Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHARL:2023:10309

Op 21 September 2023 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21-001501-22, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2023:10309.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
21-001501-22
Datum uitspraak:
21 September 2023
Datum publicatie:
5 December 2023
Formele relaties:
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1771

Indicatie

Oplichting (meermalen gepleegd), verduistering (meermalen gepleegd) en het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van een ander, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken (meermalen gepleegd). Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep (zie: ECLI:NL:RBGEL:2022:1741) met aanvulling van gronden en met uitzondering van een beslissing ten aanzien van de vordering van een benadeelde partij. Voorwaardelijk verzoek tot aanhouding wordt afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-001501-22

Uitspraak d.d.: 21 september 2023

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-241908-19 en 05-071069-20, 05-260843-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,

wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren is gebracht.

Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [benadeelde 1] en door mr. E. Maalsen namens de benadeelde partij [benadeelde 2] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 4 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-241908-19 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 05-260843-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 05-071069-20 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Nu de behandeling in hoger beroep het hof ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging niet tot een ander oordeel heeft gebracht dan de rechtbank, verenigt het hof zich met het vonnis waarvan beroep en zal het hof dit vonnis derhalve bevestigen met aanvulling van de gronden, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 1] . In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Overwegingen

Aanvulling van gronden

Kwalificatie van de feiten onder 05-260843-19

Het in de zaak met parketnummer 05-260843-19 onder 2 bewezenverklaarde is in het vonnis van de rechtbank niet juist en het onder 3 bewezenverklaarde is niet gekwalificeerd. Het hof is van oordeel dat de kwalificaties van deze feiten als volgt moeten komen te luiden:

Feit 2:

Oplichting, meermalen gepleegd

Feit 3:

Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd.

Bewijsmiddelen ten aanzien van de zaak met parketnummer 05-241908-19 onder 7

In de opsomming van de bewijsmiddelen op pagina 9 van het vonnis dient in plaats van ‘Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3’ te worden gelezen ‘Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 7’.

Beslissing

Beslissing op het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak

Verzoek van de verdediging

Op voorhand en tijdens de terechtzitting van 7 september 2023 heeft de raadsvrouw verzocht om onderhavige zaak via een videoverbinding met verdachte te bespreken. Reden hiervoor was dat verdachte vreest het risico te lopen te worden vastgehouden voor een gijzeling indien hij ter terechtzitting zou verschijnen. Daarnaast vindt hij het niet prettig dat er vanuit de pers aandacht is voor zijn zaak, zodat hij ook daarom niet in persoon bij de zitting aanwezig wil zijn. Na afwijzing van het primaire verzoek van de verdediging tot behandeling via een videoverbinding, is verzocht om de zaak aan te houden, zodat verdachte bij een volgende zitting aanwezig zou kunnen zijn om zijn persoonlijke omstandigheden toe te kunnen lichten. Het hof heeft dit verzoek afgewezen met de motivering dat dezelfde redenen voor het niet gebruik maken van het aanwezigheidsrecht op 7 september 2023 ook bij een andere te plannen zitting zullen spelen en verdachte duidelijk zelf een keuze heeft gemaakt na afweging van de belangen van het ter terechtzitting verschijnen voor deze zaak en zijn andere belangen. Dat er voor verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op het spel staat, heeft hij bij deze afweging mee kunnen nemen.

Aan het einde van de behandeling van de zaak heeft de raadsvrouw nogmaals verzocht om de zaak aan te houden, maar enkel in het geval het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op zou leggen.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gemotiveerd aangegeven zich tegen aanhouding van de zaak te verzetten.

Oordeel van het hof

Het hof wijst het herhaalde verzoek tot aanhouding af, met dezelfde motivering als hierboven vermeld.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De vordering

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.702,33 aan materiële schade en

€ 1.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.222,33. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.222,33. Indien het hof van oordeel is dat bepaalde bedragen niet kunnen worden toegewezen, heeft de advocaat-generaal verzocht om de benadeelde partijen op die punten niet-ontvankelijk te verklaren, zodat de weg naar de civiele rechter nog open blijft.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk af te wijzen, voor zover die vordering ziet op de kosten voor het tanken en de kosten voor het schadeherstel aan de auto, omdat de vordering op die punten niet voldoende is onderbouwd.

Oordeel van het hof

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.

Materiële schade

Ten aanzien van de post van bekeuringen overweegt het hof dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij op dit punt schade heeft geleden. De vordering zal voor dit deel worden toegewezen, met dien verstande dat er uitgegaan wordt de originele bekeuringen, en niet van de bedragen inclusief een eerste verhoging omdat niet aan verdachte te wijten is dat de betaling laat heeft plaatsgevonden. In totaal zal dus een bedrag van € 163,- worden toegewezen voor deze schadepost. Voor het overige deel van deze schadepost zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

Ten aanzien van de posten ‘14x120’ (voor het wegbrengen van de kinderen naar school), ‘Tanken met pasje’, ‘Schade auto [merk auto] ’ en ‘Geleend aan verdachte’ overweegt het hof dat de vordering op deze punten onvoldoende is onderbouwd. Uit het overzicht van de kosten van tanken blijkt niet dat dit door verdachte is gedaan. De beelden waaruit dat zou blijken bevinden zich niet in het dossier. Voor wat betreft de schade aan de auto is onvoldoende duidelijk welke facturen zien op de schade die de benadeelde partij na het herkrijgen van de auto heeft geconstateerd. Ook de lening aan verdachte en de kosten van het wegbrengen van de kinderen naar school, is onvoldoende onderbouwd. In zoverre zal de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Immateriële schade

Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Daarom zal het hof de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

De verdachte is tot vergoeding van de genoemde schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 163,- zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:

Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene;

Wijst af het verzoek van de verdediging tot aanhouding van de zaak;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-260843-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 163,00 (honderddrieënzestig euro) bestaande uit € 163,00 (honderddrieënzestig euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-260843-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 163,00 (honderddrieënzestig euro) bestaande uit € 163,00 (honderddrieënzestig euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 februari 2019.

Aldus gewezen door

mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,

mr. O.O. van der Lee en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,

en op 21 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 september 2023.

Tegenwoordig:

mr. M.J. Vos, voorzitter,

mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,

mr. J.P. Fuchs-van Dis, griffier.

De voorzitter doet de zaak uitroepen.

De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.

De voorzitter spreekt het arrest uit.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.