Gerechtshof Amsterdam, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHAMS:2022:1133

Op 12 April 2022 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23-002568-21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2022:1133. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23-002568-21
Datum uitspraak:
12 April 2022
Datum publicatie:
13 April 2022
Formele relaties:
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1624

Indicatie

Belediging en smaadschrift ambtenaar in functie. Overwegingen m.b.t. uitdrukkelijk voorgedragen verweer, A.C.A.B., vrijheid van meningsuiting artikel 10 EVRM, rechtmatige uitoefening bediening en tenlastelegging bepaald feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-002568-21

datum uitspraak: 12 april 2022

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 september 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-226303-20 (zaak A) en 13-028555-21 (zaak B) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,

adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van

29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd

in zaak A dat:

1.hij op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam) en/of [slachtoffer 2] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: ‘‘ACAB’’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

in zaak B dat:

1.hij in of omstreeks de periode van 7 tot en met 8 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middels [account] ‘‘ [verdachte] ’’ berichten en/of afbeeldingen en/of videobeelden op [website] te plaatsen en te delen met als inhoud:

? op 7 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Ik ben weer vrij. Nieuwe strategie Politie Amsterdam. De handboeien lekker strak aandraaien… Man man man wat ben je zielig. Morgen weer naar de Dam net zolang totdat het Openbaar Ministerie de zaken voor de rechter brengt.. Stop het traineren OM!!’’

? op 7 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Dit is een extreem foute gast. Zijn naam is [slachtoffer 1] . Al vaker met hem te maken gehad.. En er zijn meer mensen die door hem veels te agressief benaderd zijn. We proberen ff grip op zijn trackrecord te krijgen. Dus graag delen. Laat mensen contact met me opnemen als ze ook slechte ervaringen hebben.’’

? op 8 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Agent [slachtoffer 1] heeft me vanmiddag wederom hardhandig aangehouden. Deze video was net niet meer op tijd gepost. Ik ben weer vrij. Straks meer info..’’

? op 8 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Agent [slachtoffer 1] in actie. De ambtsinstructie bepaalt dat handboeien alleen aangelegd mogen worden als dat nodig is.. Niet echt nodig bij mij.. En dan lekker draaien.. Dat is [slachtoffer 1] .. In de politiebus schepte hij op dat hij altijd handboeien aanlegt.. Rotte appel bij Politie Amsterdam dus…’’ en/of ‘‘Yup. Dat smerige lachje zegt alles..’’

althans woorden en/of afbeeldingen en/of videobeelden van soortgelijke aard en/of strekking;

2.hij in of omstreeks de periode 7 tot en met 8 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar bij geschrift heeft beledigd, door middels [account] ‘‘ [verdachte] ’’ berichten op [website] te plaatsen en te delen met als inhoud:

? op 7 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Dit is een extreem foute gast. Zijn naam is [slachtoffer 1] . Al vaker met hem te maken gehad.. En er zijn meer mensen die door hem veels te agressief benaderd zijn. We proberen ff grip op zijn trackrecord te krijgen. Dus graag delen. Laat mensen contact met me opnemen als ze ook slechte ervaringen hebben.’’

? op 8 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Agent [slachtoffer 1] in actie. De ambtsinstructie bepaalt dat handboeien alleen aangelegd mogen worden als dat nodig is.. Niet echt nodig bij mij.. En dan lekker draaien.. Dat is [slachtoffer 1] .. In de politiebus schepte hij op dat hij altijd handboeien aanlegt.. Rotte appel bij Politie Amsterdam dus…’’ en/of ‘‘Yup. Dat smerige lachje zegt alles..’’.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en deels andere kwalificatie komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft in zijn ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof overgelegde pleitnotities verwezen naar een tweetal door hem ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde pleitnota’s en daarbij vermeld dat die pleitnota’s aan de pleitnota in hoger beroep zijn gehecht, daarvan deel uitmaken en dat de verweren zoals gevoerd in eerste aanleg integraal worden herhaald.

Uitgangspunt in strafzaken is dat de rechter dient te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat brengt mee dat verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ter terechtzitting dienen te worden voorgedragen. Het hof is van oordeel dat de raadsman naar de in eerste aanleg door hem gevoerde verweren slechts in algemene zin heeft verwezen en de door hem bedoelde verweren ter terechtzitting in hoger beroep niet (uitdrukkelijk) heeft voorgedragen, terwijl ter terechtzitting door het hof evenmin is ingestemd met een bekorting van het door de raadsman gevoerde pleidooi. In de voornoemde door de raadsman gedane algemene verwijzing naar de inhoud van de in eerste aanleg overgelegde pleitnota’s ziet het hof dan ook geen aanleiding tot het nemen van enige gemotiveerde beslissing.

Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof ambtshalve niet gebleken van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing – in die zin dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn – die zou meebrengen dat een vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Evenmin is gebleken dat ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, noch dat sprake is van een situatie waarbij een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), ook indien achteraf bezien de aanhouding van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. Voorts geldt dat hetgeen door de raadsman in eerste aanleg is aangevoerd betreffende een mogelijke schending van artikel 7 van de Grondwet en/of artikel 10 van het EVRM, gezien de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad inzake artikel 359a Sv, geen grond kan opleveren voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Bewijsoverweging zaak A

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ambtenaren op het moment van de tenlastegelegde uiting niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, omdat zowel de aanhouding van de verdachte als de aanleg van de transportboeien bij de verdachte onrechtmatig hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij niet A.C.A.B. (oftewel: All Cops Are Bastards) maar A-A.C.A.B. (oftewel: Almost All Cops Are Bastards) heeft gezegd. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastegelegde uiting “A.C.A.B.” in het licht van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 EVRM geen belediging oplevert.

Feiten

Door de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is in juli 2020 bepaald dat pro-Palestina en pro-Israël demonstraties – die reeds waren aangemerkt als risicovol omdat deze demonstraties regelmatig aanleiding gaven tot overlast, confrontaties en geweld – in coronatijd niet op de Dam maar slechts elders in de stad mochten plaatsvinden. Op 8 september 2020 zagen de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op toezichtcamera’s dat de verdachte pro-Palestina aan het protesteren was op de Dam terwijl zij wisten dat hem een zogenaamde ‘WOM-brief’ was uitgereikt waarin hem was meegedeeld dat een dergelijke demonstratie niet was toegestaan op de Dam. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kregen van hun meerdere de opdracht om op te treden tegen voornoemde situatie vanwege een, mede gelet op de historie van de verdachte, grote mate van dreiging van verstoring van de openbare orde en veiligheid. De opdracht was om op grond van artikel 2.2, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam (APV) te vorderen dat de verdachte de Dam zou verlaten of anders, indien hij niet aan die vordering zou voldoen, hem aan te houden. Ter plaatste hebben zij, nadat de verdachte tot tweemaal toe weigerde aan die vordering gevolg te geven, de verdachte op verdenking van overtreding van artikel 2.2, derde lid, van de APV aangehouden. Ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau zijn bij de verdachte transportboeien aangelegd, volgens het door [slachtoffer 1] opgemaakte proces-verbaal omdat het hier de situatie van een pro-Palestina/pro-Israël demonstratie betrof die vaak gedoe opleverde met agressie en geweld, en omdat de verdachte twee stokken (met aan één van die stokken een vlag) bij zich droeg. Toen hij werd aangehouden begon de verdachte te schreeuwen en bewoog hij in een andere richting dan die waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem probeerden te geleiden. Bij het aanleggen van de transportboeien zakte hij direct door zijn knieën. Vervolgens is de verdachte door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] per politieauto vervoerd naar het politiebureau.

Beoordeling

Het doen van de uitlating A.C.A.B. en de beledigende aard daarvan

Het hof is van oordeel dat op basis van het (mede) door de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van 8 september 2020 wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het transport na diens aanhouding met luide stem tegen voornoemde politieambtenaren heeft gezegd “A.C.A.B.”. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet “A.C.A.B.” maar “A-A.C.A.B.” zou hebben gezegd, waarbij de eerste letter “A” volgens de verdachte een afkorting zou zijn voor “Almost”. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben immers hun bevindingen kort na voornoemd incident gerelateerd in een door hen op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt proces-verbaal en het hof ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid daarvan. Integendeel, [slachtoffer 1] heeft – daarover bij de rechter-commissaris bevraagd – ontkend dat de verdachte de uitlating “A-A.C.A.B.” heeft gedaan waarbij [slachtoffer 1] heeft verklaard te weten waar de afkorting “A-A.C.A.B.” voor staat.

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze uitlating als beledigend jegens de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan worden beschouwd. In dit geval staat vast dat de verdachte na zijn aanhouding en nadat hem transportboeien waren aangelegd, waarmee hij het hartgrondig oneens was, tijdens diens transport naar het politiebureau tegen de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de lettercombinatie “A.C.A.B.” heeft gezegd. Deze lettercombinatie vormt volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een afkorting van “All Cops Are Bastards”, welke afkorting naar zijn aard de algemene strekking heeft om politiefunctionarissen in diskrediet te brengen, en dus een beledigende strekking heeft. Uit de verklaring van de verdachte – gezien zijn beweerdelijke toevoeging van de “A” voor “Almost” – leidt het hof af dat hij met die betekenis bekend was. De uitlating “A.C.A.B.” is met luide stem door de verdachte gedaan terwijl hij zich met beide ambtenaren in een politievoertuig bevond. Onder deze omstandigheden kan deze uiting niet anders dan als beledigend richting beide politieambtenaren persoonlijk bedoeld zijn geweest, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook hebben verklaard zich door de uitlating “A.C.A.B.” aangetast te hebben gevoeld in hun eer en goede naam.

Vrijheid van meningsuiting artikel 10 EVRM

Het onder meer in artikel 10, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens belediging dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Ook dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.

Het hof is van oordeel dat de strafbaarstelling van belediging in artikel 266, tweede lid, Sr valt onder de beperkingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, EVRM: de beperking is bij wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de bescherming van de goede naam van anderen.

Daarnaast valt, gelet op hetgeen ten aanzien van de feiten en omstandigheden is overwogen, niet in te zien hoe de door de verdachte gedane uitlating, gelet op de bewoordingen en de context waarin zij is gedaan, moet worden beschouwd als een bijdrage aan het publiek debat. De uitlating is immers gedaan ten overstaan van twee politieambtenaren in de beslotenheid van een politievoertuig zonder dat daarbij nadere toehoorders aanwezig waren en omdat de verdachte het oneens was met diens aanhouding en het bij hem aanleggen van transportboeien. Behalve dat de verdachte met die uitlating de politieambtenaren op onnodig grievende wijze in diskrediet heeft gebracht, dient deze uitlating dan ook veeleer worden aangemerkt als een tegen de betreffende individuele politieambtenaren gerichte actie op dat moment. Bij het hof bestaat dan ook geen enkele aanleiding te vermoeden dat deze uitlating sloeg op de politie-eenheid in haar totaliteit en moest uitnodigen tot een open gedachtenwisseling. Het verweer wordt verworpen.

Rechtmatige uitoefening van de bediening

Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de politieambtenaar die in het kader van de aanhouding van een verdachte uitvoeringshandelingen verricht, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De omstandigheid dat achteraf gezien geen sprake was van het strafbare feit op grond waarvan de verdachte is aangehouden heeft tot gevolg dat de verdachte niet ter zake van dat feit kan worden veroordeeld. Die enkele omstandigheid brengt evenwel nog niet met zich dat de politieambtenaar ten tijde van de aanhouding niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam was. Een redelijk vermoeden van schuld, als bedoeld in artikel 27 Sv, kan immers ook hebben bestaan indien na de aanhouding mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert.

Voorts overweegt het hof dat een ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren, ten behoeve van het vervoer transportboeien kan aanleggen indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op bijvoorbeeld gevaar voor de veiligheid van de ambtenaar. De omstandigheden die hiertoe blijkens de bijbehorende Nota van toelichting aanleiding kunnen geven kunnen onder meer gelegen zijn in de persoon van de arrestant. Daarbij kan worden gedacht aan zijn gedrag en mogelijk eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan moeilijkheden moeten worden gevreesd.

Het hof ziet zich vervolgens, gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en voornoemde kaders, voor de vraag gesteld of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het moment van de uitlating in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. Het hof is van oordeel dat op het moment dat de verdachte werd aangehouden bij de politieambtenaren – mede gelet op de bij hen bekende inhoud van de ‘WOM-brief’, de door hen waargenomen protestactie van de verdachte en de instructie die zij van hun meerdere hadden gekregen – sprake kon zijn van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 2.2, derde lid, APV. Verder is het hof van oordeel dat, gezien voornoemde feiten en omstandigheden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de beslissing om bij de verdachte ten behoeve van het vervoer transportboeien aan te leggen in redelijkheid hebben kunnen nemen. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij de verdachte kende van eerdere aanhoudingen waarbij de verdachte onnodig tumult maakte, een enorme show opvoerde en schreeuwde. Uit het voorgaande volgt dat de politieambtenaren op het moment dat de verdachte de beledigende uitlating tegen hen deed werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.

Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde belediging van de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terwijl zij in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren.

Bewijsoverweging zaak B

De raadsman heeft gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe, onder verwijzing naar hetgeen in zaak A naar voren is gebracht, aangevoerd dat de ambtenaar op het moment van de handelingen waarop de ten laste gelegde uitingen zien niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Feiten

Op 7 en 8 september 2020 heeft de verdachte diverse filmpjes op [website] geplaatst waarop onder meer is te zien dat de verdachte door politieambtenaar [slachtoffer 1] wordt gevorderd om de Dam te verlaten en/of door hem wordt aangehouden. Bij die filmpjes, waarin [slachtoffer 1] herkenbaar in beeld is gebracht, zijn door de verdachte berichten geplaatst die onder meer betrekking hebben op de aanhoudingen en de wijze waarop door [slachtoffer 1] transportboeien zijn aangelegd bij de verdachte. Deze berichten zijn toegankelijk voor alle bezoekers van de [account] van de verdachte.

Beoordeling

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of in de onder feit 1, onder de verschillende gedachtestreepjes ten laste gelegde filmpjes en berichten, (telkens) sprake is van de tenlastelegging van een bepaald feit als bedoeld in artikel 261, eerste lid, Sr. Daarvan is sprake indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is ten laste gelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst, waarvan geen sprake is indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaald persoon.

Het hof is van oordeel dat de berichten en bijhorende filmpjes zoals die onder feit 1 onder het eerste en het vierde gedachtestreepje zijn ten laste gelegd, (telkens) een tenlastelegging opleveren van een bepaald feit als bedoeld in artikel 261, eerste lid, Sr, nu deze kunnen worden geconcretiseerd naar tijd, plaats en persoon, en ten aanzien van die berichten sprake is van een duidelijk te onderkennen concrete gedraging. Door het plaatsen van die berichten op [website] heeft de verdachte deze berichten openlijk tentoongesteld en politieambtenaar [slachtoffer 1] naar maatschappelijke opvattingen in een kwaad daglicht gesteld met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift. Het hof is van oordeel dat het onder feit 1 onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste gelegde geen voldoende geconcretiseerde gedraging opleveren, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte door het plaatsen van de onder 2 ten laste gelegde berichten, waarin politieambtenaar [slachtoffer 1] met de naar hun aard beledigende woorden ‘extreem foute gast’ en ‘rotte appel bij Politie Amsterdam’ wordt aangeduid, die [slachtoffer 1] in het openbaar in zijn eer en goede naam heeft aangetast alsmede dat deze politieambtenaar op het moment van de handelingen waarop de onder 1 en 2 ten laste gelegde uitingen zien, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van zaak A is overwogen, werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging terwijl die belediging is aangedaan aan een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande

in zaak A dat:

1.hij op 8 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam) en [slachtoffer 2] (hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen toe te voegen: ‘‘A.C.A.B.’’;

in zaak B dat:

1.hij in de periode van 7 tot en met 8 september 2020 te Amsterdam opzettelijk de eer en de goede naam van een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middels [account] ‘‘ [verdachte] ’’ berichten en videobeelden op [website] te plaatsen en te delen met als inhoud:

? op 7 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Ik ben weer vrij. Nieuwe strategie Politie Amsterdam. De handboeien lekker strak aandraaien… Man man man wat ben je zielig. Morgen weer naar de Dam net zolang totdat het Openbaar Ministerie de zaken voor de rechter brengt.. Stop het traineren OM!!’’

? op 8 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Agent [slachtoffer 1] in actie. De ambtsinstructie bepaalt dat handboeien alleen aangelegd mogen worden als dat nodig is.. Niet echt nodig bij mij.. En dan lekker draaien.. Dat is [slachtoffer 1] .. In de politiebus schepte hij op dat hij altijd handboeien aanlegt.. Rotte appel bij Politie Amsterdam dus…’’ en ‘‘Yup. Dat smerige lachje zegt alles..’’;

2.hij in de periode 7 tot en met 8 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar bij geschrift heeft beledigd, door middels [account] ‘‘ [verdachte] ’’ berichten op [website] te plaatsen en te delen met als inhoud:

? op 7 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Dit is een extreem foute gast. Zijn naam is [slachtoffer 1] .’’

? op 8 september 2020 videobeelden waarop herkenbaar te zien is voornoemde [slachtoffer 1] met de tekst: ‘‘Dat is [slachtoffer 1] . Rotte appel bij Politie Amsterdam.’’

Hetgeen in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte in zaak A van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat een strafrechtelijke veroordeling een ontoelaatbare inbreuk zou vormen op de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 van het EVRM, en subsidiair dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld.

Het hof overweegt als volgt.

Het verweer dat een strafrechtelijke veroordeling een ontoelaatbare inbreuk zou vormen op de vrijheid van meningsuiting wordt verworpen, op de gronden zoals hiervoor in zaak A onder ‘Vrijheid van meningsuiting artikel 10 EVRM’ weergegeven.

Met betrekking tot het namens de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde gedane beroep op noodweer overweegt het hof dat onder omstandigheden sprake kan zijn van de aanranding van een ‘‘lijf’’ in de zin van artikel 41 Sr indien de bewegingsvrijheid wederrechtelijk wordt beperkt. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van zaak A is overwogen volgt echter dat ten tijde van het bewezenverklaarde geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, zodat het beroep op noodweer reeds om die reden wordt verworpen.

Nu (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zijn die feiten strafbaar.

Kwalificatie

Het hof is, met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop, omdat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde gedragingen een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex opleveren en de strekkingen van de te onderscheiden strafbepalingen waaronder deze gedragingen vallen niet wezenlijk uiteenlopen.

Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

smaadschrift, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

en

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte in zaak A moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van psychische overmacht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand had hoeven bieden aan de drang om in felle bewoordingen zijn mening te geven over het optreden van de politieambtenaren.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 Sr sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.

Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van het in zaak A bewezenverklaarde sprake was van een zodanige van buiten komende drang bij de verdachte dat redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd af te zien van de belediging van de politieambtenaren, zodat het beroep op psychische overmacht om die reden wordt verworpen.

Nu (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, is hij strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A onder 1 en B onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

De raadsman heeft verzocht op grond van artikel 9a Sr te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte zich door de stelselmatige beperkingen van zijn vrijheid van expressie en persoonlijke vrijheid alsmede de inperking van zijn klachtrecht dusdanig gefrustreerd voelde dat hij daarop felle kritiek heeft geuit.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft tijdens zijn transport naar het politiebureau tegen politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de lettercombinatie A.C.A.B. (oftewel: All Cops Are Bastards) gezegd. Daarnaast heeft de verdachte op [website] berichten over en filmpjes met politieambtenaar [slachtoffer 1] geplaatst waarin hij [slachtoffer 1] vergaande verwijten maakt en hem onder meer uitmaakt voor ‘rotte appel bij Politie Amsterdam’ en ‘extreem foute gast’. [slachtoffer 1] heeft daarover verklaard dat hij zich in zijn goede naam en eer voelt aangetast nu hetgeen de verdachte over hem heeft geschreven suggereert dat [slachtoffer 1] een slechte agent of corrupt zou zijn en de verdachte publiekelijk onwaarheden over [slachtoffer 1] heeft verspreid. Door aldus te handelen heeft de verdachte de betreffende politieambtenaren, die gewoon bezig waren hun werk uit te voeren, in hun eer en goede naam aangetast en heeft hij [slachtoffer 1] bij het publiek in een kwaad daglicht gesteld. Dat getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.

In het bijzonder rekent het hof de verdachte aan dat hij [slachtoffer 1] in een kwetsbare positie heeft gebracht door hem herkenbaar in beeld en met voor- en achternaam op [website] bloot te stellen aan mogelijke negatieve of zelfs agressieve reacties van anderen, welke negatieve reacties blijkens de uitdraai van het [account] van de verdachte ook daadwerkelijk zijn gevolgd. Hiermee raakt het handelen van de verdachte dus ook de mogelijkheden van de politieambtenaar om zijn functie naar behoren te kunnen vervullen. De verdachte heeft er ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk van gegeven het kwalijke van zijn gedragingen in te zien.

Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het bepaalde in artikel 55 en 63 Sr. Het voorwaardelijk deelt dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te plegen. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd heeft het hof aldus, en met name gelet op de hiervoor weergegeven ernst van het in zaak B bewezenverklaarde, geen reden gezien te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Wel is het onvoorwaardelijk gedeelte van de geldboete gematigd, gelet op de beperkte draagkracht van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 55, 57, 63, 261, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-226303-20 (zaak A) onder 2 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak (A) met parketnummer

13-226303-20 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-028555-21 (B) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaak (A) met parketnummer 13-226303-20 onder 1 en in de zaak (B) met parketnummer 13-028555-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 (dertien) dagen hechtenis.

Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. C.N. Dalebout en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van

mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

12 april 2022.

=========================================================================

[…]