zaaknummer : 200.314.806/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 21-1166 (scheiding) en FA RK 21-4414 (verdeling)
zaaknummers rechtbank : C/09/607729 (scheiding) en C/09/614354 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2023
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.G. Schnoor te 's-Gravenhage,
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Haasjes te Voorburg.
2
Het geding in hoger beroep
2.1
De vrouw is op 22 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 17 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
van de zijde van de man:
- een journaalbericht van 28 september 2023, met bijlagen, ingekomen op 29 september 2023;
van de zijde van de vrouw:
- een journaalbericht van 1 oktober 2023, met bijlage, ingekomen op 2 oktober 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Schnoor heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
Beslissing
5
De motivering van de beslissing
5.1
Het hof overweegt als volgt. Mr. Schnoor heeft bij journaalbericht van 1 oktober 2023, ingekomen op 2 oktober 2023, bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij het journaalbericht van mr. Haasjes van 28 september 2023 gevoegde producties 23 (een overzicht van de uitgaven en kosten die de man voor (de bouw van) de woning heeft gemaakt) en 24 (een brief van de man aan de ouders van de vrouw, gevolgd door de reactie van de ouders op die brief). Het hof heeft geen reden gezien om deze producties buiten beschouwing te laten, nu deze tijdig door de man zijn ingediend en de vrouw naar het oordeel van het hof, gelet op de omvang van die stukken, in redelijkheid voldoende heeft kunnen kennisnemen van deze stukken en zich heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen, van welke gelegenheid zij ter zitting ook gebruik heeft gemaakt.
De waardering van de voormalige echtelijke woning
5.2
De echtelijke woning is op 5 oktober 2020 getaxeerd. In het taxatierapport van 5 oktober 2020 zijn twee waardes opgenomen. Een marktwaarde waarbij rekening is gehouden een voorkeursrecht tot koop, zijnde € 490.000,- en een marktwaarde waarbij geen rekening is gehouden met een voorkeursrecht tot koop, zijnde € 1.050.000,-.
5.3
De peildatum en de getaxeerde waardes zijn niet in geschil. Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of bij de waardering van de echtelijke woning in het kader van de toedeling aan de vrouw rekening gehouden moet worden met het voorkeursrecht tot koop. De vrouw stelt gemotiveerd dat met het voorkeursrecht tot koop rekening gehouden moet worden, zodat uitgegaan moet worden van een marktwaarde van de echtelijke woning van € 490.000,-. De man sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en is van mening dat geen rekening moet worden gehouden met het voorkeursrecht tot koop, zodat uitgegaan moet worden van een marktwaarde van € 1.050.000,-.
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank juist heeft beslist door bij de waardering van de echtelijke woning geen rekening te houden met het voorkeursrecht tot koop en derhalve terecht is uitgegaan van een marktwaarde van € 1.050.000,-. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5
De vrouw heeft in 2017 een perceel grond van haar ouders gekocht voor € 90.000,-. Bij notariële akte van levering van 6 september 2017 is de grond door de ouders van de vrouw aan alleen de vrouw geleverd. De grond is in de gemeenschap van goederen van partijen gevallen, waardoor de man mede-eigenaar van de grond is geworden. Later, nadat eerst een bestemmingswijziging van de grond heeft plaatsgevonden, is op de grond de echtelijke woning gebouwd - welke is voltooid begin 2020. Bij notariële akte van 6 april 2020 is door de vrouw op de grond een voorkeursrecht tot koop ten behoeve van de ouders van de vrouw gevestigd. De man is geen partij bij die akte geweest.
5.6
De vrouw stelt dat het vestigen van een voorkeursrecht op de grond een voorwaarde was voor haar ouders om tot verkoop van de grond aan de vrouw over te gaan. De vrouw stelt dat de man daarvan van meet af aan op de hoogte was en daartegen nimmer bezwaar heeft gemaakt. De man is volgens de vrouw betrokken geweest bij de onderhandelingen tussen de vrouw en haar ouders en was van meet af aan op de hoogte van alle afspraken tussen de vrouw en haar ouders. Volgens de vrouw heeft de man feitelijk ingestemd met de gang van zaken. Door de notaris is bovendien gecorrespondeerd over het voorkeursrecht tot koop via het gezamenlijke e-mailadres van partijen, waartoe de man toegang had en dat hij ook gebruikte. De man heeft kennisgenomen van deze correspondentie. De vrouw vindt het dan ook niet redelijk dat de man thans pretendeert dat hij nergens van afwist en de waarde van echtelijke woning probeert te beïnvloeden door onder het voorkeursrecht uit te willen komen.
5.7
De man heeft uitdrukkelijk betwist dat hij op de hoogte was van het vestigen van een voorkeursrecht. De man is weliswaar nauw betrokken geweest bij de plannen rondom de koop van de grond en het realiseren van de echtelijke woning op de grond, maar het vestigen van een voorkeursrecht tot koop is daarbij nimmer ter sprake gekomen. De man is door de notaris ook niet betrokken bij de notariële akte waarin het voorkeursrecht is gevestigd. De correspondentie via de gezamenlijke e-mailbox heeft de man niet gezien. De man heeft weliswaar toegang tot het gezamenlijke e-mailadres van partijen, maar hij maakte daarvan geen gebruik, behoudens de (enkele) keer dat hij op verzoek van de vrouw een e-mail (in andere kwesties dan de onderhavige) heeft verstuurd. De man is pas bekend geworden met het voorkeursrecht in het kader van de echtscheidingsprocedure, toen zijn (toenmalige) advocaat hem op de desbetreffende akte wees. De man heeft tot die tijd ook niet geweten dat de grond alleen aan de vrouw is geleverd. De man verkeerde al die tijd in de veronderstelling dat de grond ook aan hem was geleverd.
5.8
Het hof is van oordeel dat de vrouw voor het vestigen van een voorkeursrecht op de grond ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub a BW de toestemming van de man (als niet handelende echtgenoot) nodig had. Hiermee gaat het hof voorbij aan de stelling van de vrouw ter zitting dat in dit geval geen sprake is van het bezwaren van de echtelijke woning in de zin van voormeld artikel omdat het voorkeursrecht enkel betrekking heeft op de grond. Het hof overweegt dat nu op de grond de echtelijke woning is gebouwd en het voorkeursrecht na de bouw van de woning is gevestigd, de grond een onlosmakelijk onderdeel was van de echtelijke woning ten tijde van het bezwaren zodat daarvoor toestemming van de man vereist was.
5.9
De toestemming in de zin van voormeld artikel is in beginsel vormvrij, maar moet gelet op het derde lid van dat artikel schriftelijk of langs elektronische weg worden verleend indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft.
5.10
Het is het hof op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat partijen samen, met de ouders van de vrouw, een lang traject (van enkele jaren) hebben doorlopen om de bouw van echtelijke woning op de van de ouders van de vrouw gekochte grond te kunnen realiseren, waarbij ook jarenlange onderhandelingen met de gemeente zijn gevoerd over de bestemmingswijziging van de grond voordat er überhaupt gebouwd zou mogen worden. De man erkent dat ook volmondig.
5.11
Het hof is echter van oordeel dat de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het traject dat partijen samen hebben doorlopen in het bijzonder ook het vestigen van een voorkeursrecht op de grond is besproken en dat de man daarvan op de hoogte was, laat staan dat hij daarvoor expliciet toestemming heeft gegeven. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.12
In de conceptakte van levering van de grond van 1 september 2017 zijn de vrouw én de man gezamenlijk als ‘koper’ opgenomen, terwijl in de definitieve akte de man niet langer als koper is opgenomen. De vrouw heeft, desgevraagd, geen deugdelijke onderbouwing kunnen geven voor de wijziging van de partijnamen in de akte. Het antwoord van de vrouw ‘dat daarvoor geen reden is geweest’, is voor het hof niet bevredigend, gelet op de aard van de wijziging en de inhoud van de notariële akte. De man is hoogstwaarschijnlijk mede daardoor evenmin partij geweest bij de akte voorkeursrecht tot koop, die door de notaris is verleden op 6 april 2020. Uit de door de vrouw overgelegde correspondentie blijkt niet dat de man door de notaris op enigerlei wijze zelf is betrokken bij de totstandkoming van die akte. De door de vrouw overgelegde correspondentie met het notariskantoor over het vestigen van het voorkeursrecht acht het hof niet bepalend omdat die correspondentie de man niet rechtstreeks aangaat.
5.13
Het hof heeft het voorgaande mede bezien tegen de achtergrond van de toelichting van de man ter zitting, waarin hij heeft verklaard dat hij wel op de hoogte was van de aankoop van de grond, maar zich met de juridische implicaties daarvan niet bezig heeft gehouden. Dit betrof een zaak tussen de vrouw en haar ouders, derhalve binnen de familiesfeer, waarbij de verhouding tussen de man en de ouders van de vrouw op dat moment nog heel goed was. De man was ook nauw betrokken bij de gezamenlijke wens van partijen om op de grond een nieuwe woning te kunnen realiseren, maar zijn focus lag al die tijd op de technische aspecten die daarbij kwamen kijken, vanwege de technische achtergrond die hij heeft. De omstandigheid dat de man in 2018 is getroffen door een hersenbloeding, waardoor zijn energie vanaf dat moment beperkt was, heeft daarbij ook een rol gespeeld.
5.14
Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
5.15
Het hof passeert het bewijsaanbod van de vrouw, nu dat enkel betrekking heeft op de stelling van de vrouw dat de man van meet af aan op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de grond is verkocht en derhalve niet op de vraag waar het in deze zaak omdraait, namelijk of de man toestemming heeft gegeven voor het vestigen van een voorkeursrecht op de grond.
5.16
Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht vergt, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.17
Dit leidt tot de volgende beslissing.