Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep belastingrecht

ECLI:NL:GHARL:2024:7099

Op 19 November 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/2692, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2024:7099. De plaats van zitting was Leeuwarden.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23/2692
Datum uitspraak:
19 November 2024
Datum publicatie:
20 November 2024

Indicatie

Afvalstoffenheffing. Aantal aanbiedingen met milieupas.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 23/2692

uitspraakdatum: 19 november 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 augustus 2023, nummer ARN 22/3294, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het belastingcentrum Tribuut (hierna: de heffingsambtenaar)

Procesverloop

1
Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 aan belanghebbende een aanslag afvalstoffenheffing aanbiedingen 2021 opgelegd tot een bedrag van € 247,50. Hiervan is direct een bedrag van € 33 (geautomatiseerd) kwijtgescholden.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 10 maart 2022 ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 augustus 2023 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

2
Vaststaande feiten
2.1.

Belanghebbende woonde van 15 februari 2021 tot 14 september 2021 aan de [adres1] 218A te [woonplaats] . Vanaf 14 september 2021 woonde hij aan de [adres2] 134 te [woonplaats] .

2.2.

Bewoners van de [adres1] 218A dienen gebruik te maken van een ondergrondse afvalcontainer om zich van het restafval te ontdoen.

2.3.

De ondergrondse afvalcontainer wordt bediend met een milieupas van [naam1] . De gebruiker dient de milieupas voor de display van de container te houden, waarna hij de klep kan openen, een vuilniszak in de klep kan deponeren en de klep kan sluiten om zo zijn restafval in de container te storten.

2.4.

Op het adres [adres1] 218A staat sinds 4 maart 2016 de milieupas met nummer [nummer1] / [nummer2] geregistreerd. Dit nummer is digitaal gekoppeld aan het adres. Op de milieupas staat niet vermeld aan welk adres en/of aan welke bewoner van de gemeente de milieupas is gekoppeld.

2.5.

In de periode 15 februari 2021 tot 14 september 2021 is met de milieupas 126 maal restafval aangeboden op de locatie [adres1] 108 DUO 1 [woonplaats] . Op 13, 15 en 18 september 2021 zijn met de milieupas stortingen gedaan op de locatie [adres2] 134 REST 2 [woonplaats] .

2.6.

Vanaf 3 november 2021 is met de milieupas weer gebruik gemaakt van de container op de locatie [adres1] 108 DUO 1 [woonplaats] .

2.7.

Met dagtekening 25 februari 2022 is aan eiser een gecombineerd aanslagbiljet verstrekt. Daarmee is onder andere (1) de aanslag afvalstoffenheffing van € 189,00 opgelegd voor de periode 15 februari 2021 tot 14 september 2021; (2) een aanslag aanbiedingen van € 58,50 voor 39 aanbiedingen aan de REST 2 verzamelcontainer [adres2] 134 REST 2 [woonplaats] voor de periode 14 september 2021 tot 1 januari 2022 en (3) de aanslag “Afvalstoffenheffing vast deel” voor het belastingjaar 2022 van € 255. Voor de aanslag voor het vast deel voor het jaar 2022 is kwijtschelding verleend. Voor de “Afvalstoffen aanbieding” is voor een totaal bedrag van € 33,00 kwijtschelding verleend waarvan € 25,20 ziet op de aanbiedingen over de periode 15 februari 2021 tot 14 september 2021 en € 7,80 op de aanbiedingen over de periode 14 september 2021 tot 1 januari 2022.

3
Geschil

In beroep was in geschil of aanslag tot een juist bedrag is opgelegd en of de aanslag tot een hoger bedrag had moeten worden kwijtgescholden. Het hoger beroep heeft belanghebbende bij schrijven van 4 maart 2024 als volgt onderbouwd:

“Hierbij reageer ik op uw schrijven van 30 januari 2024. Ik heb eerder schriftelijk aangegeven dat ik het hoger beroep wenste toe te lichten tijdens de zitting. Echter heb ik mij bedacht. Deze zaak dateert van begin 2022, het is nu inmiddels 4 maart 2024. Gezien het tijdsbestek acht ik mij onvoldoende in staat om nog verweer te kunnen voeren in deze zaak. Ik kan mij gezien het tijdsbestek bepaalde zaken niet dan wel onvoldoende herinneren om nog verweer te kunnen voeren in deze zaak.

Daarbij acht ik het zeer onverstandig om een poging te doen zelf verweer te gaan voeren in deze zaak, omdat ik hier gezien mijn mentale en lichamelijke aandoeningen absoluut niet toe in staat ben.

Het belang van de gemeente wordt door een advocaat/jurist verdedigd. Ik ben niet juridisch onderlegd en ik heb geen advocaat/jurist die mijn belangen kan behartigen in hoger beroep, deze kan ik overigens ook niet betalen gezien het feit dat ik een bijstandsuitkering van de gemeente heb. Daarbij is de vordering veel te laag om hiervoor een advocaat/jurist te kunnen inschakelen.

Ik vind dat dit alles mijn recht op een eerlijk proces in de weg staat, en daarom maak ik hier bezwaar tegen.”

Overwegingen

4
Beoordeling van het geschil

Griffierecht

4.1.

Bij brief van de griffier van 30 april 2024 is aan belanghebbende medegedeeld dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. Het Hof is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht terecht is gehonoreerd en ziet definitief af van het heffen van griffierecht in de onderhavige zaak.

Kwijtschelding

4.2.

Belanghebbende heeft in beroep bepleit dat het gehele bedrag van de aanslag afvalstoffenheffing kwijtgescholden had dienen te worden. Belanghebbende heeft deze grief in hoger beroep niet herhaald. Ten overvloede overweegt het Hof dat het niet bevoegd is te oordelen omtrent de vraag of, en zo ja in hoeverre een tot een juist bedrag opgelegde aanslag kwijtgescholden dient te worden.

Vermissing afvalpas

4.3.

Belanghebbende heeft in beroep bepleit dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd omdat een derde, die blijkbaar heeft beschikt over de afvalpas die enige maanden in 2021 was vermist, afval met de afvalpas van belanghebbende heeft aangeboden. Belanghebbende heeft deze grief in hoger beroep niet herhaald. Ten overvloede overweegt het Hof dat de Rechtbank in overweging 20 van de uitspraak op goede gronden heeft beslist dat het niet aannemelijk is dat de afvalpas enige maanden vermist is geweest. Voor zover deze grief in hoger beroep moet worden geacht te zijn herhaald, maakt het Hof dit oordeel van de Rechtbank en de door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.

Recht op eerlijk proces

4.4.

Belanghebbende heeft aangegeven dat te veel tijd is verstreken sinds het opleggen van de aanslag, zodat hij niet (langer) in staat is verweer te voeren tegen de aanslag.

4.5.

Het Hof merkt allereerst op dat de redelijke termijn waarbinnen de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar moet doen, de Rechtbank uitspraak moet doen, of het Hof uitspraak moet doen, niet zijn overschreden. Het Hof is ook verder niet van oordeel dat het tijdsverloop een eerlijk proces in de weg staat en oordeelt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft op 21 februari 2022 verzocht om uitstel van betaling van de aanslag. Op 22 februari 2022 onderbouwt hij dat verzoek en schrijft hij dat hij inmiddels een klacht heeft ingediend bij [naam1] omdat er misbruik is gemaakt van zijn afvalpas. De eerste aanbieding(en) van afval die in geschil zijn dateert (dateren) van 25 februari 2021. Het tijdsverloop tussen de belastbare stortingen en het moment waarop belanghebbende weet dat er verschil bestaat tussen het aantal keren dat hij naar zijn mening afval heeft aangeboden en de hoogte van de aanslag is derhalve maximaal 12 maanden. Het Hof acht dit tijdsverloop niet zodanig groot dat belanghebbende in redelijkheid niet langer kon worden geacht in staat te zijn zich te verweren tegen de aanslag. Bijzondere omstandigheden die dit anders maken, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft verder niet aangegeven waarom of op welke wijze het tijdsverloop na 22 februari 2022 zijn procespositie heeft geschaad.

4.6.

Het enkele feit dat belanghebbende niet de financiële middelen heeft zich te laten bijstaan door een jurist of advocaat, maakt, gelet op de aard van de zaak, naar het oordeel van het Hof niet dat geen sprake is van een eerlijk proces. Belanghebbende heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van mentale en/of lichamelijke aandoeningen, laat staan dat deze zodanig zijn dat geoordeeld moet worden dat deze in de weg zouden staan aan een eerlijk proces.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5
Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6
Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.

De griffier is verhinderd te tekenen. De voorzitter,

R.A.V. Boxem

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 20 november 2024.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.