Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep personen- en familierecht
ECLI:NL:GHARL:2024:7252
Op 26 November 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van personen- en familierecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.340.714, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2024:7252. De plaats van zitting was Arnhem.
Advocaat:
mr. T.C Cooman;mr. A.G. Ouwejan
Indicatie
Artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek.
Hoofdverblijfplaats blijft bij de vader. Het hof stelt vast dat sinds de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarige heeft gewijzigd, de moeder de zorgregeling wél nakomt.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummers gerechtshof 200.340.714/02 (schorsing) en 200.340.714/03 (voorlopige voorziening)
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 566392)
beschikking van 25 juni 2024 op de verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening
[verzoekster] (de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. T.C. Cooman,
[verweerder] (de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (de GI),
gevestigd te Utrecht.
1
De procedure in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).
Bij deze beschikking heeft de rechtbank het volgende beslist:
“(…)
4.1.
bepaalt dat [de minderjarige] voortaan haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader;
4.2.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 18 oktober 2022 en stelt de volgende
zorgregeling vast:
week 1
maandag bij de moeder
dinsdag bij de moeder
woensdag bij de moeder tot 16:30 uur (de moeder brengt [de minderjarige] naar de vader)
donderdag bij de vader
vrijdag bij de vader
zaterdag bij de vader
zondag bij de vader tot 16:30 uur (de vader brengt [de minderjarige] naar de (lees: moeder)
week 2
maandag bij de moeder
dinsdag bij de moeder tot 16:30 uur (de moeder brengt [de minderjarige] naar de vader)
woensdag bij de vader
donderdag bij de vader
vrijdag bij de vader tot 16:30 uur (de vader brengt [de minderjarige] naar de (lees: moeder)
zaterdag bij de moeder
zondag bij de moeder;(…)”
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep met betrekking tot de verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het beroepschrift tevens houdende verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening, met producties, ingekomen op 29 april 2024;
het verweerschrift met betrekking tot de verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening, met een productie;
een brief van de GI van 10 mei 2024 met producties, en
journaalberichten namens de moeder van 23 en 31 mei 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
de moeder en haar advocaat, en
de vader en zijn advocaat.
Beslissing
3
De motivering van de beslissing
3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, in ieder geval voor het deel dat ziet op de vaststelling van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader alsook op de vastgestelde zorgregeling van de vader met [de minderjarige] . De moeder verzoekt – zo begrijpt het hof – om in plaats daarvan als voorlopige voorziening te bepalen dat de oude zorgregeling van kracht blijft, waarbij [de minderjarige] één nacht per week bij de vader dient te overnachten, althans een zorgregeling te bepalen met meerdere korte contactmomenten per week passend bij de leeftijd van [de minderjarige] , althans te bepalen zoals het hof juist acht met inachtneming van de belangen van [de minderjarige] .
De vader heeft verweer gevoerd en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening, dan wel deze verzoeken af te wijzen.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft bij de beoordeling buiten beschouwing. Voor zover de moeder heeft gesteld dat een belangenafweging dient plaats te vinden, merkt het hof op dat daarvoor in deze procedure geen plaats is. De rechtbank heeft een gemotiveerde beslissing gegeven ten aanzien van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en er is alleen plaats voor een andere beslissing:
als verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of
als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust.
3.4
Het hof stelt vast dat de moeder geen feiten of omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd en die rechtvaardigen dat van de bestreden beschikking kan worden afgeweken.
3.5
De moeder stelt dat [de minderjarige] slecht reageert op de huidige zorgregeling, want na de extra contactmomenten met de vader blijkt dat [de minderjarige] onrustiger is, slapeloze nachten heeft en lichamelijke klachten krijgt. Dat is geen nieuwe informatie, want uit het raadsrapport van 13 juni 2023 blijkt dat de moeder toen al heeft gezegd dat [de minderjarige] een gevoelig kind is dat snel overprikkeld is, slecht slaapt en veel huilt, vooral als zij een dag bij de vader is geweest. Ook tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is gesproken over de gezondheid van [de minderjarige] naar aanleiding van het door de moeder overgelegde medische dossier. Daaruit blijkt van de tientallen bezoekjes van de moeder met [de minderjarige] aan de huisarts en de telefoontjes van de moeder naar de huisarts, onder meer nadat [de minderjarige] bij de vader is geweest. Verder staat in het medische dossier dat de huisarts in de spreekkamer niet ziet dat [de minderjarige] niet goed behandeld wordt door de vader. Ook de GI en de raad hebben daarover geen zorgen. Bovendien is de GI nog steeds betrokken: zij volgt hoe het met [de minderjarige] gaat in de thuissituatie bij beide ouders. Het hof wil de zorgen van de moeder over de gezondheid van [de minderjarige] (bijvoorbeeld haar eczeem) niet wegwuiven, maar niet staat vast dat de klachten die [de minderjarige] heeft verband houden met de zorgregeling met en het hoofdverblijf bij de vader; er kunnen andere oorzaken aan deze klachten ten grondslag liggen.
3.6
De moeder stelt verder dat de vader, anders dan hij op de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft verklaard, niet volledig zelf de zorg voor [de minderjarige] op zich neemt. [de minderjarige] gaat één dag per week naar de kinderopvang en de vader werkt ook als [de minderjarige] bij hem is, dit terwijl de rechtbank het opbouwen van een goede hechtingsrelatie tussen de vader en [de minderjarige] zo belangrijk vindt, aldus de moeder.
De vader heeft op de mondelinge behandeling verteld dat hij een eigen bedrijf heeft en twee tot drie uur per dag voor afspraken naar het werk gaat. Zijn partner zorgt dan voor [de minderjarige] . In overleg met de GI heeft de vader ervoor gekozen om [de minderjarige] één dag per week naar de kinderopvang te brengen, omdat de vader dat goed vindt voor de (sociale) ontwikkeling van [de minderjarige] . Zoals de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd heeft de vader het regelen van de kinderopvang niet handig aangepakt en had hij dit moeten overleggen met de moeder, maar de vader maakt deze keuze voor de kinderopvang in het belang van [de minderjarige] . Bovendien heeft de rechtbank geen zorgregeling vastgesteld waarin staat dat de vader zelf fulltime voor [de minderjarige] moet zorgen. Het is niet ongebruikelijk dat gebruik wordt gemaakt van kinderopvang of van een andere vorm van oppas als ouders werken. Naar het oordeel van het hof is dit geen omstandigheid die rechtvaardigt dat de werking van de bestreden beschikking wordt geschorst.
3.7
Het hof zal daarom het schorsingsverzoek van de moeder afwijzen, want ook is niet gesteld of gebleken dat de beslissingen van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten.
3.8
De moeder verzoekt bij toewijzing van haar schorsingsverzoek een voorlopige voorziening te treffen. Omdat het hof het schorsingsverzoek van de moeder zal afwijzen, komt het hof niet toe aan een beoordeling van dat verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Het hof zal daarom dit verzoek afwijzen.
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E. de Boer en A.E. Grosscurt en is op 25 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.