Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 18 september 2023 met parketnummer 16-292036-22 in de strafzaak tegen
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, in of omstreeks de periode van 9 oktober 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.hij, op of omstreeks 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(olie), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verzoek tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv
De raadsman heeft bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv bepleit van het volgens hem te laat ingekomen NFI-rapport, vanwege – kort gezegd – schending van artikel 33 Sv en (dreiging van) schending van artikel 6 EVRM. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het NFI-rapport op 10 januari 2023 al was afgerond, maar hij in september 2023, vlak voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, het rapport pas heeft ontvangen. De monsters die in het lab zijn genomen, waren toen al vernietigd. Gebruikmaking van het NFI-rapport tast volgens de raadsman de kern aan van het recht op een eerlijk proces, omdat de gang van zaken de verdediging de mogelijkheid ontneemt om effectief contra-expertise te laten verrichten. De raadsman heeft bepleit dat de geconstateerde vormverzuimen moeten worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim in het kader van het voorbereidend onderzoek, omdat het onderzoek ter terechtzitting in februari 2023 reeds is aangevangen. Daarnaast is de onrechtmatigheid (indien daar sprake van is) niet van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek of de vervolging van verdachte, waardoor niet alsnog sprake is van een vormverzuim. Het NFI-rapport was namelijk een extra bewijsmiddel. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim.
Oordeel van het hof
In deze zaak staat naar het oordeel van het hof vast dat rapport van het NFI van 10 januari 2023 pas op 3 september 2023 naar de verdediging is verzonden. Het hof is met de verdediging van oordeel dat de officier van justitie de stukken zeer laat heeft verstrekt terwijl daarvoor geen goede reden bestaat. Van onthouding is echter geen sprake geweest. Op 3 september 2023 is het NFI-rapport naar de verdediging is verzonden. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 33 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu het in dit artikel gaat om het onthouden van stukken. Het hof ziet dan ook geen reden om het NFI-rapport op grond van dit artikel uit te sluiten van het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer.
Late verstrekking van stukken kan onder omstandigheden strijd opleveren met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof is van oordeel dat dit hier niet aan de orde is. Uit de stukken in het dossier volgt dat het NFI-rapport één dag voor de inhoudelijke behandeling van de zaak naar de verdediging is verstuurd. Het hof stelt vast dat hiermee de verdediging de mogelijkheid is geboden tot bestudering van het rapport en een standpunt in te nemen ten aanzien van de gehanteerde methode van onderzoek of de analyse en interpretatie van de onderzoeksgegevens en eventueel onderzoekswensen te formuleren, zodat van strijd met artikel 6 EVRM of van beginselen van een behoorlijke procesorde geen sprake is. De verdediging heeft de mogelijkheid gehad op het rapport verweer te voeren. De verdediging heeft ter zitting in eerste aanleg een aanhoudingsverzoek gedaan om tegenonderzoek te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, nu – kort gezegd – genoegzaam uit de stukken volgt dat het NFI de op 9 november 2022 in beslag genomen goederen heeft onderzocht en de uitkomsten van de onderzoeken door het NFI overeenkomen met de uitkomsten van de indicatieve tests van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO). Bij appelschriftuur heeft de verdediging vervolgens verzocht contra-onderzoek te laten verrichten naar de monsters die naar het NFI zijn gestuurd, indien de monsters nog beschikbaar zijn. Uit een aanvullend opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 maart 2024 volgt dat de monsters die in het lab zijn genomen op 1 mei 2023 zijn vernietigd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht deskundigen te doen horen, te weten de twee inspecteurs die de indicatieve testen hebben verricht en de opsteller van het NFI-rapport van 10 januari 2023. Het hof heeft het verzoek tot het horen van de deskundigen toegewezen. Zij hebben een aanvullend proces-verbaal opgesteld waarin zij de vragen van de raadsman hebben beantwoord.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim in het kader van het voorbereidend onderzoek. Op 2 februari 2023 heeft de eerste zitting in eerste aanleg immers plaatsgevonden. Daarmee is het onderzoek ter terechtzitting aangevangen, waarna op 1 mei 2023 de monsters zijn vernietigd.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. In deze rechtspraak ligt als algemene overkoepelende maatstaf besloten dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. (Zie onder meer HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890).
Het hof is van oordeel dat het vernietigen van de monsters en het daarmee niet kunnen plaatsvinden van contra-expertise van deze monsters niet van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek of de vervolging van verdachte. Het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van de LFO bevat een opsomming van de goederen die op 9 november 2022 in het bedrijfspand te [plaats] in beslag zijn genomen. Wat in het NFI-rapport naar voren is gekomen komt in grote mate overeen met hetgeen door de LFO reeds is geverbaliseerd in hun processen-verbaal. Daarnaast komen de uitkomsten van de onderzoeken door het NFI overeen met de uitkomsten van de indicatieve tests van de LFO. Het hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van een handeling die van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek of de vervolging van verdachte, waardoor niet alsnog sprake is van een vormverzuim. Het NFI-rapport hoeft niet te worden uitgesloten van het bewijs. Het hof verwerpt het verweer. Daarnaast merkt het hof op dat de verdachte in voldoende mate is gecompenseerd voor het feit dat de voor de contra-expertise bestemde partij monsters is vernietigd, nu de verdediging in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld schriftelijk vragen te stellen aan deskundigen, waardoor ook om die reden geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft vrijspraak ten aanzien van feit 2 bepleit, omdat – kort gezegd – niet is vast te stellen welke vloeistoffen zijn aangetroffen en dus ook niet is vast te stellen of het eindproduct te kwalificeren is als amfetamineolie.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich bezig te hebben gehouden met het produceren van amfetamine en dat het doel was om amfetamine te maken, maar dat hij het product niet heeft getest.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam uit de stukken in het dossier, en in het bijzonder het NFI-rapport van 10 januari 2023, volgt dat de in het pand aangetroffen plastic bak met daarin een bruine basische vloeistof (totaal 22 liter), amfetamine bevat. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de resultaten van het onderzoek van het NFI.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij, in of omstreeks de periode van 2 november 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.hij, op of omstreeks 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(olie), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I., dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Oplegging van straf
De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een strafoplegging komt, rekening te houden met de volgende omstandigheden: vrijwillige terugtred door verdachte, een moeilijke tijd in voorarrest, het (positieve) reclasseringsrapport, de positieve wending (op werkgebied). De raadsman heeft verzocht een aanzienlijk lichtere straf op te leggen dan de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van een week met een ander schuldig gemaakt aan de bereiding en productie van amfetamine. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van die harddrugs. Dit zijn ernstige feiten.
De productie van synthetische drugs en de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie brengen grote risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers. Hier komt bij dat de handel in en het gebruik van dergelijke middelen vaak gepaard gaat met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Drugsafval wordt bovendien regelmatig gedumpt in de natuur en brengt daar ernstige schade in aan. Het verwijderen brengt hoge kosten met zich mee, die op de maatschappij worden afgewenteld. Daarnaast brengt de productie grote veiligheidsrisico’s met zich, denk aan ontploffingsgevaar. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om al deze gevolgen.
Bij de strafoplegging heeft het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten vermelden voor het bereiden en voorhanden hebben van de hoeveelheden van materialen bevattende harddrugs waar het in deze zaak om gaat forse gevangenisstraffen.
Daarnaast heeft het hof gelet op de rol die verdachte in het geheel had. Verdachte had als ‘kok’ een essentiële rol. Dat verdachte zegt dat hij amfetamine onder druk van de medeverdachte, te weten dwingende blikken, heeft moeten produceren, maakt de rol van verdachte naar het oordeel van het hof niet anders.
Het hof heeft gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024 waaruit volgt dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot straffen is veroordeeld, waaronder tot een gevangenisstraf van 30 maanden ter zake van een aan de Opiumwet gerelateerd feit. Vorenstaande werkt strafverzwarend.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het op dit moment goed met hem gaat, hij een eigen bouwbedrijf heeft opgezet en geen drugs meer gebruikt.
Alles overwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De ernst en de aard van de bewezenverklaarde feiten en de specifieke recidive zijn in het bijzonder de redenen om een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onder verdachte zijn verschillende voorwerpen in beslag genomen.
Het hof zal ondergenoemde in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren, omdat met behulp van deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn voorbereid dan wel begaan. De voorwerpen behoren verdachte toe en zijn daarom vatbaar voor verbeurdverklaring.
Het hof zal de teruggave van ondergenoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte gelasten, omdat geen strafvorderingsbelang zich daartegen verzet.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een onderbouwd verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan gelet op – kort gezegd – artikel 67a lid 3 Sv. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd te schorsen.
De advocaat-generaal heeft zich gemotiveerd verzet tegen zowel de opheffing als de schorsing (voor onbepaalde tijd) van de voorlopige hechtenis.
Oordeel van het hof
Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor artikel 67a lid 3 Sv niet aan de orde is.
Het hof is van oordeel dat het subsidiair verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd moet worden afgewezen, gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Het hof heeft bij de belangenafweging ook acht geslagen op de persoonlijke belangen van verdachte, maar is van oordeel dat het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder moet wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing daarvan.
Het hof heeft bij beslissing van 12 december 2024 de voorlopige hechtenis geschorst tot aan de einduitspraak op 24 december 2024 te 14.00 uur. Dit houdt in dat de voorlopige hechtenis op 24 december 2024 om 14.00 uur van rechtswege herleeft, omdat van een schorsing vanaf dat moment niet langer sprake is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- latex handschoenen;
- huishoudhandschoenen;
- werkhandschoenen;
- blocnotes;
- plakband;
- gasmasker.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- schoenen;
- broek;
- vest;
- shirt:
- telefoontoestel;
- flesjes;
- frisdrank.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R.D.J. Visschers, voorzitter,
mr. C. Hoogland en mr. L.H.J. Vijlbrief, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
en op 24 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.