De beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – kort samengevat – als volgt geoordeeld.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat door [appellant] aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling wordt voldaan en er geen grond is om die te beëindigen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet in het belang is van [appellant], omdat hij dan weer door zijn schuldeisers kan worden aangesproken. Zijn schuldenlast van € 43.000,- is oud, de meeste schulden bestaan al tien tot twintig jaar en zijn veel te hoog om ooit met zijn inkomsten af te kunnen betalen. Het succesvol doorlopen van de schuldsaneringsregeling is dus de enige mogelijkheid voor [appellant] om van zijn schulden af te komen.
2. De rechtbank heeft verder nog – samengevat – overwogen dat de schuldsaneringsregeling voorspoedig verloopt en mogelijk binnen een afzienbare termijn kan worden afgerond. Vanwege de (langdurige) arbeidsongeschiktheid van [appellant] is er geen afloscapaciteit en kan dus niet worden gespaard voor de schuldeisers. Dit brengt met zich dat de regeling mogelijk in aanmerking komt voor een verkort traject. In mei 2023 kan worden beoordeeld of de termijn kan worden verkort en de regeling met een ‘schone lei’ kan worden beëindigd. Of daarvoor dan nogmaals een medische keuring nodig is, is ter beoordeling aan de rechter-commissaris.
3. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellant] verzoekt beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub g Faillissementswet (Fw). [appellant] wil niet meewerken aan de schuldsaneringsregeling. Naar zijn zeggen is hij ten tijde van de indiening van het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling niet volledig en juist geïnformeerd door zijn beschermingsbewindvoerder. [appellant] verkeerde in de veronderstelling dat hij kort na de toepassing van de schuldsaneringsregeling aan zijn schuldeisers een dwingend aanbod
zou kunnen doen, waarna de schuldsaneringsregeling zou eindigen. [appellant] heeft zijn beschermingsbewindvoerder herhaaldelijk gevraagd zijn aanbod bij de wsnp-bewindvoerder neer te leggen. Het was [appellant] niet duidelijk dat hij eerst het salaris van de wsnp-bewindvoerder zou moeten voldoen, voordat een dergelijk aanbod aan de schuldeisers kon worden voorgelegd. [appellant] heeft dermate spijt van het gedane verzoek om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren, dat hij hangende het hoger beroep bewust nieuwe bovenmatige schulden is aangegaan door online goederen te bestellen om zo de beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te dwingen.
4. De bewindvoerder heeft als volgt verklaard.
[appellant] heeft aangegeven in de schuldsaneringsregeling een akkoord aan te willen bieden. Het is de taak van de wsnp-bewindvoerder om de saniet duidelijk te informeren over hoe een akkoord tot stand kan komen en wanneer een akkoord kans van slagen heeft. Uit de wet- en regelgeving volgt dat indien de wsnp-bewindvoerder het akkoord aanbiedt, daar ook een
vastgestelde vergoeding tegenover staat. Daarover is [appellant] op de juiste wijze geïnformeerd.
De bewindvoerder is het met de rechtbank eens dat een beëindiging van de regeling niet in het belang is van [appellant] en dat hij aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit die regeling voldeed. [appellant] heeft echter herhaaldelijk te kennen gegeven dat hij bij nader inzien geen gebruik wenst te maken van de schuldsaneringsregeling omdat hij niet aan zijn verplichtingen wil of kan voldoen. Hoewel door de bewindvoerder meerdere malen is uitgelegd wat de consequenties zijn van het beëindigen van de regeling, heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij al 20 jaar leeft met schulden en dat hij dit in de toekomst ook zou kunnen. De bewindvoerder is dan ook van mening dat het beroep van [appellant] op artikel 350 lid 3 sub g Fw dient te worden te gerespecteerd
5. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet in het belang van [appellant] is. Anders dan de rechtbank, zal het hof het verzoek van [appellant] echter toewijzen. Daartoe overweegt het hof dat [appellant] herhaaldelijk en op niet miskenbare wijze te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van de spijtoptantenregeling van artikel 350 lid 3 sub g Fw. Verder heeft [appellant] hangende het hoger beroep nieuwe bovenmatige schulden laten ontstaan door online goederen te bestellen met het enkele oogmerk beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te dwingen. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van [appellant] verklaard dat deze ook niet aan het verzoek van de bewindvoerder kan voldoen om de bestelde en ontvangen goederen te retourneren, aangezien de goederen niet meer in het bezit van [appellant] zijn.
Het hof heeft verder bij de beoordeling in aanmerking genomen dat de bewindvoerder ter zitting van het hof haar zorgen heeft geuit over een eventuele voortzetting van de schuldsaneringsregeling. De toon van [appellant] werd – zo verklaarde de bewindvoerder – tijdens de telefoongesprekken steeds agressiever en meer intimiderend. Naar het oordeel van het hof staan de voornoemde gedragingen van [appellant] – zowel afzonderlijk als tezamen genomen – aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling in de weg.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.
8. Nu uit de aan het hof overlegde openbare verslagen niet is gebleken dat er voldoende baten beschikbaar zijn om (na aftrek van de kosten van de schuldsaneringsregeling) de vorderingen op de schuldenaren geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal geen faillissement volgen.
Opheffing beschermingsbewind
9. [appellant] heeft het hof tevens verzocht over te gaan tot het ontslag van de beschermingsbewindvoerder en tot opheffing van het beschermingsbewind. Het hof zal [appellant] in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren, nu een dergelijk verzoek ingevolge het bepaalde in artikel 1:449, tweede lid BW thuishoort bij de kantonrechter. Het hoger beroep tegen de afwijzing van de rechtbank om de schuldsanering niet tussentijds te beëindigen is daarvoor niet de geëigende plaats.
Beslissing
De beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2022;
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter verdere afdoening;
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het ontslag van de beschermingsbewindvoerder en tot opheffing van het beschermingsbewind.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, M.D. Ruizeveld en J.A. Terstegge en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.