Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHSHE:2024:1133

Op 29 March 2024 heeft de Gerechtshof 's-Hertogenbosch een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 20-001414-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHSHE:2024:1133. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
20-001414-23
Datum uitspraak:
29 March 2024
Datum publicatie:
2 April 2024
Formele relaties:
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1787

Indicatie

Het hof heeft de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot doodslag veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001414-23

Uitspraak : 29 maart 2024

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 mei 2023, parketnummer 02-219358-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van ‘medeplegen van poging tot zware mishandeling’ (het subsidiair tenlastegelegde) veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft kennelijk abusievelijk geen beslissing genomen over de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02-099061-22).

De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;

de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen jeugddetentie;

het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02-099061-22).

De verdediging heeft primair vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de verdediging de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 11 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven:

- die [slachtoffer] heeft meegevoerd met een auto door hem vast te houden terwijl die [slachtoffer] zich aan de buitenkant van de deurstijl van die auto bevond en/of

- met die auto met circa 60 km/u over de weg heeft gereden en/of

- die [slachtoffer] een of meerdere vuistslagen heeft gegeven in zijn gezicht, althans tegen zijn lichaam en/of

- de handen van die [slachtoffer] heeft losgemaakt van de deurstijl van de auto,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:

- die [slachtoffer] heeft meegevoerd met een auto door hem vast te houden terwijl die [slachtoffer] zich aan de buitenkant van de deurstijl van die auto bevond en/of

- met die auto met circa 60 km/u over de weg heeft gereden en/of

- die [slachtoffer] een of meerdere vuistslagen heeft gegeven in zijn gezicht, althans tegen zijn lichaam en/of

- de handen van die [slachtoffer] heeft losgemaakt van de deurstijl van de auto,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door:

- die [slachtoffer] mee te voeren met een auto en die [slachtoffer] vast te houden terwijl die [slachtoffer] zich aan de buitenkant van de deurstijl van die auto bevond en/of

- met die auto met circa 60 km/u over de weg te rijden en/of

- die [slachtoffer] een of meerdere vuistslagen in zijn gezicht, althans tegen zijn lichaam te geven en/of

- die [slachtoffer] los te maken van de deurstijl van de auto.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 11 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven:

- die [slachtoffer] heeft meegevoerd met een auto door hem vast te houden terwijl die [slachtoffer] zich aan de buitenkant van de deurstijl van die auto bevond en

- met die auto met circa 60 km/u over de weg heeft gereden en

- die [slachtoffer] meerdere vuistslagen heeft gegeven in zijn gezicht en

- die handen van die [slachtoffer] heeft losgemaakt van de deurstijl van de auto,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman is bepleit dat, in geval van een bewezenverklaring, de verdachte een geslaagd beroep op primair noodweer, subsidiair noodweerexces, toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van een noodzakelijke verdediging van het lijf van de verdachte door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . [slachtoffer] liet immers de auto maar niet los waardoor de mogelijkheid bleef bestaan dat hij naar de verdachte zou uithalen. Tegen deze aanval is een verdediging wenselijk en geboden. Voorts voert de raadsman aan dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn geschonden. Na enkele klappen liet [slachtoffer] niet los en bleef de aanval voortduren. Bovendien zat de verdachte in een rijdende, volle auto en was er geen mogelijkheid voor hem om weg te komen. Hij had dus niet voor een ander middel kunnen kiezen dan hij heeft gedaan. Mocht het hof daar wel vanuit gaan, dan is de raadsman van oordeel dat er sprake is van noodweerexces. Door de paniek, angst en hectische situatie heeft de verdachte misschien niet de juiste keuze gemaakt qua proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat kunnen we door de gemoedsbeweging, ontstaan door de aanval, door de vingers zien, aldus de raadsman.

Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.

Uit het dossier blijkt het volgende.

De verdachte reed op 11 maart 2022 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in een auto in Roosendaal. Medeverdachte [medeverdachte 1] zat achter het stuur en de verdachte zat op de passagiersstoel. Op een gegeven moment zien zij [slachtoffer] langs de kant van de weg staan. [slachtoffer] gebaarde naar hen waarop de medeverdachte [medeverdachte 1] besloot de auto voor hem te stoppen. De verdachte zag dat [slachtoffer] zijn hand door het geopende raam stak om de telefoon van medeverdachte [verdachte] te pakken. Deze lezing van het gebeurde lijkt te passen bij hetgeen op audiovisueel beeldmateriaal te horen is. Immers, op het filmpje is te horen dat er werd geroepen: ‘Deze djalla wil ons nakken mattie’, wat zoveel betekent als ‘deze sukkel wil van ons stelen’.

De verdachte heeft vervolgens de handen van [slachtoffer] gepakt en heeft naar medeverdachte [medeverdachte 1] geroepen dat hij moest rijden. [slachtoffer] bleef aan het raam hangen terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] steeds harder reed. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de verdachte en [slachtoffer] gefilmd terwijl hij de auto bestuurde. In de auto werd gegild en gelachen. [slachtoffer] liet de auto niet los waarop de inzittenden naar de verdachte riepen dat hij [slachtoffer] ‘vuist’ moest geven. De verdachte heeft vervolgens meerdere malen in het gezicht van [slachtoffer] geslagen en hij heeft de armen, waarmee [slachtoffer] zich aan de portier vasthield, omhoog geduwd waarna [slachtoffer] het portier losliet en op het wegdek terecht kwam. De verdachten zijn zonder te stoppen verder doorgereden. Kort daarna zijn de verdachte en zijn medeverdachte(n) naar de politie gereden waar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat een persoon de telefoon van de verdachte probeerde te pakken, ze in paniek raakten en ze daarom begonnen te rijden.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel uit noodweerexces. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van (in dit geval) eigen lijf, waartegen verdediging noodzakelijk is en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het hof overweegt dat gelet op het filmpje waar op te horen is dat er gezegd wordt dat [slachtoffer] van hen wilde stelen, die situatie zich in ieder geval niet meer voordeed op het moment dat verdachte en medeverdachten zich voortbewogen met een snelheid van 60 kilometer per uur. [slachtoffer] kon zich namelijk op dat moment nog enkel vasthouden om niet te vallen. Van een wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van verdachte of zijn medeverdachte(n) was op dat moment niet langer sprake. Daarmee komt de mogelijkheid te vervallen dat met vrucht een beroep op noodweer kan worden gedaan. Over het scherpe voorwerp waarover in de verhoren is verklaard- mogelijk betrof dat een nadien op het wegdek gevonden nagelkniptang- wordt blijkens de filmbeelden niet gerept. Ook bij het melden van het gebeuren bij de politie heeft geen van de inzittenden gesproken over een scherp voorwerp. Het hof schuift het scherpe voorwerp als reden voor de gestelde vrees voor een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding als niet aannemelijk geworden terzijde.

Het hof is aldus van oordeel dat er niet langer sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf dan wel goed van de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en dat er evenmin sprake was van een reële dreiging daarvoor.

Omdat het hof het derhalve niet aannemelijk acht dat de noodweersituatie nog bestond - en er dus niet langer een noodzaak bestond tot verdediging - maar aannemelijk zou kunnen zijn dat het handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan onmiddellijk voorafgaande wederrechtelijke aanranding, overweegt het hof het volgende. Het handelen dat bewezen is verklaard vond plaats onder een uitgelaten en een jolige sfeer in de auto waardoor er allerminst gesproken kan worden van een handelen dat het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Het hof verwerpt zowel het verweer ter zake noodweer als het verweer ter zake noodweerexces.

Er zijn ook anderszins geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel die van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte erg veel last heeft gehad van het gegeven dat het filmpje op social media is verschenen en hij daarnaast zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door na het strafbare feit meteen naar de politie te gaan.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] aan een auto mee te voeren en met zijn vuisten of het hoofd/gezicht van [slachtoffer] te stompen, terwijl er gereden werd met ongeveer 60 kilometer per uur. Voorts is het niet aan de verdachte en de medeverdachte(n) te danken geweest dat het letsel bij [slachtoffer] relatief beperkt (flinke schaafplek op linkerbeen) is gebleven. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , maar doordat het beeldmateriaal op het internet is gedeeld heeft het feit bovendien gezorgd voor grote maatschappelijke onrust. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Het hof heeft evenzeer gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte op dit moment twee baantjes als bezorger heeft en hij voornemens is om in september met een opleiding te beginnen. Voorts is over de verdachte een advies door de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 11 maart 2024 opgemaakt. Daaruit blijkt dat het recidiverisico als laag/gemiddeld wordt ingeschat. De zorgen die in het onderzoek zijn geconstateerd zijn met name gelegen in de domeinen relaties en school. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan onderhavig delict dan heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook de nodige zorgen over het domein agressie. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Dit leert de verdachte naar de mening van de Raad voor de Kinderbescherming om goed na te denken voordat hij iets doet waar hij achteraf spijt van krijgt. De Raad acht ook een deels voorwaardelijke taakstraf passend, wat een stok achter de deur is voor de verdachte om in de toekomst niet opnieuw met politie en justitie in aanraking te komen.

Alles overziende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, passend en geboden. Het opleggen van een straf als door de raadsman is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit en is derhalve niet passend. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juli 2022 (parketnummer 02-099061-22) opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu de voorwaardelijke werkstraf is opgelegd ná het begaan van het in het onderhavige zaak bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie.

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 02-099061-22.

Aldus gewezen door:

mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,

mr. S.C. van Duijn en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,

en op 29 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.