Gerechtshof Amsterdam, hoger beroep personen- en familierecht

ECLI:NL:GHAMS:2024:3288

Op 26 November 2024 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van personen- en familierecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.342.831/01, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2024:3288. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
200.342.831/01
Datum uitspraak:
26 November 2024
Datum publicatie:
27 November 2024
Advocaat:
mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen

Indicatie

bekrachtiging gezagsbeëindiging, artikel 1:266 lid 1 sub a BW.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.342.831/01

zaaknummer rechtbank: C/15/347764 / FA RK 24-52

beschikking van de meervoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna: de moeder,

advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,

en

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,

verweerder in hoger beroep,

hierna: de raad.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:

- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );

- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );

- [de vader] (hierna: de vader), bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard;

- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI).

1
De zaak in het kort
1.1

De zaak gaat over het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.2

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 26 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) op verzoek van de raad het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige 1] beëindigd en de GI belast met de voogdij over haar. Daarnaast heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige 2] beëindigd waardoor de vader het eenhoofdig gezag over haar heeft. De moeder is het er niet mee eens dat haar gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is beëindigd. Als de beslissing van de beëindiging van haar gezag over [minderjarige 1] in stand blijft wil zij dat een andere voogd over [minderjarige 1] wordt benoemd. De raad en de GI zijn het eens met de bestreden beschikking.

2
De procedure in hoger beroep
2.1

De moeder is op 21 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De GI heeft op 25 juli 2024 een verweerschrift ingediend.

2.3

De raad heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend.

2.4

Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

- een bericht van de moeder van 17 juli 2024 met bijlage;

- een bericht van de moeder van 18 oktober 2024 met bijlagen.

2.5

Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vinden. [minderjarige 2] heeft daar geen gebruik van gemaakt. De voorzitter heeft [minderjarige 1] op 22 oktober 2024, in het bijzijn van de griffier, gesproken. De inhoud van dit gesprek is ter zitting zakelijk weergegeven. Partijen hebben de gelegenheid gehad om daarop te reageren.

2.6

De zitting heeft gelijktijdig, doch niet gevoegd, met de behandeling van de zaak onder zaaknummer 200.342.834/01 plaatsgevonden op 24 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- mr. M.D. Balesar, als waarnemer voor mr. J.J.C. Engels, namens de vader;

- twee vertegenwoordigers van de GI, alsmede een stagiaire;

- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.

3
De feiten
3.1

Uit de moeder zijn – voor zover in deze zaak van belang – geboren:

- [minderjarige 1] , geboren [in] 2009 te [plaats B] ;

- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats B] (hierna gezamenlijk: de kinderen).

3.2

De moeder heeft verder nog twee meerderjarige en twee minderjarige kinderen. Geen van de kinderen woont bij de moeder.

3.3

De moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn [in] 2017 getrouwd en op 29 november 2019 gescheiden. De vader is de biologische vader van [minderjarige 2] . De biologische vader van [minderjarige 1] is onbekend. [minderjarige 1] is erkend door de vader. De vader heeft eind december 2021 het contact met [minderjarige 1] verbroken. De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Sinds de bestreden beschikking heeft de vader het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .

3.4

De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 september 2019 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij de beschikking van 23 september 2019 zijn de kinderen definitief onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, voor [minderjarige 1] voor het laatst tot 23 september 2024. Het hof is ambtshalve bekend dat de maatregel voor [minderjarige 2] geldt tot 23 september 2025.

3.5

De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 september 2019 de kinderen met spoed uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. Bij beschikking van 7 november 2019 zijn de kinderen uit huis geplaatst bij de vader. Bij beschikking van 12 augustus 2020 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald, waarna de machtiging tot uithuisplaatsing is komen te vervallen.

3.6

De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 januari 2021 een machtiging verleend om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 23 september 2024.

3.7

[minderjarige 1] verblijft sinds augustus 2023 op een woon(crisis)groep van [X] , [Y] te [plaats C] . [minderjarige 2] woont bij de vader.

4
De omvang van het hoger beroep
4.1

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de ouders over [minderjarige 1] beëindigd en de GI tot voogd over haar benoemd. Daarnaast heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige 2] beëindigd waardoor de vader het eenhoofdig gezag over haar heeft.

4.2

De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzoeken van de raad tot beëindiging van haar gezag over de kinderen en tot benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige 1] alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat een andere instantie dan de GI tot voogd over [minderjarige 1] wordt benoemd.

4.3

De GI verzoekt, naar het hof begrijpt, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.4

De raad verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Beslissing

5
De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader

5.1

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder over een minderjarige beëindigen. Dat kan indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.

De standpunten

5.2

De moeder is het er niet mee eens dat haar gezag over de kinderen is beëindigd. Een gezagsbeëindiging beperkt de rol van de moeder in het leven van de kinderen en belemmert de omgang tussen hen. Zo komt uitbreiding van de omgang met [minderjarige 1] hierdoor niet van de grond. Daarnaast vreest de moeder dat het eenhoofdig gezag van de vader over [minderjarige 2] ertoe zal leiden dat [minderjarige 2] het contact met de moeder zal verbreken. Verder heeft de moeder nooit de kans gekregen om te laten zien dat zij de zorg voor de kinderen kan dragen. De moeder werkt mee als iets geregeld moet worden. Als zaken in het verleden niet geregeld konden worden kwam dat doordat de GI niet voldoende informatie aan de moeder verstrekte. Subsidiair voert de moeder aan dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat een andere GI wordt benoemd, omdat de samenwerking tussen de moeder en de GI al lange tijd stroef loopt door toedoen van de GI. Bovendien is de GI door de verstoorde verstandhouding met de moeder niet in staat om onpartijdig beslissingen voor de kinderen te nemen.

5.3

De raad vindt dat de rechtbank het verzoek tot gezagsbeëindiging terecht heeft toegewezen. Omdat de moeder zich onvoldoende kan inleven in de behoeften en belangen van de kinderen verandert er niet genoeg in haar thuissituatie. Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder en er wordt niet meer gewerkt aan thuisplaatsing. De moeder kan zich daar niet bij neerleggen en geeft de kinderen geen emotionele toestemming om ergens anders op te groeien, terwijl zij dit wel nodig hebben. De kinderen hebben duidelijkheid nodig over de plek waar zij zullen opgroeien en de aanvaardbare termijn voor de kinderen om in onzekerheid over hun toekomstperspectief te verblijven is verstreken. Verder is het in het belang van de kinderen dat de informatievoorziening door de GI doorloopt. De raad erkent dat sprake is van een moeizame samenwerking tussen de moeder en de GI, echter hier staat tegenover dat [minderjarige 1] wel een goede samenwerking heeft met de jeugdzorgmedewerker van de GI. Daarnaast sluit de expertise en werkwijze van de GI goed aan bij de behoeftes van de kinderen.

5.4

De GI kan zich vinden in de bestreden beschikking en in het standpunt van de raad. De moeder is structureel niet in staat om de kinderen de veiligheid te bieden die zij nodig hebben en in hun belang de juiste keuzes te maken. Ook leidde het gezag van de moeder tot stress bij [minderjarige 1] . Verder lukt het de moeder niet om zaken voor de kinderen te regelen en vertraagt zij gezagsbeslissingen onnodig. Sinds de gezagsbeëindiging lukt het wel om dingen te regelen. De vrees van de moeder dat haar band met [minderjarige 2] wordt verbroken door het eenhoofdig gezag van de vader is ongegrond, omdat de vader achter de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] staat. Ook ziet de GI toe op het behoud van de band tussen de moeder en de kinderen. Verder is een wisseling van GI niet in het belang van de kinderen. Dit geldt vooral voor [minderjarige 1] , omdat een wisseling van de GI zal leiden tot een verlies van informatie en contacten met voor [minderjarige 1] belangrijke personen.

5.5

De vader staat achter de verzoeken van de raad en de inhoud van de bestreden beschikking.

De beoordeling van het hof

5.6

Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds 2009 zijn verschillende meldingen bij Veilig Thuis gedaan van verwaarlozing en mishandeling van de kinderen. Sindsdien zijn zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder ontstaan, die in de afgelopen jaren aanwezig zijn gebleven. Het hof heeft de zorgen beschreven in zijn beschikking van 16 mei 2023 en deze komen samengevat voort uit het navolgende. De kinderen waren getuige van geweld tussen de ouders en zij werden belast met volwassenzaken en medische zorgen als gevolg van verschillende ziekenhuisopnames van de moeder vanwege haar diabetes. De moeder kampt daarnaast met persoonlijke problematiek en heeft een lange hulpverleningsgeschiedenis. In september 2019 zijn de kinderen uithuisgeplaatst in een crisispleeggezin. Vervolgens zijn de kinderen in oktober 2019 bij de vader gaan wonen. Eind 2019 heeft [X] een vooronderzoek naar de haalbaarheid van een Terug Naar Huis Onderzoek (hierna: TNHO) gedaan. Op basis daarvan werd in 2020 geconcludeerd dat het starten van een TNHO niet haalbaar zou zijn en niet wenselijk was in het belang van de kinderen. Dit vanwege de reeks aan zorgmeldingen in de loop der jaren en een gebrek aan vertrouwen dat de moeder verandering zou willen en kunnen aanbrengen. In september 2020 heeft de GI een opvoedbesluit genomen, inhoudende dat de GI niet langer zal toewerken naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Eind 2020 kon [minderjarige 1] niet meer bij de vader wonen en sindsdien heeft zij op verschillende plekken gewoond. Sinds augustus 2023 woont [minderjarige 1] op een woon(crisis)groep van [X] , [Y] . [minderjarige 2] woont nog altijd bij de vader. In de afgelopen jaren heeft de moeder verschillende juridische procedures gestart, onder meer ten aanzien van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, gezagskwesties en uitbreiding van de omgang.

Vanwege de diversiteit van de problematiek zijn in de loop van de tijd verschillende vormen van hulpverlening ingezet. Op dit moment krijgt de moeder individuele hulp van een psycholoog. [minderjarige 1] krijgt hulp via haar woonplek [Y] . [minderjarige 2] krijgt speltherapie van [X] . Tijdens deze speltherapie zijn signalen van trauma naar voren gekomen. Om die reden is [X] voornemens [minderjarige 2] te laten starten met traumatherapie in de vorm van storytelling.

Tussen de moeder en [minderjarige 1] heeft in juli 2024 voor het laatst een fysiek omgangsmoment onder begeleiding plaatsgevonden. Ten tijde van de zitting in hoger beroep hebben de moeder en [minderjarige 1] geen fysiek contact. Wel vindt wekelijks één belmoment tussen hen plaats, onder begeleiding van [Y] , en hebben zij contact met elkaar via Whatsapp en sociale media. De moeder en [minderjarige 2] hebben wekelijks twee uur omgang met elkaar, onder begeleiding van de GI.

5.7

Aan de hand van het voorafgaande is het hof van oordeel dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder kan liggen. Terugplaatsing van de kinderen bij de moeder is niet meer haalbaar. De moeder voert aan dat zij in het verleden fouten heeft gemaakt, maar dat zij nu wel in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen. Het hof ziet dit anders. Het lukt de moeder al jaren niet om op een voor de kinderen voorspelbare en veilige wijze invulling te geven aan haar ouderschap. De moeder laat hierin ook geen structurele vooruitgang zien en de steeds weer aangeboden hulpverlening en begeleiding verandert dit beeld niet. Als basis om verder op te groeien naar volwassenheid hebben de kinderen structuur, stabiliteit en veiligheid nodig. Gelet op het belaste verleden en de daardoor ontstane eigen problematiek hebben de kinderen een extra opvoedbehoefte. De plekken waar de kinderen nu verblijven bieden hen deze basis en komen tegemoet aan hun opvoedbehoefte. [minderjarige 2] zal verder opgroeien bij haar vader en ook [minderjarige 1] zal op een andere plek dan bij de moeder opgroeien, op dit moment is dat bij [Y] en voor de toekomst wordt gezocht naar een perspectiefbiedende plek.

5.8

Ten aanzien van [minderjarige 1] overweegt het hof als volgt. In de afgelopen jaren is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] telkens verlengd, omdat sprake was van een ernstige bedreiging in haar ontwikkeling. [minderjarige 1] heeft een belast verleden, kampt met forse trauma- en hechtingsproblematiek en heeft een ontwikkelingsachterstand. Als gevolg hiervan is [minderjarige 1] kwetsbaar en heeft zij een complexe opvoedvraag. Het hof overweegt, net als de rechtbank, dat [minderjarige 1] professionele opvoeders nodig heeft die over meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden beschikken. Het lukt de moeder niet om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] en zij erkent haar eigen aandeel in de problematiek niet. Het hof ziet dat de moeder niet meewerkt aan praktische zaken die in het belang van [minderjarige 1] zijn; ook vertraagt zij belangrijke beslissingen. Zo lukt het de moeder niet om de bankzaken of schoolinschrijving van [minderjarige 1] te regelen, ook niet met hulp van de GI. De moeder heeft daarover bovendien verklaard dat zij haar twijfels had bij het openen van een bankrekening voor [minderjarige 1] , terwijl de GI dit in het belang van [minderjarige 1] acht. Daarnaast bestaan zorgen over het contact via Whatsapp tussen de moeder en [minderjarige 1] . De moeder belast [minderjarige 1] met zaken en dit veroorzaakt spanning bij [minderjarige 1] . Tot slot blijft de moeder een aanhoudende strijd voeren met de GI. Gelet op het voorgaande acht het hof de moeder onvoldoende in staat om op een constructieve manier invulling te geven aan het gezag.

Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat [minderjarige 1] groei laat zien bij [Y] . Naar het oordeel van het hof geeft de moeder [minderjarige 1] echter geen emotionele toestemming voor haar verblijf op een andere plek en staat dit het veilig opgroeien van [minderjarige 1] in de weg. Een gezagsbeëindiging en zekerheid over haar opvoedperspectief zijn nodig zodat bij [minderjarige 1] de rust en ruimte ontstaat om haar verleden te verwerken. Daarnaast is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] om in onzekerheid over haar toekomstperspectief te verkeren verstreken. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het laten voortduren van het gezag van de moeder de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] in stand houdt. Door een gezagsbeëindiging ontstaat meer ruimte om te werken aan een betere band tussen de moeder en [minderjarige 1] , zodat de rol van de moeder in het leven van [minderjarige 1] verder kan worden vormgegeven.

5.9

Het hof acht het voorts in het belang van [minderjarige 1] dat de huidige GI voogd over haar blijft. Het hof stelt vast dat de GI al lange tijd betrokken is bij [minderjarige 1] en is met de rechtbank van oordeel dat de GI met haar voorkennis en expertise kan aansluiten bij de complexe opvoedvraag van [minderjarige 1] . Ook heeft de GI zicht op het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en het eerdere verloop hiervan. Hierdoor kan de GI onderzoeken op welke manier het beste invulling kan worden gegeven aan de rol van de moeder in het leven van [minderjarige 1] . Het hof ziet dat de GI beslissingen neemt die in het belang van [minderjarige 1] zijn. Zo heeft de GI de bankzaken en schoolinschrijving van [minderjarige 1] geregeld. Het hof zal het verzoek van de moeder tot wijziging van de voogd over [minderjarige 1] dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

5.10

Ten aanzien van [minderjarige 2] overweegt het hof als volgt. Tussen de ouders is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding. Het lukt de ouders niet om samen te werken in het belang van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is in het verleden blootgesteld aan huiselijk geweld en heeft last van de strijd tussen de ouders. Zij kampt met trauma’s en loyaliteitsproblematiek en heeft moeite met het tonen van haar emoties. Door de strijd tussen de ouders wordt [minderjarige 2] al lange tijd in haar ontwikkeling bedreigd. Net als de rechtbank ziet het hof hierin geen verbetering. De moeder heeft onvoldoende laten blijken dat zij inzicht heeft in de belangen van [minderjarige 2] . Zo blijft de moeder inzetten op uitbreiding van de omgang met [minderjarige 2] , ondanks dat de GI benadrukt dat hiervoor bij haar op dit moment geen ruimte bestaat. Ook is de aanvallende houding van de moeder niet veranderd. De moeder blijft [minderjarige 2] hiermee blootstellen aan spanningen. Het hof acht rust en stabiliteit in het leven van [minderjarige 2] van belang na alles wat zij heeft meegemaakt. Het voortduren van het gezag van de moeder zou tot meer onrust voor [minderjarige 2] leiden. Ondanks dat het goed gaat met [minderjarige 2] bij haar vader, die haar een duidelijke en voorspelbare opvoedomgeving biedt, en zij daar groei laat zien, laat de moeder blijken dat zij geen vertrouwen heeft in de opvoedvaardigheden van de vader en blijft zij zich verzetten tegen het verblijf van [minderjarige 2] bij de vader. Zo vreest de moeder dat de vader de omgang tussen haar en [minderjarige 2] wil frustreren terwijl hiervoor geen signalen zijn. Het gebrek aan emotionele toestemming van de moeder voor het verblijf van [minderjarige 2] bij de vader belemmert [minderjarige 2] om toe te komen aan haar ontwikkelingstaken. Om daarvoor wel rust en ruimte te creëren moet aan [minderjarige 2] zoveel mogelijk zekerheid worden geboden dat zij bij haar vader kan blijven opgroeien. De aanvaardbare termijn waarin [minderjarige 2] in onzekerheid kan verkeren over haar opgroeiperspectief is dan ook verstreken.

5.11

Ten aanzien van beide kinderen overweegt het hof als volgt. Voor [minderjarige 1] is een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer passend, omdat dit tijdelijke maatregelen zijn en deze geen duidelijkheid bieden over haar opvoedperspectief. Hetzelfde geldt voor een ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 2] . Bij toetsing van de maatregelen kan steeds opnieuw onzekerheid bij de kinderen ontstaan, terwijl zij, gelet op al het voorgaande, rust en duidelijkheid nodig hebben.

5.12

Naar het oordeel van het hof zijn voldoende omstandigheden gebleken die een inbreuk op het familie- en gezinsleven van de moeder en de kinderen, zoals wordt beschermd door artikel 8 EVRM, rechtvaardigen. Het belang van de kinderen bij een veilige en stabiele opvoedomgeving weegt zwaarder dan het belang van de moeder om te kunnen beslissen over haar kinderen. Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen.

5.13

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6
De beslissing

Het hof:

wijst af de verzoeken van de moeder in hoger beroep;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, F. Kleefmann en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op 26 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.