2.4.1.
Voor zover het eerste middel het hiervoor in 2.3.1 weergegeven oordeel van de Rechtbank bestrijdt met het betoog dat de wettelijke reserves geen deel uitmaken van de zuivere winst, faalt het aangezien dit oordeel van de Rechtbank juist is.
Artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: de Wet) bepaalt dat tot de opbrengst behoort een gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, indien en voor zover er zuivere winst is, tenzij tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd. Het begrip 'zuivere winst' is in de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 29, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dat op dit punt gelijkluidend is aan artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet, als volgt toegelicht:
"Onder zuivere winst moet worden verstaan alles wat er meer is dan het gestorte kapitaal. Hieronder vallen dus niet alleen open maar ook stille reserves." (Kamerstukken II, 1958/59, 5380, nr. 3, blz. 42).
Er is geen reden aan te nemen dat de wetgever voor de vraag of sprake is van zuivere winst wel rekening heeft willen houden met stille reserves, maar met open reserves slechts voor zover deze naar regels van burgerlijk recht voor uitkering in aanmerking komen. Ook stille reserves zullen immers niet uitkeerbaar zijn.