In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vader en de moeder zijn in 2017 in Beyoglu, [plaats 2], met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is in 2018 in [plaats 3] een dochter (hierna: de minderjarige) geboren.
(ii) De vader en de moeder zijn in 2019 in [plaats 1], Verenigde Arabische Emiraten, gescheiden.
(iii) Tijdens het huwelijk woonde de moeder in Nederland en de vader in [plaats 1]. De minderjarige heeft altijd bij de moeder gewoond.
(iv) In het voorjaar van 2021 heeft de vader zijn verblijfsrecht in [plaats 1] verloren en is hij naar [plaats 2] verhuisd. Inmiddels verblijft de vader in een AZC in Nederland.
(v) De moeder en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft tevens de Syrische nationaliteit. De vader heeft geen paspoort of identiteitskaart en is staatloos.
(vi) Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2021 is het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag.
(vii) De moeder is ongeveer een week voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak bij de rechtbank, die plaatsvond op 18 maart 2022, met de minderjarige vertrokken naar [plaats 1].
(viii) Bij vonnis in kort geding van 14 april 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland de vordering van de vader om de moeder te verbieden de minderjarige buiten Nederland te brengen of, subsidiair, de terugkeer van de moeder met de minderjarige naar Nederland te bevelen, afgewezen.
(ix) De moeder heeft zichzelf en de minderjarige op 5 september 2022 in Nederland uitgeschreven.