegouders).
2
De procedure in hoger beroep
2.1
De moeder is op 21 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 24 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de moeder van 17 juli 2024 met bijlage;
- een bericht van de moeder van 18 oktober 2024 met bijlage.
2.5
De zitting heeft gelijktijdig, doch niet gevoegd, met de behandeling van de zaak onder zaaknummer 200.342.831/01 plaatsgevonden op 24 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, alsmede een stagiaire;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.
3.1
Uit de moeder zijn – voor zover hier van belang – geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2020 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2020 te [plaats B] .
De vader van de kinderen is voor het hof onbekend. De moeder oefenende tot de bestreden beschikking het gezag uit over de kinderen.
3.2
De moeder heeft verder nog twee meerderjarige en twee minderjarige kinderen. Geen van de kinderen woont bij de moeder.
3.3
De kinderrechter heeft de (toen nog ongeboren) [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij beschikking van 6 december 2019 onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, laatstelijk tot 6 december 2024.
3.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 maart 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze machtiging is daarna telkens verlengd, laatstelijk tot 6 december 2024.
3.5
Op basis van deze machtiging verblijven de kinderen sinds 10 april 2020 bij de pleegouders.
3.6
Dit hof heeft bij beschikking van 11 juni 2024 een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld waarbij zij – kort gezegd – één keer in de twee weken omgang met elkaar hebben voor de duur van twee uren, waarbij de ene keer de omgang bij de moeder thuis zal plaatsvinden en de andere keer in de gymzaal van [X] in [plaats C] , dan wel, indien de gymzaal niet beschikbaar is, een andere door de GI na overleg met de moeder en de pleegouders te bepalen locatie.
4
De omvang van het hoger beroep
4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd over hen benoemd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzoeken van de raad tot beëindiging van haar gezag over de kinderen en tot benoeming van de GI tot voogd over hen alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat een andere instantie dan de GI tot voogd over de kinderen wordt benoemd.
4.3
De GI verzoekt, naar het hof begrijpt, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De raad verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Beslissing
5
De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder over een minderjarige beëindigen. Dat kan indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar gezag over de kinderen heeft beëindigd. Zij heeft zich de afgelopen tijd positief ontwikkeld en is in staat om beslissingen over de kinderen te nemen en op te komen voor hun belangen. Door een gezagsbeëindiging ontstaat het risico dat de moeder en de kinderen elkaar steeds minder zullen zien, terwijl de omgang juist goed verloopt. Dit is niet in lijn met artikel 8 EVRM. Verder heeft de moeder nooit de kans gekregen om te laten zien dat zij de zorg voor de kinderen kan dragen. De moeder berust wel in de uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegouders. Maar mocht een thuisplaatsing wel mogelijk zijn, dan wil zij dat de kinderen bij haar opgroeien. Ook moet een andere instantie tot voogd over de kinderen benoemd, omdat de GI het vertrouwen van de moeder heeft geschaad. De communicatie tussen de GI en de moeder is ernstig verstoord en de GI is daarom niet in staat om vanuit een neutrale positie beslissingen over de kinderen te nemen.
5.3
De raad vindt dat het gezag van de moeder over de kinderen op juiste gronden is beëindigd. De GI heeft in september 2020 al besloten dat de kinderen niet meer bij de moeder kunnen opgroeien. Er is weinig veranderd in de thuissituatie van de moeder. De moeder is onvoldoende leerbaar en heeft weinig vertrouwen in de hulpverlening om zodanig te veranderen dat zij de kinderen de zorg kan bieden die zij nodig hebben. Het gaat goed met de kinderen bij de pleegouders en zij kunnen bij hen aansluiten. De moeder blijft echter procedures voeren en daaruit blijkt dat zij de kinderen geen emotionele toestemming geeft voor hun verblijf bij de pleegouders. De kinderen zullen zich daarvan, naarmate zij ouder worden, steeds meer bewust worden. Voor een veilige ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin is duidelijkheid nodig en de aanvaardbare termijn is daarom verstreken. Verder is voortzetting van de betrokkenheid van de GI van belang om de continuïteit voor de kinderen te waarborgen, gezien de expertise van de GI en haar kennis van de voorgeschiedenis.
5.4
De GI vindt een gezagsbeëindiging noodzakelijk. Een thuisplaatsing is niet meer aan de orde. Er zijn nog steeds spanningen in de thuissituatie van de moeder en dit verbetert onvoldoende. De kinderen worden ouder en zullen steeds meer merken van deze spanningen. De moeder is nog altijd niet in staat om de kinderen haar emotionele toestemming te geven voor hun verdere opgroeien bij de pleegouders. Dit hebben de kinderen wel nodig voor het voorzetten van een evenwichtige en veilige hechtingsrelatie met de pleegouders. Verder lukt het de moeder niet om belangrijke beslissingen in het belang van de kinderen te nemen of gaat dit zeer moeizaam. Wijziging van de GI, zoals de moeder wenst, leidt tot een verlies aan informatie en contacten met voor de kinderen belangrijke personen zullen daardoor verslechteren.
De beoordeling van het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er al veel is gebeurd in het jonge leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij staan sinds hun geboorte onder toezicht en zijn kort daarna uit huis geplaatst bij de pleegouders. De moeder werd niet in staat geacht om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een veilige opvoedomgeving te bieden. Al lange tijd waren er zorgen over de vier oudere kinderen van de moeder in hun thuissituatie, waardoor ook die kinderen uit huis zijn geplaatst en niet meer opgroeien bij de moeder. In het gezin was sprake van huiselijk geweld. In het verleden zijn verschillende meldingen van verwaarlozing en mishandeling van de vier oudere kinderen van de moeder bij Veilig Thuis gedaan. In maart 2020 heeft [X] een vooronderzoek naar de haalbaarheid van een Terug Naar Huis Onderzoek (hierna: TNHO) ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedaan. Uit het vooronderzoek bleek dat het starten van een TNHO niet haalbaar was, omdat de opvoedsituatie bij de moeder niet stabiel genoeg was voor het thuis opgroeien van de kinderen. In september 2020 heeft de GI een perspectiefbesluit genomen, inhoudende dat de GI niet langer zal toewerken naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het perspectiefbesluit is onderschreven door de rechtbank bij beschikking van 25 april 2023 en door dit hof bij beschikking van 28 november 2023. Tussen de moeder en de kinderen geldt een omgangsregeling, waarbij om de week omgang plaatsvindt onder begeleiding van de GI. Ten tijde van de zitting in hoger beroep ziet de moeder de kinderen echter één keer in de vier weken, dit omdat een deel van de omgangsmomenten niet doorgaat.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het gezag van de moeder op juiste gronden heeft beëindigd. Het in stand houden van het gezag van de moeder vormt een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De moeder stelt dat zij onvoldoende heeft kunnen laten zien dat zij in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Het hof overweegt dat de mogelijkheid om de kinderen bij de moeder te laten opgroeien echter uitgebreid is onderzocht. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn jaarlijks getoetst en steeds is gebleken dat de thuissituatie bij de moeder niet is verbeterd. Om die reden heeft de moeder nooit zelfstandig de zorg voor de kinderen gedragen. Het hof ziet, net als de raad en de GI, dat het de moeder niet lukt om structurele veranderingen aan te brengen, ook niet met begeleiding en aansturing van hulpverlening. De moeder heeft het hof ook onvoldoende inzicht gegeven in haar persoonlijke situatie om tot een ander beeld van haar opvoedvaardigheden te komen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij opgroeien op een veilige plek met een stabiele en voorspelbare opvoedomgeving. In het pleeggezin wordt de kinderen dit geboden. Zij ontwikkelen zich daar positief en de pleegouders kunnen goed bij hen aansluiten. Het opvoedperspectief van de kinderen ligt bij de pleegouders en de kinderen zullen daar verder opgroeien. Een gezagsbeëindiging is daarom een passende maatregel. Een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn tijdelijke maatregelen en bieden de kinderen geen duidelijkheid over hun opvoedperspectief. Naarmate de kinderen ouder worden zouden zij steeds meer meekrijgen van spanningen rondom de uitvoering van het gezag en het moet dan ook duidelijk zijn dat de voogd de beslissingen over hen neemt. Verder heeft de moeder aangevoerd dat de kinderen ook in het vrijwillig kader bij de pleegouders kunnen opgroeien. Het hof acht dit echter niet mogelijk, omdat de moeder het verblijf van de kinderen bij de pleegouders onvoldoende accepteert. Zij blijft strijden voor thuisplaatsing van de kinderen. Ook blijft de moeder een strijd met de GI voeren, terwijl het voor de kinderen nodig is dat zij met de GI samenwerkt. Daaruit blijkt dat het de moeder niet lukt om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Voor de ontwikkeling en het veilig opgroeien van de nog jonge kinderen is het van belang dat zij zich kunnen hechten aan de pleegouders. Het ontbreken van emotionele toestemming van de moeder voor het opgroeien van de kinderen bij de pleegouders staat dit in de weg. Het hof ziet verder dat de moeder onvoldoende constructief invulling kan geven aan het gezag. Toen de moeder nog gezag had moest de GI bij het regelen van praktische zaken op haar toestemming wachten of gaf zij geen toestemming. Sinds de beëindiging van het gezag van de moeder heeft de GI verschillende zaken voor de kinderen geregeld, zoals identiteitskaarten en vaccinaties. Ook is gebleken dat het de moeder niet lukt om de omgang praktisch te regelen, waardoor de geldende omgangsregeling maar deels wordt uitgevoerd.
5.7
Naar het oordeel van het hof zijn uit het voorgaande voldoende omstandigheden gebleken die een inbreuk op het familie- en gezinsleven van de moeder en de kinderen, zoals wordt beschermd door artikel 8 EVRM, rechtvaardigen. Het belang van de kinderen bij een veilige hechting aan de pleegouders weegt zwaarder dan het belang van de moeder om over haar kinderen te kunnen beslissen. Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
5.8
Het hof oordeelt verder dat het niet in het belang van de kinderen is om de GI als voogd te wijzigen, zoals de moeder heeft verzocht. Het hof neemt de motivering van de rechtbank over en maakte deze tot de zijne. Het is in het belang van de kinderen dat de GI als voogd bij hen betrokken blijft omdat de GI uitgebreide achtergrondkennis van de complexe voorgeschiedenis van de moeder en de kinderen heeft. Daarbij is de GI ook betrokken bij de twee oudere nog minderjarige kinderen van de moeder. Het hof acht het van belang dat de voogdij over alle nog minderjarigen kinderen van de moeder door dezelfde GI wordt uitgevoerd, zodat er geen informatie verloren gaat en continuïteit voor de kinderen wordt gewaarborgd. Het hof zal het verzoek van de moeder tot wijziging van de voogd over de kinderen dan ook afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
5.9
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
wijst af de verzoeken van de moeder in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, F. Kleefmann en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op 26 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.