Gerechtshof Amsterdam, hoger beroep materieel strafrecht

ECLI:NL:GHAMS:2024:2240

Op 23 July 2024 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van materieel strafrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23-000434-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2024:2240. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23-000434-23
Datum uitspraak:
23 July 2024
Datum publicatie:
12 August 2024

Indicatie

Veroordeling voor vernieling van een ringdeurbel en voor bedreiging met zware mishandeling door een schaar naar het hoofd van het slachtoffer te richten en te dreigen met de woorden "ik ga je steken, ik ga je prikken". Gevangenisstraf van 2 weken, met aftrek van het voorarrest. Gedeeltelijk toewijzen van vordering van de benadeelde partij wegens onvoldoende causaal verband tussen handelen van de verdachte en de angst van de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-000434-23

datum uitspraak: 23 juli 2024

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2023 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-298038-22 en 15-270692-22, alsmede 15-063198-22 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,

[adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2024.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 15-298038-22:

hij op of omstreeks 16 november 2022 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een ring deurbel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Zaak met parketnummer 15-270692-22 (gevoegd):

hij op of omstreeks 15 augustus 2022 te Alkmaar mevr. [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met) een schaar, althans een scherp voorwerp, te tonen en/of te richten naar die [benadeelde 2] en daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je steken, ik ga je prikken!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking te uiten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Overwegingen

Bewijsoverwegingen

Zaak met parketnummer 15-270692-22

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte een bekende was van de aangeefster en dat zij wist hoe hij getriggerd werd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er daarom geen sprake was van een redelijke vrees dat de verdachte zijn bedreiging ook echt zou uitvoeren.

Het hof overweegt als volgt.

De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 15 augustus 2022 met een kappersschaar op haar af kwam lopen. De verdachte stond voor haar en richtte de schaar met de punt naar haar hoofd. De verdachte hield de punt van de schaar ongeveer 20 centimeter van haar hoofd af en zei: “Ik ga je steken, ik ga je prikken”. De aangeefster voelde zich hierdoor bedreigd en kreeg de indruk dat de verdachte deze bedreiging tot uitvoering wilde brengen.

Een strafbare bedreiging moet naar haar aard geschikt en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook kon worden gepleegd. Het hof overweegt dat het van dichtbij richten van een schaar op het hoofd van een persoon in combinatie met de gebezigde woorden naar zijn aard geschikt is om de redelijke vrees te doen ontstaan dat een zware mishandeling daadwerkelijk gepleegd kon worden.

Het hof is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 en in de zaak met parketnummer 15-270692-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak met parketnummer 15-298038-22:

hij op 16 november 2022 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een ring deurbel die geheel aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft vernield.

Zaak met parketnummer 15-270692-22 (gevoegd):

hij op 15 augustus 2022 te Alkmaar mevr. [benadeelde 2] heeft bedreigd met zware mishandeling door een schaar te tonen en te richten naar die [benadeelde 2] en daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je steken, ik ga je prikken!".

Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-298038-22 en in de zaak met parketnummer 15-270692-22 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 en in de zaak met parketnummer 15-270692-22 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Het in de zaak met parketnummer 15-270692-22 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 en in de zaak met parketnummer 15-270692-22 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete ter hoogte van 400 euro.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van het voorarrest.

De raadsman heeft het hof verzocht geen gevangenisstraf op te leggen. De verdachte is zijn appartement uitgezet en verblijft nu in een daklozenopvang. Hij verliest zijn plek in de opvang als hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij momenteel op een bankje in Amsterdam slaapt en dat hij dagelijks rum cola en biertjes drinkt. De raadsman heeft in het verlengde daarvan aangevoerd dat de verdachte financiële problemen heeft omdat hij de afgelopen tijd veel boetes heeft gekregen voor het beledigen van BOA’s en overtredingen van de APV wegens het drinken op plaatsen waar dat niet mocht. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij absoluut geen hulp wil van de reclassering of van andere hulpverleningsinstanties.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal feiten gericht op zijn (toenmalige) buren. Hij heeft allereerst de ringdeurbel van een buurvrouw vernield. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde financiële schade en overlast heeft berokkend. Daarnaast heeft de verdachte een andere buurvrouw bedreigd door een schaar op korte afstand naar haar hoofd te richten en te zeggen “Ik ga je steken, ik ga je prikken”. Een dergelijk feit bezorgt de slachtoffers angst en leidt tot gevoelens van onveiligheid.

Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2024 heeft de verdachte zich recent aan meerdere feiten schuldig gemaakt, hetgeen het hof zorgelijk acht. De verdachte is meermaals onherroepelijk veroordeeld tot voorwaardelijke straffen, hetgeen hem niet heeft weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep duidelijk kenbaar gemaakt dat hij geen hulp van de reclassering wil. Ook neemt het hof in aanmerking dat de verdachte is afgekeurd en momenteel in financiële problemen verkeert vanwege opgelopen boetes.

Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht daarom, alles afwegende, de straf die de advocaat-generaal heeft gevorderd passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.069,99, bestaande uit € 69,99 aan materiële- en € 1000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 319,99, bestaande uit € 69,99 aan materiële- en € 250 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen op de wijze als de politierechter dat heeft gedaan.

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het niet duidelijk is waarom de nota van 10 oktober 2022 op naam van [naam] staat. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de schade aan de hoge kant is, gelet op het feit dat deze gebeurtenis niet los kan worden gezien van het handelen van de benadeelde partij, namelijk het pepperen door haar van de verdachte twee dagen voor de vernieling op 14 november 2022.

De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep de materiële vordering nader toegelicht. Zij heeft toegelicht dat [naam] de ringdeurbel online voor haar heeft besteld en betaald, dat daarom zijn naam op de factuur staat en dat zij de kosten vervolgens contant aan hem heeft vergoed.

Uit het voorgaande is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, namelijk de vernieling van de ringdeurbel, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 69,99. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Het hof zal de vordering wat betreft de immateriële schade afwijzen, nu het hof op basis van de onderbouwing van dit deel van de vordering onvoldoende causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de daardoor ontstane angst en slaapproblemen bij de benadeelde kan vaststellen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden.

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550, bestaande uit € 50 aan materiële- en € 500 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 250. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2022 opgelegde voorwaardelijke geldboete van 300 euro met een proeftijd van één jaar. In eerste aanleg is deze vordering door de politierechter toegewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering toe te wijzen.

Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 en in de zaak met parketnummer 15-270692-22 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 en in de zaak met parketnummer 15-270692-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 69,99 (negenenzestig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-298038-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 69,99 (negenenzestig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 november 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-270692-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-270692-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 augustus 2022.

Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2022, parketnummer 15-063198-22, te weten van: een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2024.

mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.