Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHARL:2024:7438

Op 3 December 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21-000050-22, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2024:7438. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
21-000050-22
Datum uitspraak:
3 December 2024
Datum publicatie:
2 December 2024

Indicatie

Het hof legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 100 uren voor zijn rol bij de overtreding van milieuvoorschriften voor het opslaan, scheiden en sorteren van afvalstoffen en voor zijn rol bij het invullen van begeleidingsbrieven van het transport van afvalstoffen en het storten van afval buiten een inrichting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000050-22

Uitspraak d.d.: 3 december 2024

TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 23 december 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 84-176271-20 en 84-246772-20, 84246886-20, 84-246961-20, 84-247050-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1970,

wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de economische kamer van de rechtbank Overijssel vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 84-246772-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 84-246961-20 onder 1, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair is ten laste gelegd.

Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

De verdachte is eveneens vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 84-246886-20 onder 3 primair en subsidiair nader onder A en C en in de zaak met parketnummer 8424696120 onder 4 ten aanzien van kort gezegd het ‘vernielen’ van een of meer sloten van een toegangshek van een terrein aan de [adres] in [plaats] op 12 november 2019 is ten laste gelegd. Met de advocaat-generaal en de verdachte leest het hof de tenlastelegging aldus dat de delicten in de zaak met parketnummer 84-246886-20 onder 3 primair en subsidiair nader onder A tot en met D en in de zaak met parketnummer 8424696120 onder 4 (op 12 november 2019 en 23 november 2019) cumulatief zijn ten laste gelegd. Het hof is van oordeel dat de hiervoor bedoelde beslissing ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 8424688620 onder 3 nader onder A en C en in de zaak met parketnummer 8424696120 ten aanzien van de gedragingen op 12 november 2019 als een vrijspraak moet worden beschouwd waartegen voor de verdachte gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat. Het hof zal de verdachte daarom ook nietontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen deze onderdelen van het vonnis waarvan beroep.

Ook is de verdachte door de economische kamer van de rechtbank Overijssel vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 84-176271-20 onder 1 meer subsidiair is tenlastegelegd. De dagvaarding is nietig verklaard ten aanzien van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 84-176271-20 onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Ter terechtzitting heeft het hof, met instemming van de verdachte en de advocaat-generaal, vastgesteld dat de verdachte geen in rechte te respecteren belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep tegen deze nietigverklaring van de dagvaarding en dat de verdachte mede vanwege de vrijspraak van het in deze zaak onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde nietontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissingen over het in deze zaak onder 1 tenlastegelegde, zodat dit feit in hoger beroep ook niet meer aan de orde is.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige economische kamer in de rechtbank Overijssel heeft de verdachte ter zake van:

overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;

overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;

overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;

overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;

[tweemaal] medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen; en

het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 84-176271-20:

2.hij op of omstreeks 2 november 2018, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen

zonder omgevingsvergunning beperkte milieutoets,

al dan niet opzettelijk, binnen een inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen en/of het verwerken, vernietigen en/of overslaan van afvalstoffen, zijnde een inrichting als bedoeld in art. 1.1 lid 3 van de Wet milieubeheer,

een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het verrichten van (een) andere activiteit(en) die van invloed kan/kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, te weten het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen,

immers stond toen aldaar binnen de inrichting, gelegen aan de [adres] , twee containers met banden van voertuigen opgeslagen;

Zaak met parketnummer 84-246772-20 (gevoegd):

1.[bedrijf] , op of omstreeks 24 oktober 2018, in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

al dan niet opzettelijk,

heeft/hebben gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van [Gedeputeerde Staten] d.d. 13 april 2007, kenmerk [kenmerknummer] , ambtshalve gewijzigd op 9 november 2010, kenmerk [kenmerknummer] door [Gedeputeerde Staten] , welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten en/of veranderen en/of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd aan de [adres] te [plaats] ,

immers was/waren, in strijd met voorschrift 7.3.1 en/of 7.3.2. van voornoemde vergunning, (een) drukhouder(s) en/of gasfles(sen) niet in een vaste opslaglocatie opgeslagen en/of was de opslaglocatie niet voorzien van een hekwerk en derhalve niet alleen toegankelijk voor personeel behorende bij die inrichting en/of de was de opslaglocatie niet tenminste 3 meter gelegen van de erfafscheiding en niet tenminste 5 meter van een gebouw dat tot die inrichting behoorde,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;

Zaak met parketnummer 84-246886-20 (gevoegd):

1. primairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2018 tot en met 13 juni 2019, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) zonder een omgevingsvergunning, al dan niet opzettelijk, een project heeft uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, immers dreef/dreven hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting), aan de [adres] te [plaats] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van papier- en/of kartonafval en/of metaalafval en/of plasticafval, althans een of meer afvalstoffen;

1. subsidiair

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2018 tot en met 27 februari 2019, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres] , in de gemeente [gemeente] , dreef,

meermalen, althans éénmaal

al dan niet opzettelijk,

(telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door, in afwijking van de ingediende melding van 6 november 2018 (kenmerk: [kenmerknummer] ) inzake - zakelijk weergegeven - het stallen van vrachtwagens en/of containers waarin zich A- en B- hout en/of wit- en bruingoed kunnen bevinden en/of de inpandige opslag van oude accu’s,

de opslag in containers van autobumpers en/of autobanden en/of autovelgen en/of motorblokken en/of autoradiatoren en/of metaalafval en/of schroot en/of kunststof folieafval en/of plastic afval en/of aluminium afval en/of stoppenkasten en/of papier- en kartonafval en/of restafval en/of los gestort (gemengd) afval en puin, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 20 december 2018, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding nog niet gedaan;

en/of

de opslag in containers van kunststof autobumpers en/of autobanden en/of autoruiten en/of oud ijzer en/of metaalafval en/of schroot en/of fietsen en/of aluminium afval en/of velgen en/of motorblokken en/of autoradiatoren en/of landbouwfolie en/of gemengd bedrijfsafval en/of bouw- en sloopafval en/of puin- en tegelafval en/of kunststof leidingen en/of plastic- en folieafval en/of los gestort puin, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 10 januari 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding nog niet gedaan;

en/of

de opslag in containers van autobanden en/of autoruiten en/of oud ijzer en/of metaalafval en/of schroot en/of fietsen en/of aluminium afval en/of velgen en/of motorblokken en/of brandblussers en/of afwasbakken en/of autoradiatoren en/of landbouwfolie en/of gemengd bedrijfsafval en/of bouw- en sloopafval en/of puin- en tegelafval en/of kunststof afval en/of plastic- en folieafval en/of papier- en kartonafval en/of matrassen en/of los gestort puin, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 27 februari 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding nog niet gedaan;2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) zonder een omgevingsvergunning,

al dan niet opzettelijk, een project heeft uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting,

immers dreef/dreven hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres] te [plaats] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval;

2. subsidiair[bedrijf] en/of [bedrijf] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [gemeente]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) zonder een omgevingsvergunning,

al dan niet opzettelijk,

een project heeft/hebben uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting,

immers dreef/dreven [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of haar mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres] te [plaats] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;

2. meer subsidiair

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [plaats]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres] , in de gemeente [gemeente] , dreef

meermalen, althans éénmaal,

al dan niet opzettelijk,

(telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door, in afwijking van de ingediende melding van 18 juni 2Ó19 (kenmerk: [kenmerknummer] ) op naam van [bedrijf] inzake - zakelijk weergegeven - de inzameling en opslag van puin, textiel, papier en karton, groen- en tuinafval, A- en B-hout, wit- en bruingoed, loodaccu’s en/of gemengde batterijen,

de opslag van kunststof en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matrassen) en/of gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 18 juni 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), nog niet gedaan;

en/of de

opslag van kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matras(sen) en/of materialen/grondstoffen, te weten gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 juli 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;

en/of kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of houtafval en/of bedrijfsafval matrassen, gemengd bedrijfsafval) en/of autobumpers en/of glasafVal en/of ongesorteerd bouw- en sloopafval en/of gezaagd hout en/of los gestorte afvalstoffen (koelkasten en/of folieafval en/of kunststof slangen en/of kabels), al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 november 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;

2. meest subsidiair

[bedrijf] en/of [bedrijf] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [gemeente]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres] , in de gemeente [gemeente] , dreef

meermalen, althans éénmaal, al dan niet opzettelijk,

telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door, in afwijking van de ingediende melding van 18 juni 2019 (kenmerk: [kenmerknummer] ) op naam van [bedrijf] inzake - zakelijk weergegeven - de inzameling en opslag van puin, textiel, papier en karton, groen- en tuinafval, A- en B-hout, wit- en bruingoed, loodaccu’s en/of gemengde batterijen,

de opslag van kunststof en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matrassen) en/of gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 18 juni 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of haar mededader(s), nog niet gedaan;

en/of

de opslag van kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matras(sen) en/of materialen/grondstoffen, te weten gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 juli 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;

en/of

kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of houtafval en/of bedrijfsafval matrassen, gemengd bedrijfsafval) en/of autobumpers en/of glasafval en/of ongesorteerd bouw- en sloopafval en/of gezaagd hout en/of los gestorte afvalstoffen (koelkasten en/of folieafval en/of kunststof slangen en/of kabels), al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente [gemeente] , zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 november 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of zijn mededadefts) nog niet gedaan;

tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;

3. primair (voor zover in hoger beroep nog aan de orde) hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019, te [plaats] en/of te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in ieder geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen 36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie proces-verbaal pagina 25), waaronder

B.

- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, [documentnummer] , d.d. 9-8-2019 (pagina 4 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, [documentnummer] , d.d. 11-10-2019 (pagina 5 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van banden, [documentnummer] , d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van banden, [documentnummer] , d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

D.

- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, [documentnummer] , d.d. 15-8-2019 (pagina 30 eerste aanvullende proces-verbaal),

zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/ofheeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,

bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:

B.

- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf] , [adres] [plaats] , en/of

D.

- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [bedrijf] , [adres] [plaats] , en/of

- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,

(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3. subsidiair[bedrijf] en/of [bedrijf] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019, te [plaats] en/of te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen 36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie proces-verbaal pagina 25), waaronder

B.

- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, [documentnummer] , d.d. 9-8-2019 (pagina 4 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, [documentnummer] , d.d. 11-10-2019 (pagina 5 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van banden, [documentnummer] , d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van banden, [documentnummer] , d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

D.

- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, [documentnummer] , d.d. 15-8-2019 (pagina 30 eerste aanvullende proces-verbaal),

zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,

(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,

bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:

B.

- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf] , [adres] [plaats] , en/of

D.

- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [bedrijf] , [adres] [plaats] , en/of

- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,

(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven.

Zaak met parketnummer 84-246961-20 (gevoegd):

4. ( voor zover in hoger beroep nog aan de orde)hij op 23 november 2019, te [plaats] ,

opzettelijk en wederrechtelijk,

een of meer sloten van een toegangshek van een terrein aan de [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen, te weten aan [bedrijf] , althans aan [benadeelde] en/of [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,

heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Zaak met parketnummer 84-247050-20 (gevoegd):

1.[bedrijf] en/of [bedrijf] in of omstreeks de periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

al dan niet opzettelijk,

zich heeft/hebben ontdaan van afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid groenafval bestaande uit komkommerloof en/of tomatenloof en/of paprikaloof en/of plastic en/of biologische bestrijdingsmiddelen, door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te brengen en/of te verbranden,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader feitelijk leiding heeft gegeven;

2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019, te [plaats] en/of [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten

- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, [documentnummer] d.d. 26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of

- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, [documentnummer] d.d. 4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23),

zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,

bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf] , [adres] [plaats] ,

(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

2. subsidiair[bedrijf] en/of [bedrijf] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019, te [plaats] en/of [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten

- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, [documentnummer] d.d. 26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of

- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, [documentnummer] d.d. 4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23), zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,

bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf] , [adres] [plaats] ,

(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader feitelijk leiding heeft gegeven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert het hof de aan de verdachte onder de

verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten als volgt:

het onder parketnummer 84246772-20 tenlastegelegde als feiten 1 en 2;

het onder parketnummer 84176271-20 tenlastegelegde als feiten 3 en 4;

het onder parketnummer 84246886-20 tenlastegelegde als feiten 5, 6 en 7;

het onder parketnummer 84246961-20 tenlastegelegde als feiten 8, 9, 10 en 11;

het onder parketnummer 84247050-20 tenlastegelegde als feiten 12 en 13.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder

6 primair en 7 primair (voor zover in hoger beroep nog aan de orde) (het in de zaak met parketnummer 84-246886-20 onder 2 primair en 3 primair);

11 (voor zover in hoger beroep nog aan de orde) (het in de zaak met parketnummer 84246961-20 onder 4); en

13 primair (het in de zaak met parketnummer 84-247050-20 onder 2 primair)

tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring, met uitzondering van feit 11 (het in de zaak met parketnummer 84-246961-20 onder 4 tenlastegelegde). Ten aanzien van dit feit heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd.

Standpunt van de verdediging

De verdachte heeft vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten.

Feit 1 ( parketnummer 84-246772-20)

De verdachte heeft verklaard dat het onmogelijk is dat verbalisanten gasflessen buiten het depot hebben aangetroffen.

Feit 4 (parketnummer 84-176271-20)

De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niets strafbaars deed. De containers met banden hebben korter dan 48 uur op het terrein gestaan. Hij had de avond voorafgaand aan de datum op de tenlastelegging een vrachtauto [met daarop twee containers], die op weg was naar Berlijn, teruggeroepen, omdat hij dacht die nodig te hebben op zijn terrein in [plaats] . Er hing in de lucht dat hij materiaal zou moeten weghalen. Het was de bedoeling de vrachtwagen daar indien nodig voor in te zetten op 2 november 2018. De vrachtwagen zou dan dezelfde avond nog de containers met banden weer kunnen opladen en naar [plaats] kunnen brengen. De containers waren afkomstig van de locatie [adres] in [plaats] en bestemd voor Berlijn.

Feiten 5, 6 en 7 (parketnummer 84-246886-20)

De verdachte heeft over feit 5 aangevoerd dat er op het terrein aan de [adres] in [plaats] niet werd gesorteerd. De verklaring van getuige [getuige] dat hij aan het sorteren was is niet betrouwbaar.

De verdachte heeft over feit 6 aangevoerd dat hij ervan uitging dat via de gebruiker van het terrein, loonwerker [loonwerker] , een vergunning aan het terrein aan de [adres] in [plaats] verbonden was en dat die vergunning als basis kon dienen voor het opslaan van afvalstoffen. De loonwerker heeft de vergunning echter niet durven overhandigen. Ook was er nog steeds een milieuvergunning op naam van [bedrijf] .

Over feit 7 heeft de verdachte opgemerkt dat de begeleidingsbrieven niet zijn vervalst, omdat de afvalstoffen eerst naar [plaats] werden overgebracht. Vandaaruit gingen de afvalstoffen verder naar de uiteindelijke afnemer. Deze handelswijze werd gevolgd om de zakelijke belangen van [bedrijf] te beschermen. Er is dus geen sprake van valsheid in geschrift.

Feiten 12 en 13 subsidiair (parketnummer 84-247050-20)

De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen afvalstoffen buiten een inrichting heeft gestort, noch begeleidingsbrieven valselijk heeft opgemaakt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de bandensporen die op foto’s te zien zijn geen sporen van vrachtautobanden zijn – en dus niet van een van de vrachtwagens van [verdachte] kunnen zijn – en dat de wagen die getuige [getuige] heeft waargenomen ten onrechte aan de verdachte wordt gelinkt. Verder is opgemerkt dat er vanuit [bedrijf] geen bemoeienis was met de manier waarop de loonwerker, aan wie de vracht was overgedragen, het groenafval op het land van boeren in de omgeving uitreed en dat de begeleidingsbrieven in orde waren omdat het groenafval/loof altijd (eerst) via de vestiging van de [bedrijf] naar de boeren ging.

Oordeel van het hof

Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt de overwegingen cursief over en zal deze waar nodig aanvullen. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.

O verzicht van de betrokken locaties

[adres] te [plaats]

Op het terrein aan de [adres] in [plaats] was verdachte werkzaam met zijn eenmanszaak [bedrijf] .  (Voetnoot 1) Verdachte is eigenaar van de kadastrale percelen behorend bij dit adres. Voor deze locatie was een milieuvergunning verleend, welke op 10 november 2017 door [Gedeputeerde Staten] is ingetrokken.  (Voetnoot 2) Op 21 mei 2019 is het eenmansbedrijf en daarmee verdachte persoonlijk failliet verklaard.

[adres] te [plaats]

Vanaf 24 oktober 2016 is verdachte, via de holding [bedrijf] en de holding [bedrijf] , enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf] , op de locatie [adres] te [plaats] .  (Voetnoot 3) Dit terrein was eigendom van [bedrijf] . en werd vanaf 2 november 2016 door [bedrijf] gehuurd.  (Voetnoot 4) Voor het terrein aan de [adres] te [plaats] is op 13 april 2007 een vergunning verleend op grond van de Wet milieubeheer.  (Voetnoot 5)

[adres] te [plaats]

Het terrein is eigendom van [naam] en aan verdachte ter beschikking gesteld voor tijdelijk gebruik.  (Voetnoot 6) Voor dit terrein is geen omgevingsvergunning verleend.  (Voetnoot 7) Verdachte heeft verklaard dat hij volledig verantwoordelijk is voor de inrichting aan de [adres] . Hij huurde vrachtauto’s van [bedrijf]  (Voetnoot 8) en vanaf ongeveer 18 juni 2019 werden op dit terrein werkzaamheden verricht door [bedrijf]  (Voetnoot 9) Vanaf 28 maart 2018 is de echtgenote van verdachte, [echtgenote] , via de holding [bedrijf] , enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf]  (Voetnoot 10) [echtgenote] heeft verklaard dat zij de administratie en schoonmaakwerkzaamheden voor [bedrijf] doet.  (Voetnoot 11)

Feit 1 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 8424677220)  (Voetnoot 12)

Op 24 oktober 2018 zagen verbalisanten van de [Regionale Uitvoeringsdienst] dat er op het terrein van [bedrijf] aan de [adres] te [plaats] drukhouders voor propaan en enkele cilinders waarvan de inhoud onbekend was, niet in een vaste opslaglocatie, voorzien van een gedegen hekwerk, waren opgeslagen. Deze drukhouders/gasflessen waren voorzien van afsluiters en lagen en stonden tussen andere materialen.  (Voetnoot 13)

De voor deze inrichting geldende milieuvergunning stond op 24 oktober 2018 op naam van [bedrijf]  (Voetnoot 14) In de bijlage bij het besluit tot verlening van deze vergunning is in artikel 7.3.1 vermeld dat alleen oude afgedankte gasflessen en drukhouders mogen worden ingenomen en dat deze moeten worden opgeslagen op een vaste opslaglocatie. In artikel 7.3.2 is bepaald dat deze opslaglocatie moet zijn voorzien van een gedegen hekwerk en alleen toegankelijk mag zijn voor personeel behorende bij de inrichting.  (Voetnoot 15) In paragraaf 7.3 wordt wel een onderscheid gemaakt tussen lege afgedankte gasflessen en drukhouders en afgedankte gasflessen die worden opgeslagen met propaan, butaan of andere brandbare gassen die zwaarder zijn dan lucht. Voor deze laatste categorie kent de vergunning een verzwaarde opslagplicht. In artikel 7.3.1 wordt echter geen uitzondering gemaakt voor gasflessen en drukhouders waarvan de dop, kraan of meter is verwijderd. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grondslag voor het standpunt van de verdediging dat een gasfles of drukhouder waarvan de dop, kraan of meter is verwijderd, niet langer als gasfles of drukhouder in de zin van de betreffende vergunningsvoorschriften kan worden beschouwd. Daargelaten dat niet is vastgesteld dat er gaten in de gasflessen en/of drukhouders zaten, is rechtbank van oordeel dat ook indien dat het geval was, artikel 7.3.1 voorschrijft dat deze gasflessen en/of drukhouders worden opgeslagen op een vaste opslaglocatie, voorzien van een gedegen hekwerk. Daarvan was in dit geval geen sprake.

Toerekening aan een rechtspersoon

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen

a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon, c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.  (Voetnoot 16)

De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [bedrijf] is voldaan. De rechtspersoon is vergunninghouder en als zodanig als geadresseerde van de norm aan te merken.

De gedraging - het opslaan van afvalstoffen - heeft in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden en past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat gasflessen werden opgeslagen binnen een hekwerk, maar dat dat niet gebeurde met gasflessen waarvan de dop, kraan of meter was verwijderd. Dit werd beschouwd als oud ijzer en als zodanig opgeslagen. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [bedrijf] erover kon beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en dat het gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard. De onderhavige gedraging kan dus naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.

Opzet rechtspersoon

Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten en de tenlastelegging moet worden beoordeeld of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Volgens vaste jurisprudentie volstaat in de meeste gevallen waarin een economisch delict is ten laste gelegd kleurloos opzet. Dit betekent dat opzet op de gedraging voldoende is om het ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld of als volgens de tenlastelegging het opzet van de verdachte op facetten van wederrechtelijkheid is gericht. Dat is bij het hier ten laste gelegde feit niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het binnen de inrichting buiten een vaste opslaglocatie met een gedegen hekwerk opslaan van gasflessen en/of drukhouders.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

De rechtbank stelt voorop dat nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte hij een rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.

Ook het feitelijk leidinggeven door verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [bedrijf] Op grond van de verklaring van verdachte ter zitting op 2 december 2021 stelt de rechtbank vast dat hij ook daadwerkelijk leiding heeft gegeven aan de werkzaamheden aan de [adres] te [plaats] . (Voetnoot 17)

Feit 4 (feit 2 van de zaak met het parketnummer 8417627120)  (Voetnoot 18)

Voor het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen, is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist. Op 2 november 2018 was geen omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend voor dit terrein.  (Voetnoot 19) Op 2 november 2018 is een controle verricht op de inrichting van de eenmanszaak van verdachte op het terrein aan de [adres] in [plaats] . De controleurs zagen op het terrein twee open topcontainers met autobanden staan. Op het terrein stond slechts één vrachtwagen en de container op deze vrachtwagen was gevuld met houten palletafval.  (Voetnoot 20)

De verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij op 1 november 2018 een vrachtauto met twee containers met autobanden die op weg was naar Berlijn heeft teruggeroepen, omdat hij dacht dat hij de vrachtwagen nodig had op zijn terrein in [plaats] . Het was de bedoeling de vrachtwagen zo nodig daarvoor in te zetten op 2 november 2018, waarna de vrachtwagen met de containers met banden naar [plaats] zou worden verplaatst. Omdat het plaatsen van een dergelijke container en het op- en afladen op de vrachtauto eenvoudig is en snel kan worden gedaan, zijn de containers met banden tijdelijk van de vrachtauto gehaald en op het terrein aan de [adres] in [plaats] gestald. Het was niet de bedoeling om de containers met banden daar op te slaan.

Het hof overweegt hieromtrent meer in het bijzonder als volgt.

Zoals ten laste gelegd was voor het opslaan van niet meer dan 10.000 ton banden van voertuigen een omgevingsvergunning beperkte milieutoets, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, (oud) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verbinding met artikel 2.2a, tweede lid, aanhef en onder c, (oud) van het Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht, vereist. Op 2 november 2018 was er voor de opslag van banden geen omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend.

Volgens de verdachte waren de twee containers met banden op het terrein aan de [adres] in [plaats] afkomstig van de [adres] in [plaats] . Zij waren die dag op het terrein geplaatst en zouden diezelfde dag weer worden opgehaald voor verder transport. Het was niet de bedoeling dat de banden er zouden worden opgeslagen.

Het hof acht het door de verdachte gevoerde verweer dat slechts sprake was van het uit nood parkeren en niet langer dan een of twee dagen stallen van de containers met banden niet aannemelijk geworden. Aan de verdachte is op de zitting bij de rechtbank Overijssel al gevraagd naar een begeleidingsbrief van een (aangevangen) transport naar Berlijn. Die heeft de verdachte toen niet getoond en ook bij het hof heeft de verdachte geen documenten laten zien of andere informatie aangedragen die zijn verweer kunnen onderbouwen, terwijl hij in verband met andere feiten wel de nodige stukken heeft overgelegd. Het hof verwerpt het verweer dan ook en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de twee containers op het terrein aanwezig had om de daarin aanwezige banden op te slaan in de zin van artikel 2.2a, tweede lid, aanhef en onder c, (oud) van het Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht.

Opzet

Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het opslaan van containers met autobanden binnen de inrichting.

Feit 5 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 84-246886-20)  (Voetnoot 21)

Vanaf 20 december 2018 hebben twee toezichthouders milieu bij de [omgevingsdienst] controlebezoeken uitgevoerd op de inrichting van de eenmanszaak van verdachte op het terrein aan de [adres] in [plaats] .

Tijdens het eerste bezoek op 20 december 2018 hebben de toezichthouders gesproken met een aanwezige medewerker [getuige] (hierna: [getuige] ). [getuige] verklaarde dat hij afvalstoffen in verschillende fracties scheidde en sorteerde.  (Voetnoot 22) Tijdens het tweede bezoek op 10 januari 2019 zagen de toezichthouders dat [getuige] tussen de grote hal en de kleine hal bezig was bij een dichte container met deur die gevuld was met karton, papier en plastic afval. [getuige] verklaarde dat hij het karton en plastic aan het scheiden was om het daarna in afzonderlijke containers te deponeren.  (Voetnoot 23) Ook zagen zij dat er papieren zakken met voegmortel, kalk en metselmortel los waren gestort. [getuige] verklaarde hierover dat hij deze zakken moest uitselecteren en op pallets moest leggen. Daarna moest hij er plastic folie omheen wikkelen en de pallets in de grote gesloten zeecontainer zetten die tussen de grote hal en de ingang van de zijde van de [adres] stond. De toezichthouders zagen dat er al een aantal pallets in de grote grijze container was gezet en dat er negen ingepakte pallets voor de container klaar stonden om ingeladen te worden.  (Voetnoot 24) Bij deze beide bezoeken zagen de toezichthouders ook dat er sorteerwerkzaamheden aan de afvalstoffen uitgevoerd werden, zoals het uitsorteren van papier, karton en plasticafval.  (Voetnoot 25)

De volgende waarneming van sorteerwerkzaamheden bij het bedrijf is op 13 juni 2019. Een toezichthouder zag dat er papier- en kartonafval, metaalafval en plasticafval werd gesorteerd.  (Voetnoot 26) Dat op het terrein afvalstoffen werden gesorteerd wordt verder bevestigd door de foto’s die tijdens het bedrijfsbezoek van 20 december 2018 zijn gemaakt. Hierop is te zien dat op enkele containers een opschrift is aangebracht met de inhoud, zoals folie, afval, chemisch afval en batterijen.  (Voetnoot 27)

De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [getuige] passen bij de waarnemingen van de toezichthouders ter plaatse. Dat [getuige] alleen het terrein netjes hield en geen afvalstoffen sorteerde, acht de rechtbank dan ook onaannemelijk. De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat op de locatie aan de [adres] in [plaats] sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden verricht in de periode van 20 december 2018 tot en met 13 juni 2019.

Op dinsdag 21 mei 2019 is het faillissement van [bedrijf] in [plaats] uitgesproken. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte niet langer alleen de zeggenschap had over wat er op het bedrijventerrein gebeurde en het dossier geen duidelijkheid verschaft omtrent de rol van de curator, vanaf dit moment niet meer kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de afvalstoffeninrichting dreef. Bovendien kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in dat geval opzettelijk is doorgegaan met de activiteiten, nu hij daartoe mogelijk niet zelfstandig heeft besloten. De rechtbank zal de bewezenverklaarde periode daarom inkorten tot de datum van het faillissement. In deze periode zijn sorteerwerkzaamheden aan papier-, karton- en plasticafval geconstateerd. Vanaf 10 november 2017 had verdachte niet langer de hiervoor vereiste omgevingsvergunning voor dit terrein.

Opzet

Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het uitvoeren van de sorteerwerkzaamheden. [getuige] heeft deze werkzaamheden als werknemer van het eenmansbedrijf van verdachte uitgevoerd.

Feit 6 (feit 2 van de zaak met het parketnummer 84-246886-20)

Nadat een toezichthouder op 13 juni 2019 had gezien dat een vrachtauto van verdachte of één van zijn bedrijven een container loste op het perceel [adres] in [plaats] , zijn ook op die locatie drie controlebezoeken uitgevoerd.

Tijdens het eerste bezoek op 18 juni 2019 is vastgesteld dat op deze locatie een nieuw bedrijfsterrein in gebruik was genomen voor de opslag van afvalstoffen. Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf] daar draaide en werkte op de vergunning van de [adres] te [plaats] .  (Voetnoot 28) De rechtbank leidt daaruit af dat de aldaar in [plaats] door de verbalisanten waargenomen bedrijfsactiviteiten werden uitgevoerd voor [bedrijf] , welke vennootschap in dezen als de entiteit die zich met de exploitatie bezighield is aan te merken.

Op 4 juli 2019 hoorden de toezichthouders dat [getuige] verklaarde dat er bakken met afvalstoffen zoals banden en hout werden gesorteerd.  (Voetnoot 29) Op 4 november 2019 zagen de toezichthouders dat door een medewerker handmatig plastic werd gesorteerd vanuit een groene rolcontainer.  (Voetnoot 30)

De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat op de locatie aan de [adres] in [plaats] sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden verricht in de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019.

Verdachte heeft ten overstaan van de toezichthouders verklaard dat er geen vergunning is aangevraagd voor de [adres] , omdat het bedrijf daar maar tijdelijk zit. Verdachte verklaarde dat zij de inzameling van bedrijfsafvalstoffen bij hun klanten doen op de vergunning van [bedrijf] .  (Voetnoot 31) Een omgevingsvergunning is echter een zakelijk recht en volgt de zaak en is daarnaast in het kader van de milieuwetgeving gebonden aan activiteiten betreffende de locatie van de in de vergunning omschreven inrichting. Bovendien kon verdachte vanaf 1 november 2018 geen gebruik meer maken van de vergunning aan de [adres] , omdat hij niet langer de beschikking had over de bij de vergunning behorende zaak.  (Voetnoot 32)

Ter terechtzitting bij het hof heeft de verdachte verklaard dat hij via een (voormalig) op het terrein gevestigd loonwerkersbedrijf in het bezit was van een vergunning.

Nog afgezien van het feit dat de verdachte het bestaan van deze vergunning niet nader heeft onderbouwd, constateert het hof dat op basis van de verklaringen van de toezichthouders en de getuige [getuige] vastgesteld kan worden dat er op het terrein afvalstoffen werden gesorteerd. De verdachte had geen omgevingsvergunning aangevraagd of verleend gekregen voor die specifieke activiteit en kon ook geen rechten ontlenen aan een (mogelijk) eerder aan een ander verleende vergunning. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder omgevingsvergunning sorteren van afvalstoffen.

Toerekening aan een rechtspersoon

De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [bedrijf] is voldaan. Deze rechtspersoon is, zoals hierboven beschreven, als uitvoerder van de geconstateerde activiteiten, als geadresseerde van de norm aan te merken en gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [bedrijf] kunnen worden toegerekend.

De gedragingen - het sorteren van afvalstoffen - passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en werden uitgevoerd door personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Bovendien zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf, aangezien de rechtspersoon de werkzaamheden hier heeft voortgezet van het inmiddels failliet verklaarde eenmansbedrijf van [naam] die voorheen werden verricht aan de [adres] in [plaats] , en daarnaast hier de werkzaamheden heeft voortgezet die voorheen door [bedrijf] werden verricht aan de [adres] te [plaats] . Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de rechtspersoon aanvaard. Aldus kunnen de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.

Opzet rechtspersoon

Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het uitvoeren van sorteerwerkzaamheden.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf] De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [bedrijf] en dat hij volledig verantwoordelijk was voor de werkzaamheden van [bedrijf] aan de [adres] te [plaats] .

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf] - en niet verdachte zelf - dient te worden aangemerkt als geadresseerde van de norm. Verdachte kan daarom niet zelf als pleger van het feit worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

Feit 7 (feit 3 van de zaak met het parketnummer 84-246886-20)

De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.

De gegevens op de begeleidingsbrieven zijn op de gezamenlijke administratie van [bedrijf] en [bedrijf] ingevuld en vervolgens handmatig aangevuld tijdens de rit.  (Voetnoot 33)

(…)

De begeleidingsbrieven onder B

Op de begeleidingsbrief met documentnummer [documentnummer] is, anders dan de tenlastelegging vermeldt, als datum 5 augustus 2019 vermeld en niet 13 augustus 2019. Aangezien zowel het documentnummer als de verwijzing naar het paginanummer in het aanvullend dossier overeenkomen, kan het niet anders dan dat de opsteller van de tenlastelegging hier heeft bedoeld “5 augustus 2019”. De rechtbank zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen.

Op de begeleidingsbrief van folie van 9 augustus 2019 met documentnummer [documentnummer] , de begeleidingsbrief van folie van 11 oktober 2019 met documentnummer [documentnummer] , de begeleidingsbrief van banden van 5 augustus 2019 met documentnummer [documentnummer] en de begeleidingsbrief van banden van 17 september 2019 met documentnummer [documentnummer] staat steeds [bedrijf] , [adres] te [plaats] als locatie van bestemming vermeld. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de begeleidingsbrief van landbouwfolie van 19 augustus 2019 met documentnummer [documentnummer] .  (Voetnoot 34)

De vestiging aan de [adres] in [plaats] is echter al sinds 1 november 2018 gesloten en sindsdien worden daar geen afvalstoffen meer geaccepteerd.  (Voetnoot 35)

In het ambtelijk verslag van 18 december 2019 is een overzicht opgenomen van de onderzochte begeleidingsbrieven waarop door de verbalisanten vermoedelijk onjuiste gegevens zijn geconstateerd. Daarbij is een opsomming gegeven van - onder meer - vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twaalf begeleidingsbrieven van banden, waaronder de in de tenlastelegging genoemde begeleidingsbrieven.  (Voetnoot 36) Aan verdachte zijn de vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Hij heeft daarop verklaard dat als volgt met de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) wordt omgegaan: de afvalstoffen worden bij de klant geladen, maar er wordt een vrachtbrief opgemaakt op de [adres] te [plaats] , terwijl de vracht direct doorgaat naar een ander afleveradres. Alles gaat rechtstreeks van de klant naar de afleveringsadressen. Dit wordt zo gedaan, zodat de klant niet kan zien waar zij het afval naartoe brengen. (Voetnoot 37) Ook aan [echtgenote] zijn de vijf begeleidingsbrieven en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Zij heeft daarop verklaard dat het afval niet naar de [adres] in [plaats] toegaat, maar gelijk naar de verwerker. Dit wordt zo gedaan om te voorkomen dat de afvalverwerker het rechtstreeks ophaalt bij de ontdoener. (Voetnoot 38)

De verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat de begeleidingsbrieven niet vervalst waren, omdat het afval wel degelijk eerst naar [plaats] vervoerd werd, voordat het naar de uiteindelijke bestemming ging.

Het hof acht deze gang van zaken niet aannemelijk geworden, gelet op de eerdere verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [echtgenote] tegenover de verbalisanten waarin zij hebben uiteengezet dat het afval direct van de ontdoener naar de afnemer werd vervoerd om de ontdoener in het ongewisse te laten van de uiteindelijke afnemer. Ook is niet gebleken van begeleidingsbrieven met betrekking tot verder transport vanaf de locatie van [bedrijf] .

Daarbij acht het hof het redelijkerwijs uitgesloten dat er buiten medeweten van de eigenaar van het terrein, [bedrijf] , op het moment van het opmaken van de begeleidingsbrieven nog sprake was van een op deze locatie in werking zijnde en door [bedrijf] gedreven inrichting, alwaar de afvalstoffen naartoe konden worden verplaatst. De huur van het terrein aan de [adres] in [plaats] was op 24 juli 2018 met ingang van 31 oktober 2018 opgezegd, waarbij het gehuurde geheel ontruimd moest worden opgeleverd. (Voetnoot 39) Per 1 november 2018 kon [bedrijf] geen gebruik meer maken van de vergunning. (Voetnoot 40) Met ingang van 5 april 2019 is [bedrijf] eigenaar geworden van het terrein aan de [adres] in [plaats](Voetnoot 41) De betreffende begeleidingsbrieven dateren van vier tot vijf maanden na de eigendomsoverdracht.

Het hof gaat aan het verweer voorbij en stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat in strijd met de waarheid op de onder B vermelde begeleidingsbrieven is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres] in [plaats] werden gebracht.

De begeleidingsbrief onder D

Op de begeleidingsbrief van bouw/sloop van 15 augustus 2019, met documentnummer [documentnummer] staat [bedrijf] , [adres] te [plaats] als locatie van bestemming vermeld.  (Voetnoot 42) [echtgenote] heeft hierover verklaard dat ook dit afval, anders dan de begeleidingsbrief vermeldt, rechtstreeks naar de verwerker is gegaan. Om bedrijfseconomische redenen worden de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) niet juist ingevuld.  (Voetnoot 43) Onder verwijzing naar hetgeen hierboven ten aanzien van de begeleidingsbrieven onder B is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat dan in strijd met de waarheid op de onder D vermelde begeleidingsbrief is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres] in [plaats] werden gebracht.

Op de betreffende begeleidingsbrief is als ontdoener [bedrijf] te [plaats] vermeld. Bij een bedrijfsbezoek op 10 mei 2019 heeft [naam] van [bedrijf] verklaard dat vanaf het bedrijf geen bouw- en sloopafval wordt afgevoerd. Alle vrijkomende afvalstoffen worden door de heer [naam] in [plaats] opgehaald. Het gaat om rolcontainers met papier en kunststoffen en een af te sluiten container met matrassen, delen bedden etc.  (Voetnoot 44) [echtgenote] heeft in opdracht van verdachte op de begeleidingsbrieven vermeld dat het ging om bouw- en sloopafval.  (Voetnoot 45) Op grond hiervan acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat op de begeleidingsbrief in strijd met de waarheid is vermeld dat bouw- en/of sloopafval werd afgevoerd.

De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt om de zakelijke belangen van [bedrijf] en [bedrijf] te beschermen. De ontdoeners waren in de veronderstelling dat het afval naar de Milieustraat in [plaats] zou worden vervoerd. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.

Toerekening aan een rechtspersoon

Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [bedrijf] en [bedrijf] kunnen worden toegerekend.

Op de begeleidingsbrieven werd [bedrijf] als locatie van bestemming vermeld en [bedrijf] als vervoerder. De gedraging - het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen - past in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op en/of verantwoordelijk waren voor de gezamenlijke administratie van [bedrijf] en [bedrijf] Bovendien zijn de gedragingen de beide rechtspersonen dienstig geweest in het door hen uitgeoefende bedrijf, aangezien zij daarmee hun positie als tussenpersonen tussen de ontdoener en de afvalverwerker hebben veiliggesteld. Op grond van de verklaringen van verdachte en van [naam] stelt de rechtbank vast dat dit een vaste werkwijze binnen de bedrijven was. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf] en dat [echtgenote] als feitelijk leidinggever van de gedragingen van [bedrijf] kan worden aangemerkt.

Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [bedrijf] en dat hij het systeem heeft bedacht waarbij de daadwerkelijke bestemming of goederen niet op de begeleidingsbrief werden vermeld. Ook heeft hij daarover overleg gevoerd met het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen.  (Voetnoot 46) [echtgenote] was de direct leidinggevende op de gezamenlijke administratie van [bedrijf] en [bedrijf]  (Voetnoot 47) Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt verder dat [echtgenote] (middellijk) bestuurder was van [bedrijf] [echtgenote] heeft verklaard dat zij de administratie van [bedrijf] doet. Uit het voorgaande blijkt dat zij zich ervan bewust was dat de bestemming niet juist op de begeleidingsbrieven werd ingevuld.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [echtgenote] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van feitelijk leidinggeven bewezen.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte niet zelf als pleger van het feit kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

Feit 12 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 84-247050-20)  (Voetnoot 48)

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met [bedrijf] heeft begaan.

Op 29 augustus 2019 heeft een boswachter bij Staatsbosbeheer melding gemaakt van de vondst van een afvalstort aan de [adres] te [plaats] . In een natuurgebied van Staatsbosbeheer waren groenteplanten, zakjes met biologische bestrijdingsmiddel met codes van [bedrijf] en plastic met teelaarde gestort. Op 7 november 2019 zag de politie opnieuw een afvalstort met tomaten, paprika en komkommerplanten, biologische bestrijdingsmiddelen van [bedrijf] , plastic afval en teelaarde. Hierbij lag ook een papieren bon met bedrijfsgegevens van [bedrijf] , [adres] te [plaats] .  (Voetnoot 49)

Bij een bedrijfsbezoek bij [bedrijf] zagen verbalisanten witte omhulsels en een zakje van biologische bestrijdingsmiddelen van [bedrijf] die ze ook bij de stort in het bos hadden aangetroffen. De code op deze zakjes kwam overeen met de zakjes die in het bos waren aangetroffen.  (Voetnoot 50) De eigenaar van [bedrijf] heeft verklaard dat hij zijn afval afvoert via een afvalverwerker, zijnde [naam] . [bedrijf] herkent de bij het afval in het bos aangetroffen bon en verklaart verder dat hij kleine witte zakjes met biologisch bestrijdingsmiddel van [bedrijf] gebruikt.  (Voetnoot 51)

Bij onderzoek aan de administratie van verdachte zijn onder meer twee begeleidingsbrieven van het transport van groenafval/komkommerloof van [bedrijf] uit [plaats] naar de milieustraat in [plaats] van respectievelijk 26 juli 2019 en 4 november 2019 gevonden. Blijkens deze begeleidingsbrieven werd het transport gedaan door [bedrijf] .  (Voetnoot 52) Getuige [getuige] heeft op 4 november 2019 gezien dat op de kruising van twee zandpaden nabij de [adres] te [plaats] een rode vrachtwagen stond, waarvan de kieper omhoog stond.  (Voetnoot 53)

Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf] een klant is van [bedrijf] aan de [adres] te [plaats] . Als het groenafval van [bedrijf] aan de kwaliteitseisen voldoet, dan levert [bedrijf] dit volgens [naam] terug aan de boeren. Verdachte is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden binnen het bedrijf.  (Voetnoot 54)

De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat zowel op 26 juli 2019 als op 4 november 2019 afval, bestaande uit komkommerloof, tomatenloof, paprikaloof, plastic en biologische bestrijdingsmiddelen is opgehaald door [bedrijf] en is vervoerd door [bedrijf] . Dit afval is aangetroffen aan de [adres] te [plaats] , zijnde een plaats buiten een afvalstoffeninrichting.

Verdachte heeft gesteld dat het afval niet door één van zijn bedrijven is gestort, maar dat het op de milieustraat in [plaats] is overgedragen aan een loonwerker die het afval bij boeren uitrijdt. De rechtbank acht het alternatief scenario dat het afval niet door [bedrijf] of [bedrijf] is gestort, maar op de milieustraat in [plaats] is overgedragen aan een loonwerker die het afval bij boeren uitrijdt niet aannemelijk, nu geen nadere informatie over deze loonwerker is gegeven. Het scenario kan daarom niet worden onderzocht of getoetst en het verweer wordt derhalve verworpen.

Overigens heeft de verdachte ook verklaard dat [bedrijf] groenafval aan boeren (terug)leverde. Dit terugleveren van groenafval behoorde tot de gebruikelijke werkzaamheden van het bedrijf. De verdachte nam het groenafval aan en zorgde ervoor dat het bij de boer werd uitgereden. Als een door [bedrijf] (de verdachte) ingehuurde loonwerker het groenafval op een verkeerde plaats heeft gestort (in de zin van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer) kan die gedraging aan [bedrijf] worden toegerekend.

Nu via de codes op de zakjes die in het gestorte groenafval zijn aangetroffen vastgesteld kan worden dat het afval aan [bedrijf] was geleverd en de [bedrijf] verantwoordelijk was voor de juiste verwerking ervan, komt het hof niet toe aan de verdere bespreking van het verweer dat de vrachtwagen van [bedrijf] niet op de plaats van het gestorte groenafval aanwezig is geweest.

Toerekening aan een rechtspersoon

Gelet op de feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [bedrijf] en [bedrijf] kunnen worden toegerekend.

Het transport van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] De inzameling van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] [naam] heeft verklaard dat [bedrijf] het groenafval aan boeren terugleverde. Daarbij werd gebruikgemaakt van vrachtauto’s van [bedrijf] , die niet controleerde wat er met de vrachtauto’s werd vervoerd.  (Voetnoot 55) [bedrijf] vermocht erover te beschikken of het transport naar de [adres] te [plaats] als het storten van het afval aldaar al dan niet zou plaatsvinden. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door [bedrijf] aanvaard.

Opzet rechtspersoon

Onder verwijzing naar hetgeen feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het storten van het afval buiten een inrichting.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alleen feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf] en van [bedrijf] De rechtbank acht niet bewezen dat [echtgenote] , (middellijk) bestuurder van [bedrijf] , op de hoogte was van het feit dat het afval op een andere bestemming werd gestort. Uit de verklaring van [echtgenote] volgt dat [bedrijf] de vrachtauto’s van [bedrijf] heeft gehuurd en dat [bedrijf] verantwoordelijk is voor wat met deze vrachtauto wordt vervoerd. Verdachte was in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder van [bedrijf] en verantwoordelijk voor de uitvoering van de door [bedrijf] uitgevoerde gedragingen. In deze hoedanigheid heeft verdachte ook leiding gegeven aan het transport, dat feitelijk door [bedrijf] werd uitgevoerd.

Feit 13 (feit 2 van de zaak met het parketnummer 84-247050-20)

De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.

Op de begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof van 26 juli 2019 met documentnummer [documentnummer] en de begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof van 4 november 2019 met documentnummer [documentnummer] staat steeds [bedrijf] , [adres] te [plaats] als locatie van bestemming vermeld.  (Voetnoot 56) Ook deze begeleidingsbrieven zijn op de administratie van [bedrijf] en [bedrijf] ingevuld en handmatig aangevuld tijdens de rit.  (Voetnoot 57)

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder feit 12 is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het groenafval/komkommerloof niet naar de milieustraat in [plaats] is gebracht, maar naar de [adres] in [plaats] .

De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt. [bedrijf] was in de veronderstelling dat het afval conform de informatie op de begeleidingsbrieven naar de Milieustraat in [plaats] zou worden vervoerd,  (Voetnoot 58) terwijl verdachte heeft verklaard dat het groenafval werd teruggeleverd aan de boeren. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.

Toerekening aan een rechtspersoon

Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [bedrijf] en [bedrijf] kunnen worden toegerekend.

Op de begeleidingsbrieven werd [bedrijf] als locatie van bestemming vermeld en [bedrijf] als vervoerder. Het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op de gezamenlijke administratie van [bedrijf] en [bedrijf] Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

Onder verwijzing naar hetgeen feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf] en van [bedrijf] Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [bedrijf] en verantwoordelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden binnen het bedrijf. Verdachte heeft steeds de begeleidingsbrieven op laten maken op de gezamenlijke administratie van de beide rechtspersonen met als bestemming [bedrijf] , terwijl hij wist dat dit onjuist was. [echtgenote] was (middellijk) bestuurder van [bedrijf] en gaf leiding aan de administratie waar de begeleidingsbrieven werden opgesteld, maar de rechtbank acht niet bewezen dat zij op de hoogte was van het feit dat het afval op een andere bestemming werd gestort. Van opzet op de valsheid is bij [echtgenote] derhalve geen sprake.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte niet zelf als pleger van het feit kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 8424677220), 4 (feit 2 van de zaak met het parketnummer 84-176271-20), 5 primair, 6 subsidiair, 7 subsidiair onder B en D (feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair onder B en D van de zaak met het parketnummer 84-246886-20), 12 en 13 subsidiair (feit 1 en feit 2 subsidiair van de zaak met het parketnummer 8424705020) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Feit 1 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 84-246772-20) [bedrijf] , op of omstreeks 24 oktober 2018, in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

al dan niet opzettelijk,

heeft/hebben gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van [Gedeputeerde Staten] d.d. 13 april 2007, kenmerk [kenmerknummer] , ambtshalve gewijzigd op 9 november 2010, kenmerk [kenmerknummer] door [Gedeputeerde Staten] , welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten en/of veranderen en/of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd aan de [adres] te [plaats] ,

immers was/waren, in strijd met voorschrift 7.3.1 en/of 7.3.2. van voornoemde vergunning, (een) drukhouder(s) en/of gasfles(sen) niet in een vaste opslaglocatie opgeslagen en/of was de opslaglocatie niet voorzien van een hekwerk en derhalve niet alleen toegankelijk voor personeel behorende bij die inrichting, en/of de was de opslaglocatie niet tenminste 3 meter gelegen van de erfafscheiding en niet tenminste 5 meter van een gebouw dat tot die inrichting behoorde,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, de verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;

Feit 4 (feit 2 van de zaak met het parketnummer 84-176271-20) hij op of omstreeks 2 november 2018, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen

zonder omgevingsvergunning beperkte milieutoets,

al dan niet opzettelijk, binnen een inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen en/of het verwerken, vernietigen en/of overslaan van afvalstoffen, zijnde een inrichting als bedoeld in art. 1.1 lid 3 (oud) van de Wet milieubeheer,

een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het verrichten van (een) andere activiteit(en) die van invloed kan/kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, te weten het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen,

immers stonden toen aldaar binnen de inrichting, gelegen aan de [adres] , twee containers met banden van voertuigen opgeslagen;

Feit 5 primair (feit 1 primair van de zaak met het parketnummer 84-246886-20) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2018 tot en met 21 mei 2019, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) zonder een omgevingsvergunning, al dan niet opzettelijk, een project heeft uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, immers dreef/dreven hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type Cinrichting), aan de [adres] te [plaats] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van papier- en/of kartonafval en/of metaalafval en/of plasticafval, althans een of meer afvalstoffen;

Feit 6 subsidiair (feit 2 subsidiair van de zaak met het parketnummer 8424688620)

[bedrijf] en/of [bedrijf] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [gemeente]

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) zonder een omgevingsvergunning,

al dan niet opzettelijk,

een project heeft/hebben uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting,

immers dreef/dreven [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of haar mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres] te [plaats] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, de verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;

Feit 7 subsidiair voor zover in hoger beroep nog aan de orde (feit 3 subsidiair van de zaak met het parketnummer 8424688620)

[bedrijf] en/of [bedrijf] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019, te [plaats] en/of te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen 36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie proces-verbaal pagina 25), waaronder

B.

- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, [documentnummer] , d.d. 9-8-2019 (pagina 4 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, [documentnummer] , d.d. 11-10-2019 (pagina 5 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van banden, [documentnummer] , d.d. 5-8-2019 (pagina 9 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

- een begeleidingsbrief van banden, [documentnummer] , d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of

D.

- een begeleidingsbrief van bouw/sloopafval, [documentnummer] , d.d. 15-8-2019 (pagina 30 eerste aanvullende proces-verbaal),

zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,

(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,

bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:

B.

- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf] , [adres] [plaats] , en/of

D.

- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [bedrijf] , [adres] [plaats] , en/of

- op deze begeleidingsbrief werden genoemde de afvalstof(fen), te weten bouw- en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan bouw en/of sloopafval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,

(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, de verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;

Feit 12 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 84-247050-20) [bedrijf] en/of [bedrijf] in of omstreeks de periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente [gemeente] ,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

al dan niet opzettelijk,

zich heeft/hebben ontdaan van afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid groenafval bestaande uit komkommerloof en/of tomatenloof en/of paprikaloof en/of plastic en/of biologische bestrijdingsmiddelen, door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te brengen en/of te verbranden,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, de verdachte, en/of zijn mededader feitelijk leiding heeft gegeven;

Feit 13 subsidiair (feit 2 subsidiair van de zaak met het parketnummer 84-247050-20) [bedrijf] en/of [bedrijf] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019, te [plaats] en/of [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten

- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, [documentnummer] d.d. 26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of

- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, [documentnummer] d.d. 4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23), zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,

bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf] , [adres] [plaats] ,

(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, de verdachte, en/of zijn mededader feitelijk leiding heeft gegeven.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 1 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 84-246772-20)

het misdrijf: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en

onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een

rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Feit 4 (feit 2 van de zaak met het parketnummer 84-176271-20)

het misdrijf: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.1, eerste

lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk

begaan.

Feit 5 primair (feit 1 primair van de zaak met het parketnummer 84-246886-20)

het misdrijf: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste

lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk

begaan.

Feit 6 subsidiair (feit 2 subsidiair van de zaak met het parketnummer 84-246886-20)

het misdrijf: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1,

eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft

gegeven.

Feit 7 subsidiair (feit 3 van de zaak met het parketnummer 84-246886-20)

het misdrijf: Medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

Feit 12 (feit 1 van de zaak met het parketnummer 84-247050-20)

het misdrijf: Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij

artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een

rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

Feit 13 subsidiair (feit 2 subsidiair van de zaak met het parketnummer 84-247050-20)

het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.

De verdachte heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt de overwegingen cursief over en zal deze waar nodig aanvullen. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.

Verdachte heeft zich met zijn eenmanszaak en later als feitelijk leidinggever van zijn bedrijven schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met een verleende omgevingsvergunning dan wel het handelen zonder de vereiste omgevingsvergunning/melding (beperkte toets). Verdachte heeft hierbij steeds alleen gedacht aan zijn eigen belang om zijn bedrijfsvoering voort te kunnen zetten, ook als daarvoor niet de vereiste procedures waren doorlopen. Deze voorschriften en regels zijn er om het vervuilen van het milieu zo veel mogelijk tegen te gaan en handelingen met betrekking tot (gevaarlijke) afvalstoffen te reguleren. Door zich niet te houden aan deze regels heeft verdachte voordeel gehad ten opzichte van concurrenten die zich wel aan de geldende voorschriften houden en op de koop toegenomen dat er schade toegebracht kan worden aan het milieu.

Daarnaast heeft verdachte er als feitelijke leidinggevende de hand in gehad dat er door werknemers binnen [bedrijf] en [bedrijf] valse begeleidingsbrieven opgemaakt zijn. Gelet op de verklaringen was dit een gebruikelijke en bewuste gang van zaken binnen de bedrijven.

Het is de taak van de gemeente en provincie om de milieuwetgeving te controleren en te handhaven in het algemeen belang van de volksgezondheid en het milieu. Verdachte moet dat mogelijk maken en heeft bij werkzaamheden op milieugebied de verantwoordelijkheid om inzichtelijk en controleerbaar te handelen.

De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zich heeft gewend tot strafbaar handelen om zijn zakelijke belangen te beschermen. Verdachte heeft op deze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk en economisch verkeer heerst ten aanzien van schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.

Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 oktober 2024 is gebleken dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten. Ook is er sprake van recidive met betrekking tot andersoortige delicten.

Gelet op bovengenoemde omstandigheden acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, in beginsel passend.

Het hof constateert dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In de fase van het hoger beroep dient het geding in een geval als dit in beginsel met een einduitspraak binnen 24 maanden te zijn afgerond. Het hoger beroep is ingesteld op 5 januari 2022 en dit arrest wordt gewezen op 3 december 2024. Hierdoor is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 11 maanden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de duur van de voorwaardelijke straf en in de duur van de proeftijd.

Rekening houdend met het voorgaande acht het hof passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, op te leggen. De proeftijd dient daarbij om de verdachte te beletten opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze straf is iets hoger dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Het hof is van oordeel dat die vordering onvoldoende recht doet aan de hoeveelheid en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.2a van het Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van feit 2 (het in de zaak met het parketnummer 8424677220 onder 2 tenlastegelegde), feit 3 (het in de zaak met het parketnummer 84-176271-20 onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde), feit 7 onder A en C (het in de zaak met het parketnummer 8424688620 onder 3 onder A en C tenlastegelegde), feit 8, feit 9, feit 10 en feit 11 ten aanzien van de handelingen op 12 november 2019 (het in de zaak met het parketnummer 8424705020 onder 1, 2 primair en subsidiair, feit 3 primair en subsidiair en 4 ten aanzien van de handelingen op 12 november 2019 tenlastegelegde).

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 primair, onder 7 primair (in de zaak met het parketnummer 84-246886-20 onder 2 primair en 3 primair), onder 11 ten aanzien van de handelingen op 23 november 2019 (in de zaak met het parketnummer 8424696120 onder 4 ten aanzien van de handelingen op 23 november 2019) en onder 13 primair (in de zaak met het parketnummer 84-247050-20 onder 2 primair) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 (in de zaak met het parketnummer 8424677220 onder 1), onder 4 (in de zaak met het parketnummer 84176271-20 onder 2), onder 5, onder 6 subsidiair, onder 7 subsidiair (in de zaak met het parketnummer 84-246886-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair), onder 12 en onder 13 (in de zaak met het parketnummer 84-247050-20 onder 1 en 2 subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 (in de zaak met het parketnummer 8424677220 onder 1), onder 4 (in de zaak met het parketnummer 84176271-20 onder 2), onder 5, onder 6 subsidiair, onder 7 subsidiair (in de zaak met het parketnummer 84-246886-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair), onder 12 en onder 13 (in de zaak met het parketnummer 84-247050-20 onder 1 en 2 subsidiair) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.

Beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.

Aldus gewezen door

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,

mr. Th.C.M. Willemse en mr. O.F. Essens, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. C.P. Keuker, griffier,

en op 3 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoot

Voetnoot 1

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte; Uittreksel KvK [naam] van 3 november 2018, pagina 195 het dossier van de politie eenheid [politie-eenheid] , Dienst Regionale Recherche, met nummer PL600-2018493854 (Zaak 2 pv).

Voetnoot 2

Het besluit tot intrekken omgevingsvergunning en last onder bestuursdwang van de [provincie] van 10 november 2017, pagina 35-36 van het dossier van de politie eenheid [politie-eenheid] , Dienst Regionale Recherche, met nummer PL600-2018493 854 (Zaak 2 pv).

Voetnoot 3

Uittreksel KvK [bedrijf] van 2 november 2018 en uittreksel KvK [bedrijf] van 2 november 2018, pagina 7 en 9 van het aanvullend proces-verbaal van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 16 april 2016 met nummer 013367.2020.29.01.098021 (Zaak 1, 1e aanvullend pv); Uittreksel KvK [bedrijf] van 16 december 2019, pagina 36-37 van het proces-verbaal van de eenheid [politie-eenheid] , met procesverbaalnummer PLO 100-2020008127 (Zaak 4 pv); Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.

Voetnoot 4

Huurovereenkomst bedrijfsruimte, pagina 3-17 van het proces-verbaal van de politie, eenheid [politie-eenheid] , met nummer PL0100-2019303091-17 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).

Voetnoot 5

Een besluit van de [Gedeputeerde Staten] d.d. 13 april 2007 inhoudende de verlening van een Wm-vergunning, kenmerk [kenmerknummer] , pagina 8 en 20 van het aanvullend procesverbaal van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 11 mei 2020, met nummer 013367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).

Voetnoot 6

Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 december 2019, pagina 344 van het dossier van de [omgevingsdienst] , Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv) en het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.

Voetnoot 7

Het proces-verbaal van aanvulling van 7 juli 2020 (Zaak 3, aanv.), pagina 2.

Voetnoot 8

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 12 december 2019, pagina 334 van het dossier van de [omgevingsdienst] , Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv).

Voetnoot 9

Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.

Voetnoot 10

Uittreksel KvK [bedrijf] van 5 december 2019, pagina 33 van het dossier van de politie, eenheid [politie-eenheid] met nummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv); Uittreksel [bedrijf] van 20 juni 2019, pagina 218-219 van het dossier van de [omgevingsdienst] , Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv).

Voetnoot 11

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [echtgenote] van 12 december 2019, pagina 348 van het dossier van de [omgevingsdienst] , Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv).

Voetnoot 12

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 29 januari 2020, met nummer 013367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv 013367). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Voetnoot 13

Het proces-verbaal met nummer 013367.2020.29.01.098021, pagina 3;

Voetnoot 14

Een brief van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 12 mei 2017 en een e-mailbericht van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 16 december 2019, pagina 2 en 4 van het aanvullend proces verbaal van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 11 mei 2020, met nummer 013367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).

Voetnoot 15

Een besluit van de [Gedeputeerde Staten] d.d. 13 april 2007 inhoudende de verlening van een Wm-vergunning, kenmerk [kenmerknummer] , pagina 33 van het aanvullend proces-verbaal van de [Regionale Uitvoeringsdienst] van 11 mei 2020,- met nummer 013367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).

Voetnoot 16

De criteria worden genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.

Voetnoot 17

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.

Voetnoot 18

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid [politie-eenheid] , Dienst Regionale Recherche, met nummer PL600-2018493854 (Zaak 2 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Voetnoot 19

Het proces-verbaal van bevindingen [omgevingsdienst] van 12 december 2018, pagina 45.

Voetnoot 20

Het proces-verbaal van bevindingen [omgevingsdienst] van 12 december 2018, met bijlage 1, pagina 11-12, 19.

Voetnoot 21

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de [omgevingsdienst] , Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Voetnoot 22

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 11.

Voetnoot 23

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 11-12.

Voetnoot 24

Het Toezichtrapport [omgevingsdienst] , team Handhaving, betreffende het bedrijfsbezoek op 10 januari 2019, pagina 98.

Voetnoot 25

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 13.

Voetnoot 26

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 15.

Voetnoot 27

Fotoblad bij het Toezichtrapport [omgevingsdienst] , team Handhaving van 21 december 2018, pagina 67, 68 en 90.

Voetnoot 28

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 12 december 2019, pagina 335.

Voetnoot 29

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 18.

Voetnoot 30

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 20.

Voetnoot 31

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 24.

Voetnoot 32

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PLO 100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.

Voetnoot 33

Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.

Voetnoot 34

Begeleidingsbrieven van 9 augustus 2019, 11 oktober 2019, 5 augustus 2019 en 17 september 2019, pagina 4-6, 9 en 12 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12- 2019 aanvulling).

Voetnoot 35

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25.

Voetnoot 36

Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25, pagina 26, vierde, zesde en veertiende alinea en pagina 27, eerste en zevende alinea.

Voetnoot 37

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 12 december 2019, pagina 339-340.

Voetnoot 38

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [echtgenote] van 12 december 2019, pagina 350-351.

Voetnoot 39

Brief van Te Biesebeek Advocaten aan [bedrijf] t.a.v. [naam] van 24 juli 2018, pagina 18 van het dossier van de politie, eenheid [politie-eenheid] , met proces-verbaalnummer PLO 100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).

Voetnoot 40

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PLO 100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.

Voetnoot 41

Het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2020, pagina 1 van het dossier van de politie, eenheid [politie-eenheid] , met proces-verbaalnummer PLO 100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).

Voetnoot 42

Begeleidingsbrief van pagina 30 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).

Voetnoot 43

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [echtgenote] van 12 december 2019, pagina 352.

Voetnoot 44

Toezichtrapport [omgevingsdienst] , team Handhaving van 1 juni 2019, pagina 298-299.

Voetnoot 45

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [echtgenote] van 12 december 2019, pagina 352.

Voetnoot 46

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [echtgenote] van 12 december 2019, pagina 350 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 12 december 2019, pagina 339.

Voetnoot 47

Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.

Voetnoot 48

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid [politie-eenheid] , met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Voetnoot 49

Het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021, pagina 5.

Voetnoot 50

Het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021, pagina 5.

Voetnoot 51

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 5 december 2019, pagina 13 en 14.

Voetnoot 52

Begeleidingsbrief [documentnummer] en begeleidingsbrief [documentnummer] pagina 21-23.

Voetnoot 53

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 11 januari 2020, pagina 9.

Voetnoot 54

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 12 december 2019, pagina 17.

Voetnoot 55

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [echtgenote] van 17 juni 2020, pagina 6 van het aanvullend proces-verbaal en bevindingen met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv aanvullend).

Voetnoot 56

Begeleidingsbrief [documentnummer] en begeleidingsbrief [documentnummer] pagina 21-23.

Voetnoot 57

Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte..

Voetnoot 58

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 5 december 2019, pagina 14.