Op 21 January 2019 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van materieel strafrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23-001470-17, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2019:98. De plaats van zitting was Amsterdam.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001470-17
datum uitspraak: 17 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669084-16 tegen
[verdachte]
,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2017, 20 december 2018 en 3 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2015 in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, op het Brettenpad, in ieder geval op de openbare weg, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, in ieder geval éénmaal zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn, verdachtes, vingers in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] duwde/bracht en/of
- de billen en/of de borsten van die [slachtoffer] betastte en/of
- die [slachtoffer] heeft gedwongen hem af te trekken
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- naast die [slachtoffer] is gaan fietsen en/of
- ( onverhoeds) de billen van die [slachtoffer] heeft betast en/of in de billen heeft geknepen en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) van de fiets af heeft getrokken (terwijl de penis van verdachte uit zijn broek hing) en/of
- die [slachtoffer] met kracht de nabij gelegen bosschages in heeft getrokken/gesleept en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis heeft gebracht en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd 'Just jurk me off, iam not going to fuck you', in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen de grond heeft gedrukt en/of op de grond heeft gedrukt gehouden en/of
- aan het shirt van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of dat shirt omhoog heeft getrokken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, de borsten van die [slachtoffer] heeft betast/aangeraakt en/of
- de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] uit/naar beneden heeft getrokken/gerukt en/of
- ( vervolgens) meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of heeft getracht zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te duwen/brengen en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met zijn, verdachtes, penis over het achterwerk/de billen van die [slachtoffer] heeft gestreken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de rechtbank, komt tot een veroordeling van de verdachte.
Op basis van het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het volgende komen vast te staan.
Op 10 mei 2015 omstreeks 21.00 uur fietst het slachtoffer over het Brettenpad, komende uit de richting van het Westerpark te Amsterdam. Op een bepaald moment komt een man op een damesfiets naast haar fietsen. De man pakt haar vast bij haar billen en trekt haar vervolgens van haar fiets. De man sleept haar de bosjes in. Onderwijl trekt hij haar hand naar zijn ontblote penis en draagt hij haar op hem af te trekken. Het slachtoffer legt haar hand op zijn penis en maakt een aftrekkende beweging, maar ze blijft zich verzetten. Daarop drukt de man het slachtoffer tegen de grond, trekt hij haar shirt omhoog en betast hij haar borsten. Na haar broek en slip naar beneden te hebben getrokken, brengt de man zijn vingers in de vagina en anus van het slachtoffer. Een poging om ook zijn penis in haar vagina te brengen mislukt, vermoedelijk omdat hij geen volledige erectie krijgt. Op dat moment gaat de telefoon van het slachtoffer, waarop de man haar loslaat en opspringt. Na de batterij uit haar telefoon te hebben gehaald en haar te hebben gezegd niet de politie te bellen, fietst de man weg richting Amsterdam.
Het slachtoffer gaat vervolgens naar huis, bemonstert zichzelf met schone wattenstaafjes bij haar vagina en in de omgeving van haar anus, doet haar kleding in een plastic tas en bindt die dicht. Deze plastic tas met kleding en de wattenstaafjes zijn vervolgens inbeslaggenomen door de politie en aangeboden aan The Maastricht Forensic Institute (TMFI). Het TMFI heeft uit de bemonsteringen van de kleding DNA-mengprofielen kunnen vervaardigen. Bij een vergelijking van die mengprofielen met profielen die zijn opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken werd een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte, opgenomen in de databank op 13 mei 2008.
Op 13 april 2017 heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting, aangezien de rechtbank het DNA-onderzoek onvoldoende uitsluitsel vond bieden over de vraag naar de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde verkrachting.
Op 26 mei 2017 is door het openbaar ministerie verzocht om een aanvullend onderzoek op basis van voornoemde MPS-technologie van het bemonsterde DNA-materiaal. Het verzoek is op 5 juli 2018 toegewezen, het MPS-DNA-onderzoek is uitgevoerd door het FLDO en het resulterende rapport is op 7 december 2018 bij het kabinet van de raadsheer-commissaris binnengekomen. Het FLDO heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van bemonsteringen van de jas, de onderbroek en de wattenstaafjes en heeft de daaruit vervaardigde DNA-mengprofielen afgezet tegen de referentie DNA-profielen van respectievelijk het slachtoffer, haar vriend [naam 1] en de verdachte.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2018 is door de verdediging betwist dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Ter onderbouwing van die ontkenning heeft de verdediging een aantal argumenten naar voren gebracht, waaronder – ten aanzien van het rapport van FLDO van 7 december 2018 – een vijftal ‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunten’.
Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, het DNA-onderzoek door het FDLO
Ten aanzien van het rapport forensisch DNA-onderzoek van het FLDO van 7 december 2018 heeft de verdediging de volgende – volgens de raadsman - ‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunten’ ingenomen:
Niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de in de onderhavige zaak aangetroffen biologische contactsporen delict-gerelateerd zijn. Immers zijn er aannemelijke andere verklaringen voor de aanwezigheid van biologische contactsporen op een plaats delict of een stuk van overtuiging (hier: de bemonsterde kleding en wattenstaafjes).
Aangezien het slachtoffer de kleding die ze aanhad op de bewuste avond bij elkaar heeft gedaan in één plastic tas is het mogelijk of zelfs aannemelijk dat één kledingstuk, bijvoorbeeld de jas, de andere kledingstukken heeft gecontamineerd. De aangetroffen biologische contactsporen kunnen derhalve worden aangetroffen op een plaats waar ze niet oorspronkelijk aanwezig waren.
Nu uit het MPS-onderzoek blijkt dat in ieder DNA-mengprofiel op de kledingstukken autosomaal DNA is aangetroffen van minimaal drie personen, te weten het slachtoffer, de verdachte en een onbekende man, kan uit dat onderzoek niet volgen dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft verkracht. Immers, indien het hof zou concluderen dat de verdachte de dader is, dan zal hij het aangetroffen DNA-materiaal van de onbekende man moeten verklaren via de band van de contaminatie. Omgekeerd is exact dezelfde redenering mogelijk, namelijk dat de onbekende man de dader is en dat het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte via contaminatie op de kledingstukken van het slachtoffer is terechtgekomen.
De resultaten van het onderzoek van het wattenstaafje (het hof begrijpt: bemonstering AAID6383NL#04) waaruit volgt dat hypothese A (‘de voor het spoor verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer, de verdachte en 0-1 onbekende personen’) 640.000 maal waarschijnlijker is dan hypothese B (‘de voor het spoor verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer en 1-2 onbekende personen’), kunnen niet bijdragen aan de overtuiging dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, nu uit een dergelijke mate van waarschijnlijkheid in de context van DNA-onderzoek geen stellige conclusies kunnen worden getrokken.
Het spoor op het hiervoor genoemde wattenstaafje kan daar door contaminatie zijn terechtgekomen, nu het slachtoffer zelf met de wattenstaafjes de bemonstering heeft gedaan en niet valt uit te sluiten dat zij via haar handen celmateriaal van de verdachte (dat overigens op haar kleding aanwezig was door contaminatie) heeft overgebracht op het wattenstaafje.
De verdediging betwist dat de verdachte past binnen het signalement van de dader zoals dat is opgegeven door het slachtoffer tijdens haar verhoor van 22 mei 2015. Zo heeft de verdachte een zwarte baard, is hij 1.86 m lang en was hij ten tijde van het ten laste gelegde feit 25 jaar oud. Dat strookt niet met de beschrijving van het slachtoffer van haar belager als een man met een lichte baard, 1.80 m lang en rond de 30 jaar oud.
Verklaringen van de verdachte, diens moeder en vriend
Ook de verklaringen van de verdachte, zijn moeder en zijn vriend [naam 2] zouden niet tot het bewijs kunnen bijdragen dat de verdachte de verkrachting heeft gepleegd. De verdachte beschikte niet over specifieke daderkennis, omdat de politie vóór het eerste verhoor de raadsman heeft laten weten op welk feit de verdenking zag en daarmee de verdachte tijd heeft gegeven om op internet informatie te achterhalen over de toedracht van het gebeurde. Ook aan de herkenning door de verdachte van het slachtoffer als zijnde ‘de dame van kinky.nl’ waarmee hij op de bewuste avond seks zou hebben gehad in de bosjes bij het Brettenpad, kunnen geen conclusies worden verbonden, nu de politie tijdens het verhoor de verdachte urenlang in de waan heeft gelaten dat voornoemde dame van kinky.nl aangifte tegen hem had gedaan.
DNA-onderzoek door het FLDO
In het rapport van het FLDO zijn de resultaten van het eerder beschreven MPS-DNA-onderzoek uiteengezet. In acht sporen (bemonsteringen van de linker voorkant van de onderbroek van het slachtoffer, de rechter voorkant van de onderbroek, de rechter achterkant van de onderbroek en de linker achterkant van de onderbroek, een drietal wattenstaafjes en een bemonstering van de linker elleboog van de jas van het slachtoffer) zijn MPS-DNA-mengprofielen vastgesteld die vervolgens zijn vergeleken met de MPS-DNA-referentieprofielen van het slachtoffer, haar vriend [naam 1] en de verdachte. Uit het rapport blijkt onder meer dat de resultaten van het onderzoek aan het spoor op de rechter achterkant van de onderbroek (SIN-code AAGP4294NL#03) meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het celmateriaal afkomstig is van het slachtoffer, de verdachte en één niet aan het slachtoffer of verdachte verwante onbekende donor dan onder de hypothese dat het celmateriaal afkomstig is van het slachtoffer en één-twee niet aan het slachtoffer of verdachte verwante onbekende donoren. Hetzelfde geldt voor de resultaten van het onderzoek aan het spoor op de linker achterkant van de onderbroek (SIN-code AAGP4294NL#04) en op de linker elleboog van de jas (SIN-code AAEU7747NL#01). Daaruit maakt het hof op – gelet op de zeldzaamheid van het door MPS verkregen DNA-mengprofiel – dat het aangetroffen celmateriaal mede afkomstig is van de verdachte.
Ten aanzien van de door de verdediging voorgedragen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, overweegt het hof als volgt.
Of een biologisch contactspoor delict-gerelateerd is, zal telkens naar de omstandigheden van het geval dienen te worden beoordeeld. In deze zaak komt het hof tot de conclusie dat het celmateriaal – dat afkomstig moet zijn van de verdachte – op de onderbroek en de jas van het slachtoffer terecht is gekomen tijdens de door haar beschreven verkrachting. Er is immers geen andere aannemelijke verklaring geboden voor de aanwezigheid van het celmateriaal op die plekken. In de door de verdediging geciteerde passage uit het werk Forensische Wetenschap, Studies over forensische kennis en organisatie wordt in paragraaf 9.3.5. het voorbeeld aangehaald van een contactspoor van een man in de hals van een vrouwelijk verwurgingslachtoffer dat daar terecht kan zijn gekomen door een stevige omhelzing. In het onderhavige geval ontkent de verdachte het slachtoffer te kennen (immers is zij bij nadere beschouwing niet de dame van kinky.nl) of met haar in contact te zijn geweest. Het hof acht volstrekt onaannemelijk dat slechts één spoor (bijvoorbeeld op de jas van het slachtoffer) door contaminatie van persoon op persoon is doorgegeven in een lange keten van de verdachte naar het slachtoffer en dat die laatste dat ene spoor via haar handen heeft verspreid op andere kledingstukken, waaronder de onderbroek. Van de onderbroek heeft het slachtoffer overigens verklaard dat de verdachte haar slipje naar beneden heeft getrokken. Het hof schuift dit scenario dan ook terzijde. Voorgaande wettigt de conclusie dat de onderzochte sporen in de onderhavige zaak delict-gerelateerd zijn en dat het van verdachte afkomstige DNA-materiaal door de verdachte op het slachtoffer is overgebracht ten tijde van de verkrachting.
Het hof erkent de theoretische mogelijkheid dat het slachtoffer, toen zij trachtte sporen op haar lichaam en kleding veilig te stellen, een spoor op bijvoorbeeld haar jas via haar handen heeft verplaatst naar haar onderbroek, maar voor de bewijsvoering acht het hof evenwel niet van belang in hoeverre een dergelijke contaminatie heeft plaatsgevonden. Immers doet dit niet af aan de constatering dat celmateriaal dat afkomstig moet zijn van de verdachte op de kledingstukken van het slachtoffer is aangetroffen, een omstandigheid waarvoor de verdediging geen steekhoudende verklaring heeft kunnen geven.
Voor zover het standpunt van de verdediging inhoudt dat steeds celmateriaal is aangetroffen van dezelfde tweede onbekende man, berust dat standpunt op een onjuiste lezing van het rapport. Immers blijkt uit het rapport niet dat het celmateriaal uit het DNA-mengprofiel, dat niet afkomstig is van het slachtoffer of van de verdachte, steeds afkomstig is van dezelfde onbekende donor of zelfs dat het steeds afkomstig is van een mannelijke donor. Het argument dat ofwel de verdachte ofwel ‘de tweede onbekende man’ de dader is geweest en op basis van het onderzoek niet kan worden geconstateerd welke van de twee beweringen juist is, snijdt dan ook geen hout. Overigens lijkt de verdediging ervan uit te gaan dat de sporen op de bemonsterde kledingstukken slechts via contaminatie of indirecte overdracht daar terecht kunnen zijn gekomen. Die aanname is onjuist, immers kunnen ook personen die direct met het slachtoffer in aanraking zijn gekomen sporen hebben achtergelaten op haar kleding.
De ‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunten’ 4 en 5 hebben betrekking op de sporen die zijn aangetroffen op één van de wattenstaafjes. Nu het hof de onderzoeksresultaten ten aanzien van de wattenstaafjes niet bezigt voor het bewijs, kunnen deze standpunten onbesproken blijven.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het door het slachtoffer gegeven signalement van de dader de verdachte geenszins uitsluit en zelfs op punten diens uiterlijke kenmerken lijkt te beschrijven. Het slachtoffer spreekt van een blanke man, mogelijk ‘gemengd met iemand uit het Midden-Oosten’, met een ovaal, langwerpig gezicht en een donkerbruin baardje vanaf zijn wangen tot aan de kin. Op basis van de foto van de verdachte bij diens informatiestaat SKDB van 19 mei 2016 – de verdachte is niet ter zitting in hoger beroep verschenen – kan worden geconstateerd dat met name de laatste drie genoemde kenmerken de verdachte kunnen betreffen. Het hof merkt voorts op dat het verschil van ongeveer 6 cm lichaamslengte en 5 jaar leeftijd tussen de beschrijving van de dader door het slachtoffer en de uiterlijke kenmerken van de verdachte, laatstgenoemde geenszins uitsluit als dader, nog los van het feit dat het slachtoffer haar waarneming in een zeer bedreigende situatie heeft moeten doen.
Verklaringen van de verdachte, zijn moeder en zijn vriend
Bij de politie heeft de verdachte op 17 mei 2016 verklaard in de middag op de bewuste datum in de omgeving van het Brettenpad seks te hebben gehad met een escortdame van kinky.nl. Vervolgens heeft hij het slachtoffer herkend als de bewuste escortdame, op welke herkenning hij – na overleg met zijn advocaat – later in het verhoor is teruggekomen. Een dergelijke gang van zaken is opmerkelijk, maar noopt - afzonderlijk bezien - niet meteen tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De verdachte heeft vervolgens gesteld rond 17.00-18.00 uur thuis bij zijn moeder te hebben gegeten en daarna lopend naar de buurt van de KFC te zijn gegaan, omdat hij had afgesproken met zijn vriend, [naam 2]. Het hof stelt vast dat verdachtes moeder noch [naam 2] hem een alibi hebben verschaft voor het tijdstip van de verkrachting. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat haar zoon in de avond wat is gaan wandelen. [naam 2] heeft aangegeven zich van de bewuste avond niets meer te kunnen herinneren. Aan de verklaringen van de verdachte, diens moeder en diens vriend kan het hof dan ook niet de overtuiging ontlenen dat de verdachte het ten laste gelegde feit niet gepleegd kan hebben. Immers laten de verklaringen de mogelijkheid open dat de verdachte na het eten naar het vlakbij gelegen Brettenpad is gefietst en daar het slachtoffer heeft verkracht. De verklaring van de verdachte dat hij niet kan fietsen en geen fiets heeft, schuift het hof terzijde nu uit de verklaring van [naam 2] blijkt dat deze de verdachte een paar keer heeft zien fietsen en dat de verdachte een damesfiets heeft.
Gelet op bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde verkrachting heeft gepleegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 mei 2015 in de gemeente Amsterdam, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina en anus van die [slachtoffer] bracht en
- de billen en de borsten van die [slachtoffer] betastte en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen hem af te trekken
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte
- naast die [slachtoffer] is gaan fietsen en
- onverhoeds de billen van die [slachtoffer] heeft betast en
- die [slachtoffer] vervolgens van de fiets af heeft getrokken en
- die [slachtoffer] met kracht de nabij gelegen bosschages in heeft getrokken en
- meermalen de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis heeft gebracht en
- die [slachtoffer] met kracht tegen de grond heeft gedrukt en op de grond heeft gedrukt gehouden en
- aan het shirt van die [slachtoffer] heeft getrokken en
- de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierna weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal met nummer 2015108148 van 22 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en M. Hoogkamer, doorgenummerde pagina’s 1 04 t/m 1 15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 mei 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangeefster [slachtoffer]:
Op 10 mei 2015 fietste ik door het Westerpark in Amsterdam naar het Brettenpad. Op het Brettenpad werd ik, ik schat dat het 21:15 uur was, aangevallen. Een man kwam naast mij fietsen en pakte mij bij mijn kont vast. Toen trok hij mij van mijn fiets. Hij had zijn penis uit zijn broek. Hij trok mij de bosjes in. Ik denk dat we ongeveer 25 meter de bosjes in zijn gegaan. Hij zei: “Just jerk me off”. We liepen in de bosjes en wanneer we even stopten, dan trok hij mijn hand richting zijn penis. Dat heeft hij op twee momenten geprobeerd. Ik heb aftrekkende bewegingen gemaakt met zijn penis in mijn hand. Hij begon aan mijn shirt te trekken. Ik voelde dat hij met zijn handen mijn borsten betastte. Hij draaide me omlaag. Ik lag op mijn buik op de grond. De man zat op mijn knieën, ik kon mijn benen niet bewegen. Ik probeerde me omhoog te duwen van de grond met mijn bovenlijf, maar hij duwde me steeds weer tegen de grond. Hij trok mijn broek en slipje omlaag. Toen deed hij twee vingers in mijn vagina en één vinger in mijn anus. Daarna probeerde hij me met zijn penis te penetreren.
2. Een proces-verbaal relaas met nummer 2015108146 van 19 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op maandag 11 mei 2015 omstreeks 15:30 uur kwam [slachtoffer] aan de balie van het politiebureau Bos en Lommer. Zij verklaarde dat zij de dag ervoor omstreeks 21:00 uur op het Brettenpad te Amsterdam was verkracht door een voor haar onbekende man. Op maandag 11 mei 2015 om 15:30 uur werd de slip die zij op de dag van de verkrachting droeg, inbeslaggenomen. Op vrijdag 22 mei 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. De jas die zij op de dag van de verkrachting droeg is tijdens de aangifte inbeslaggenomen. De jas werd voorzien van SIN-nummer AAEU7747NL.
De slip is na overleg met de officier van justitie mr. [OvJ] ingezonden naar The Maastricht Forensic Institute voor onderzoek. In opdracht van officier van justitie mr. [OvJ 2] is de zwarte jas van het slachtoffer aangeboden aan The Maastricht Forensic Institute.
3. Een proces-verbaal met nummer 2015108148 van 21 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op zondag 10 mei 2015 fietst het slachtoffer [slachtoffer] op het Brettenpad. Een man benadert haar van achteren en trekt haar mee de bosjes in. Het slachtoffer voelt dat de man met zijn vingers in haar vagina en anus gaat. Thuis kleedt zij zich uit. De gedragen kleding bewaart ze. De kleding heeft het slachtoffer overgedragen aan de politie. In opdracht van de officier van justitie mr. [OvJ] is de onderbroek (AAGP4294NL) van het slachtoffer [slachtoffer] aangeboden aan het forensisch laboratorium DNalysis te Maastricht.
4. Een verslag van DNalysis Maastricht in opdracht van The Maastricht Forensic Institute d.d. 12 oktober 2015 met referentiecode TMFI/DNalysis TMFI2015.06.23.005 DNMAF201500673, opgesteld door dr. [naam 3], doorgenummerde pagina’s 4 3 01 t/m 4 3 07.
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
1.1 Ontvangen materiaal
Ontvangen van: [naam 4], The Maastricht Forensic Institute
Ontvangen door: [naam 5], DNalysis Maastricht
Wijze van ontvangst: Persoonlijk
Datum ontvangst: 8 september 2015
Ontvangen items:
Zegelnummer:
Beschrijving item:
AAGP4294NL
Onderbroek, bruin
De onderbroek (AAGP4294NL) is op vier posities bemonsterd met een stub (stukje tape, zie foto 1 voor bemonsteringsposities).
Foto 1: onderbroek (AAGP4294NL). Rechterfoto: achterkant onderbroek met bemonsteringposities #03 en #04 geel omkaderd.
5. Een verslag van DNalysis Maastricht in opdracht van The Maastricht Forensic Institute d.d. 8 februari 2016 met referentiecode TMFI/DNalysis TMFI2015.06.23.005 DNMAF201500673-1, opgesteld door dr. [naam 3], doorgenummerde pagina’s 4 3 15 t/m 4 3 25.
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
1.1
Ontvangen materiaal
Ontvangen van: [naam 4], The Maastricht Forensic Institute
Ontvangen door: [naam 5], DNalysis Maastricht
Wijze van ontvangst: Persoonlijk
Datum ontvangst: 15 december 2015
Ontvangen items:
Zegelnummer:
Beschrijving item:
AAEU7747NL
Zwarte jas
De jas is aan de achterzijde ter hoogte van de linker elleboog (AAEU7747#01) met een stub (stukje tape) bemonsterd.
6. Een proces-verbaal met nummer 2015108148 van 21 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 5 01 t/m 5 08.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990, zit een DNA-profiel in de DNA-databank voor strafzaken, voorzien van het DNA-identiteitszegel RGF260, opgenomen in de databank op 13 mei 2008.
7. Een verslag van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FDLO) van het Leids Universitair Medisch Centrum / Divisie 4 Afdeling Humane Genetica, met FLDO-dossiernummer N18-171 (vervolg op N16-143) en NFI-dossiernummer 2015.06.18.229 / 2007.12.11.234 van 7 december 2018, geautoriseerd door drs. [naam 6] en prof. dr. [naam 7].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
RAPPORT FORENSISCH DNA-ONDERZOEK
Onder FLDO-dossiernummer N16-143 zijn door ons de in tabel 1 genoemde sporen en referentiepersonen onderzocht.
Tabel 1: Ontvangen sporen en referenties.
Omschrijving
SIN-code
Datum ontvangst + ontvangen vanuit
Bemonstering rechter achterkant onderbroek
AAGP4294NL#03
28-10-2016, TMFI
Bemonstering linker achterkant onderbroek
AAGP4294NL#04
28-10-2016, TMFI
Bemonstering linker elleboog van de jas
AAEU7747NL#01
28-10-2016, TMFI
Referentiemonster wangslijmvlies slachtoffer [slachtoffer], geboren op 15 juli 1987
RABF7917NL
4-11-2016, NFI
Referentiemonster wangslijmvlies verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990
RGF260
4-11-2016, NFI
De raadsheer-commissaris mr. R.A.F. Gerding van het Gerechtshof Amsterdam verzocht ons op 27 augustus 2018 om, met behulp van Massive Parallel Sequencing (MPS) van bovengenoemd sporenmateriaal en referentiemateriaal indien mogelijk een autosomaal en Y-chromosomaal DNA-profiel te genereren dat geschikt is voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Resultaten en conclusies DNA-onderzoek
Het ontvangen materiaal, zoals beschreven in tabel 1, is tussen 3 september 2018 en 5 december 2018 door ons onderworpen aan een MPS-DNA-onderzoek. De resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek worden hieronder beschreven.
RABF7917NL
In bovenstaand referentiesample werd een MPS-DNA-profiel vastgesteld, bestaande uit 22 autosomale STRs.
RGF260
In bovenstaand referentiesample werd een MPS-DNA-profiel vastgesteld, bestaande uit 22 autosomale STRs en 22 Y-chromosomale STRs.
AAGP4294NL#03
In bovenstaand spoor werd een autosomaal MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 STRs, afkomstig van ten minste 3 personen. In bovenstaand spoor werd ook een Y-chromosomaal MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 STRs, afkomstig van ten minste 2 personen.
AAGP4294NL#04
In bovenstaand spoor werd een autosomaal MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 STRs, afkomstig van ten minste 3 personen. In bovenstaand spoor werd ook een Y-chromosomaal MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 STRs, afkomstig van ten minste 2 personen.
AAEU7747NL#01
In bovenstaand spoor werd een autosomaal MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 STRs, afkomstig van ten minste 3 personen. In bovenstaand spoor werd ook een Y-chromosomaal MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 STRs, afkomstig van ten minste 2 personen.
Vergelijking van de sporen met de referentieprofielen
De MPS-DNA-profielen van de sporen AAGP4294NL#03, AAGP4294NL#04 en AAEU7747NL#01 zijn met behulp van de software LRmix Studio vergeleken met de MPS-DNA-profielen van het slachtoffer RABF7917NL en de verdachte RGF260.
Voor de verdachte RGF260 zijn de berekeningen in LRmix Studio uitgevoerd op basis van de volgende hypotheses:
A) De voor het spoor verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer (RABF7917NL), de verdachte (RGF260) en 0-1 onbekende personen welke niet verwant zijn aan het slachtoffer en niet verwant zijn aan de verdachte.
B) De voor het spoor verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer (RABF7917NL) en 1-2 onbekende personen welke niet verwant zijn aan het slachtoffer.
Tabel 2: Samenvatting van de waarschijnlijkheidsberekeningen in LRmix Studio m.b.t. de verdachte (RGF260)
Spoor
Veronderstelde donoren onder hypothese A
Veronderstelde donoren onder hypothese B
Waarschijnlijkheid van A t.o.v. B
Conclusie
AAGP4294NL#03
RABF7917NL
RGF260
1 onbekende
RABF7917NL
2 onbekenden
6,4 * 1013
Onder hypothese A zijn de resultaten van dit DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B. Het Y-STR-profiel van de verdachte RGF260 past voor alle 22 Y-STRs binnen het Y-chromosomale MPS-DNA-mengprofiel.
AAGP4294NL#04
RABF7917NL
RGF260
1 onbekende
RABF7917NL
2 onbekenden
8,3 * 1010
Onder hypothese A zijn de resultaten van dit DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B. Het Y-STR-profiel van de verdachte RGF260 past voor alle 22 Y-STRs binnen het Y-chromosomale MPS-DNA-mengprofiel.
AAEU7747NL#01
RABF7917NL
RGF260
1 onbekende
RABF7917NL
2 onbekenden
1,7 * 1014
Onder hypothese A zijn de resultaten van dit DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B. Het Y-STR-profiel van de verdachte RGF260 past voor alle 22 Y-STRs binnen het Y-chromosomale MPS-DNA-mengprofiel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek door gezondheidszorgpsycholoog [naam 8] en aan de onderzoeken bij het Pieter Baan Centrum, waardoor het hof niet beschikt over recente bevindingen ten aanzien van de vraag of de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het eerdere Pro Justitia rapport van gezondheidszorgpsycholoog dr. [naam 9] van 18 augustus 2007 biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen constateren dat ten tijde van het onderhavige feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van diens geestvermogens. Het hof kan op basis van de beschikbare gegevens immers niet concluderen dat stoornissen die bij de verdachte bestonden toen hij 17 jaar oud was in de bewezen verklaarde periode voortduurden. Aldus is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de advocaat-generaal de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De verdediging heeft het hof verzocht bij eventuele strafoplegging aan te sluiten bij het oriëntatiepunt van het LOVS ter zake van verkrachting, te weten 24 maanden gevangenisstraf. Oplegging van een dergelijke straf zou goed passen in de jurisprudentie van het hof waarin in vergelijkbare gevallen 24 maanden werd opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer op een avond van haar fiets getrokken en mee de bosjes in gesleurd en haar daar verkracht door haar op de grond te duwen, haar broek omlaag te trekken en zijn vingers in haar vagina en anus te duwen. Verkrachting maakt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door het onverhoedse aspect van zo’n aanval door een wildvreemde weten slachtoffers ook niet hoever de dader zal gaan om zijn identiteit verborgen te houden. Het slachtoffer heeft bij de politie verklaard dat zij, toen haar weerstand tegen de aanval geen effect sorteerde, heeft gevreesd voor haar leven. Het is evident dat de naschokken van dit feit bij het slachtoffer nog lang voelbaar zullen zijn. Feiten als deze roepen in de maatschappij, met name onder vrouwen, gevoelens van onveiligheid op, ook nu het feit in de pers aandacht heeft gekregen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. P. Greve en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2019.