Verkort arrest van de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 21 november 2023 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 december 2020 met parketnummer 84-254313-20 in de strafzaak tegen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt, het tenlastegelegde bewezen verklaart (opzettelijk begaan, door te vangen) en verdachte veroordeelt tot een voorwaardelijke geldboete van € 5.000,-, met een proeftijd van een jaar.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op één om meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 januari 2020 tot en met 5 april 2020 te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] , althans in de provincie [provincie] , ter uitvoering van haar voorgenomen misdrijf om een of meer in het wild levende dieren van soorten,
genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn en/of
bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of
bijlage I bij het Verdrag van Bonn,
te weten bever(s) (Castor Fiber) in hun natuurlijk verspreidingsgebied,
opzettelijk te doden en/of te vangen,
immers heeft zij, verdachte
op of omstreeks 24 januari 2020, 2 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm en/of grondklem) in de [natuurgebied 3] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en/of
op of omstreeks 30 januari 2020, 14 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm) in de [natuurgebied 2] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en/of
op of omstreeks 3 februari 2020, 4 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm) in de [natuurgebied 3] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en/of
op of omstreeks 24 maart 2020, 2 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm) in de [natuurgebied 3] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en/of
op of omstreeks 2 april 2020, 2 onbeschermde (muskusrat)klemmen (grondklem) in de [natuurgebied 1] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en/of
op of omstreeks 5 april 2020, 1 onbeschermde (muskusrat)klem (grondklem met letters FK) in de [natuurgebied 1] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet op het tenlastegelegde betwist. Aangevoerd is dat het [verdachte] deskundige muskusrattenvangers in dienst heeft die, met kennis van het gebied en door het lezen van sporen van dieren in het gebied, op zorgvuldige wijze vangmiddelen plaatsen, waardoor wordt voorkomen dat bevers opzettelijk worden gedood of gevangen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 29 oktober 2019 ontving het milieuteam van de politie Noord-Nederland de melding dat er een bever met een muskusrattenklem aan zijn voorpoot was gesignaleerd. Op beelden van een wildcamera geplaatst nabij een Beverburcht in [nationaal park] van 23 oktober 2019 was te zien dat een jonge bever een Conibearklem aan zijn voorpoot had.
Omdat het ging om een type klem die door muskusrattenbestrijders van het [verdachte] werd gebruikt, de locatie in hun werkgebied lag en er daadwerkelijk bestrijdingswerkzaamheden werden uitgevoerd, heeft verbalisant [verbalisant] van het milieuteam van de politie contact opgenomen met het [verdachte] .
Op 5 november 2019 heeft de verbalisant een gesprek gevoerd met de regionale coördinator muskus- en beverrattenbestrijding en de teamleider muskus- en beverrattenbestrijding, beiden werkzaam voor het [verdachte] . Zij gaven aan dat zij volgens het ecologisch werkprotocol muskus- en beverrattenbestrijding werkten en dat het toegestaan was met dergelijke klemmen te werken en dat zij niet van voornemens waren om met het gebruik van dergelijke klemmen te stoppen in de omgeving van bevers en visotters.
Tijdens het gesprek heeft de verbalisant meegedeeld dat, door het plaatsen van klemmen als de Conibearklem, ook andere inheemse beschermde dieren kunnen worden gevangen en dat een dergelijk feit een misdrijf van de Natuurbeschermingswet is als dit opzettelijk gebeurt.
Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat het hiervoor genoemde gesprek ook is besproken met de muskusrattenbestrijders.
Op de tenlastegelegde data, derhalve ná het gesprek tussen verbalisant en de regionale coördinator en de teamleider muskus- en beverrattenbestrijding van het [verdachte] , zijn de tenlastegelegde onbeschermde klemmen aangetroffen op verschillende locaties in [plaats 2] , in het werkgebied van het [verdachte] . Deze locaties bevonden zich telkens binnen het natuurlijk verspreidingsgebied van bevers. Onder deze omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 24 januari 2020 tot en met 5 april 2020 te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van haar voorgenomen misdrijf om een of meer in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn,
te weten bever(s) (Castor Fiber) in hun natuurlijk verspreidingsgebied, opzettelijk te vangen,
immers heeft zij, verdachte
op of omstreeks 24 januari 2020, 2 onbeschermde klemmen (Conibearklem 110mm en grondklem) in de [natuurgebied 3] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en
op of omstreeks 30 januari 2020, 14 onbeschermde klemmen (Conibearklem 110mm) in de [natuurgebied 2] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en
op of omstreeks 3 februari 2020, 4 onbeschermde klemmen (Conibearklem 110mm) in de [natuurgebied 3] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en
op of omstreeks 24 maart 2020, 2 onbeschermde klemmen (Conibearklem 110mm) in de [natuurgebied 3] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en
op of omstreeks 2 april 2020, 1 onbeschermde klem (grondklem) in de [natuurgebied 1] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld en
op of omstreeks 5 april 2020, 1 onbeschermde klem (grondklem met letters FK) in de [natuurgebied 1] te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] geplaatst/opgesteld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het bewezenverklaarde feit strafbaar is. Hierbij dient het bepaalde in artikel 3.31 van de Wet natuurbescherming betrokken te worden.
Artikel 3.31 van de Wet natuurbescherming luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6 tweede lid, of 3.10, en de krachtens artikel 3.11, eerste lid, geldende verplichting tot melding, zijn niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van:
a. een bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
b. een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of de bosbouw;
c. een bestendig gebruik, of
d. ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
(…)
De gedragscode Wet natuurbescherming voor waterschappen, die op 22 januari 2019 door de minister van LNV is goedgekeurd, kan worden gebruikt als vrijstelling van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming.
Het ecologisch werkprotocol muskus- en beverratbestrijding en de daarin opgenomen gedragsregels maken deel uit van deze gedragscode en zijn verplicht gesteld voor alle werknemers van waterschappen en degenen die in hun opdracht werken.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het [verdachte] zich heeft verbonden aan de gedragscode Wet natuurbescherming voor waterschappen en het bijbehorende ecologisch werkprotocol.
In hoofdstuk 4.4.8 van de gedragscode, genaamd ‘Het voorkomen van schade door muskus- en beverratten’, wordt een werkwijze voorgeschreven die tot doel heeft overtredingen van artikel 3.5 van de Wet natuurbeheer te vermijden. In de gedragscode wordt gewezen op de gedragsregels in het ecologisch werkprotocol voor de muskus- en beverrattenbestrijding als aanvulling, waarbij is vermeld dat het ecologisch werkprotocol leidend is.
In het ecologisch werkprotocol is in hoofdstuk 3, genaamd ‘Gedragsregel werken in bevergebieden’, ten aanzien van de werkwijze bij muskusrattenbestrijding als gedragsregel volgende opgenomen: ‘Pas het gebruik van vangmiddelen aan op de aanwezigheid van bevers (bijvoorbeeld een kooitje met otterring rond een Conibearklem).’
Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat het [verdachte] de regels uit de gedragscode en het ecologisch werkprotocol naleeft, maar dat het de regels van het ecologisch werkprotocol voor wat betreft de muskusratbestrijding, gezien de bewoording in het protocol - te weten: ‘Pas het gebruik van vangmiddelen aan op de aanwezigheid van bevers (bijvoorbeeld een kooitje met otterring rond een Conibearklem)’ -, ruim opvat.
Het [verdachte] heeft ervoor gekozen om het in het werkprotocol genoemde voorbeeld niet te volgen en geen kooitje met otterring rond een Conibearklem te plaatsen. Hun ervaring is dat de muskusratten de beschermende toepassing en klem passeren, waardoor het plaatsen van een klem geen zin meer heeft. Het [verdachte] heeft aangegeven dat het met hun werkwijze, door het plaatsen van de juiste middelen op de juiste plek door ervaren muskusrattenbestrijders, het risico op bijvangst zo klein mogelijk houdt.
Met betrekking tot muskusrattenbestrijding en gelet op de bewoording ‘bijvoorbeeld’ in het voor het [verdachte] leidende ecologisch werkprotocol, concludeert het hof dat er ten aanzien van het gebruik van vangmiddelen in het kader van de muskusratbestrijding geen concrete gedragsregels zijn gegeven.
Het voorgaande leidt ertoe dat het [verdachte] , met de ter zitting van het hof gegeven toelichting op de wijze waarop het [verdachte] de klemmen heeft geplaatst, op voldoende wijze uitvoering heeft gegeven aan de van toepassing zijnde gedragsregels. Dit maakt dat het bepaalde in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming buiten toepassing blijft, het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beslissing
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- twee Conibearklemmen, goednummer 14032020133006026293-001;
- twee grondklemmen, goednummer 14032020133006026293-002;
- een grondklem, goednummer 14032020133006026293-003.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 29 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.