Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren
Ten aanzien van feit 2 (bedreiging [benadeelde 1])
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het aanjagen van vrees bij aangever [benadeelde 1]. De verdachte heeft zijn auto vanuit de parkeergarage louter de juiste rijbaan op willen sturen en hij heeft de aangever niet (tijdig) gezien, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt dit verweer en merkt in aanvulling op de door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen en de door de rechtbank gebruikte bewijsoverweging op dat het hof het volstrekt niet aannemelijk acht dat de verdachte de aangever niet heeft gezien toen hij met zijn auto de helling van de parkeergarage opreed. Op de helling veranderde de verdachte immers van baan – van de baan voor inrijdend verkeer naar de baan voor uitrijdend verkeer – om aan de juiste kant de parkeergarage te verlaten, een manoeuvre waarvoor de verdachte voor zich uitgekeken moet hebben. Aangezien uit de gebruikte bewijsmiddelen voorts blijkt dat de aangever (bijna) boven aan de helling stond en de verdachte op hem instuurde, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte de aangever, terwijl hij de helling opreed, gezien heeft, zeker nu er in het dossier ook geen aanwijzingen zijn dat de verdachte op dat moment zou zijn afgeleid. Voorts acht het hof voor het bedreigende karakter van zijn handelingen mede redengevend dat hij zijn auto bovenaan de helling, naast de aangever, heeft stilgezet en hem vervolgens bedreigende woorden heeft toegevoegd (“pas jij maar op, kijk jij maar uit”). Dit draagt bij aan het oordeel dat de intenties van de verdachte steeds bedreigend zijn geweest. Het was naar het oordeel van het hof dus niet een kwestie van het louter naar de juiste rijbaan sturen van de auto – zoals door de verdediging betoogd – maar ook het richting de aangever sturen om hem vrees aan te jagen. Het hof verwerpt aldus het door de raadsvrouw gevoerde verweer en komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3 (het aanrijden van [slachtoffer])
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank ten aanzien van feit 3 ten onrechte heeft aangenomen dat de verdachte met een niet toegestane of zeer onverantwoord hoge snelheid heeft gereden. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat er na toepassing van een meetcorrectie geen sprake meer is van een snelheidsovertreding. Voor dit betoog heeft de verdediging verwezen naar de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers.
Het hof verwerpt dit verweer. Voor het berekenen van de door de verdachte gereden snelheid is er geen gebruik gemaakt van een snelheidsmeter zoals bedoeld in de genoemde Aanwijzing, maar er is door gespecialiseerde opsporingsambtenaren een specifieke meting en berekening uitgevoerd ten behoeve van de snelheidsbepaling in de context van dit specifieke ongeval. Daarbij is door hen al een zekere correctie toegepast door een bandbreedte te hanteren. Er is dus geen aanleiding om een nadere meetcorrectie toe te passen. Het hof gaat dan ook uit van een indicatieve snelheid tussen de 56 km per uur en 71 km per uur. Dat de verdachte in het onderhavige geval met een te hoge en onaanvaardbare snelheid heeft gereden, wordt bovendien bevestigd door de verklaringen van de getuigen, verklaringen die het hof, mede gelet op de overige gebruikte bewijsmiddelen, betrouwbaar acht. Op basis van voornoemd onderzoek naar de snelheid en de getuigenverklaringen acht het hof ook het rijden met een niet toegestane en (onverantwoord) hoge snelheid wettig en overtuigend bewezen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof vult de bewijsmiddelen zoals gebezigd door de rechtbank met het volgende aan:
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 26 september 2024.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover het hof afgelegde verklaring van de verdachte:
Op het getoonde videofragment is te zien dat ik op de helling van baan verander. Ik rijd van de baan voor inrijdend verkeer naar de baan voor uitrijdend verkeer.
Een proces-verbaal van 7 december 2023, opgemaakt door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 december 2023 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [benadeelde 1]:
Toen ik boven aankwam heb ik via het open raam aan de bijrijderskant in de auto gekeken en iets gezegd van “Imbiciel, waar ben jij mee bezig?”, waarop hij reageerde in de trant van, “Pas jij nou maar op” of “kijk jij maar uit”. Daardoor had ik de indruk dat hij mij iets wilde aandoen of mij in elk geval schrik wilde toebrengen.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 29 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 100-103].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige]:
Ik zag dat [verdachte] agressief richting de persoon reed.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten. De verdachte heeft opzettelijk een slagboom in een parkeergarage vernield door hiertegen aan te rennen, waardoor de slagboom afbrak. Toen het slachtoffer [benadeelde 1] als beheerder van de garage, poolshoogte kwam nemen heeft de verdachte hem bedreigd door met verhoogde snelheid zijn richting in te rijden. Aldus heeft hij het slachtoffer op een onheuse en agressieve wijze bejegend en een voor hem angstige situatie geschapen. Ook heeft het verdachte getoond geen respect te hebben voor eigendommen van een ander.
Later die avond is de verdachte, onder invloed van bijna vijf keer de toegestane hoeveelheid alcohol, met de auto vanuit Bergen naar Alkmaar gereden. Aldaar heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag, dat heeft geresulteerd in een ernstig verkeersongeval. De verdachte heeft met een niet toegestane en (onverantwoord) hoge snelheid gereden en bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats niet zijn snelheid gematigd. Het slachtoffer [slachtoffer], die op dat moment op haar fiets op de voetgangersoversteekplaats de weg overstak, heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij had een bloeding in de hersenen, een gebroken sleutelbeen en een gebroken nekwervel. Zij heeft een lange periode moeten revalideren. In de ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal voorgelezen slachtofferverklaring heeft zij duidelijk gemaakt hoezeer dit vreselijke verkeersongeval haar leven nog altijd tekent.
Net als de rechtbank neemt het hof het de verdachte zeer kwalijk dat hij onder invloed van een enorme
hoeveelheid alcohol, namelijk 2,42 milligram alcohol per milliliter bloed, heeft gereden met een snelheid die onverantwoord hoog was voor de verkeerssituatie. Door zijn handelen heeft hij zich als verkeersdeelnemer volstrekt onverantwoord gedragen en hiermee is hij volledig voorbijgegaan aan de gevaren daarvan voor zijn (kwetsbare) medeweggebruikers, onder wie het slachtoffer, [slachtoffer].
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof houdt – op de voet van het bepaalde in artikel 51h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – verder rekening met het feit dat de verdachte in is gegaan op de mogelijkheid van mediation tussen hem en het slachtoffer (tevens benadeelde partij) [benadeelde 1]. Deze mediation is geslaagd, zoals blijkt uit de slotovereenkomst van 29 juni 2023 die van het dossier deel uitmaakt. Door dit mediationtraject te doorlopen heeft de verdachte aangetoond verantwoordelijkheid te nemen voor hetgeen tussen hem en [benadeelde 1] heeft plaatsgevonden en heeft hij kunnen ervaren wat het effect op het slachtoffer is geweest van zijn strafwaardig handelen. De verdachte heeft hiervan geleerd en hij heeft zijn excuses aangeboden aan het slachtoffer. Ook heeft hij alle schade vergoed, hetgeen valt te prijzen.
Ten slotte houdt het hof rekening met alle door de verdediging en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor zijn gezin en zijn eigen bedrijf. Deze maken echter niet dat zal kunnen worden volstaan met het opleggen van de bepleite (maximale) taakstraf in combinatie met een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarvoor zijn de feiten zoals die zijn bewezenverklaard, met name feit 3, te ernstig. Slechts een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is passend.
Het hof zal echter een (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf opleggen van (enigszins) kortere duur dan door de rechtbank is opgelegd. De geschetste persoonlijke omstandigheden en het meedoen aan mediation spelen daarbij een rol. Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals in de fout te gaan. Aan die voorwaardelijke straf zal een proeftijd van twee jaren worden gekoppeld.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is immers ingesteld op 13 mei 2022 en het arrest wordt gewezen op 10 oktober 2024, zodat de redelijke termijn in hoger beroep met vijf maanden is overschreden. Dit leidt ertoe dat het hof een matiging zal toepassen op de tevens op te leggen maatregel tot ontzegging van de rijbevoegdheid. In plaats van drie jaren zal het hof volstaan met een ontzegging voor de duur van twee jaren met aftrek.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2].
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.790,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 666,74. [benadeelde 1] heeft zich tevens namens zijn bedrijf [benadeelde 2]. als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.648,00. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich aanvankelijk zowel op persoonlijke titel als namens zijn bedrijf [benadeelde 2]. in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Later is echter via de advocaat-generaal te kennen gegeven dat de vorderingen niet langer worden gehandhaafd omdat in voornoemde vaststellingsovereenkomst als onderdeel van de mediation een schadevergoeding van
€ 3.500,00 is overeengekomen, tegen finale kwijting. Het hof zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Beslissing
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2].
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2]. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. R. van der Heijden en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2024.
mr. C.J. van der Wilt, is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. A.M.A. Keulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]