Hoge Raad, cassatie civiel recht overig

ECLI:NL:HR:2024:1721

Op 22 November 2024 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 24/02680, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2024:1721.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
24/02680
Datum uitspraak:
22 November 2024
Datum publicatie:
21 November 2024
Advocaat:
E.F.A. Linssen-van Rossum

Indicatie

Wvggz. Zorgmachtiging. Was betrokkene niet bereid te worden gehoord (art. 6:1 Wvggz)? Ontoereikende motivering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/02680

Datum 22 november 2024

BESCHIKKING

In de zaak van

[betrokkene],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

hierna: betrokkene,

advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,

tegen

DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,

VERWEERDER in cassatie,

hierna: de officier van justitie,

niet verschenen.

Procesverloop

1
Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/402939 / FA RK 24-1216 van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2024.

Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.

De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2
Uitgangspunten en feiten
2.1

In deze procedure heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de duur van zes maanden.

2.2

Bij de mondelinge behandeling van het verzoek is betrokkene niet verschenen. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt onder meer:

[naam advocaat]

Betrokkene is niet aanwezig. Zij heeft mij gisteren boos verteld dat niet ik het woord hoefde te voeren, maar zij vandaag zelf het woord wilde voeren. U vraagt mij of de mondelinge behandeling vandaag kan worden voortgezet. Wat mij betreft wel. Betrokkene wist van de zitting. Uit de omstandigheid dat ze niet is gekomen, kan een keuze worden afgeleid om toch niet gehoord te willen worden. Een thuisverhoor zal waarschijnlijk niet tot een ander resultaat leiden. In 2019 was ik betrokken. Toen is er twee keer een zitting bepaald om te kijken of betrokkene gehoord wilde worden. Dat is toen niet gelukt. Ook nu heb ik haar bij toeval moeten vangen om haar te kunnen spreken. Mijn verwachting is niet dat het patroon van vermijden zal worden doorbroken door een thuisverhoor. Ik denk dat er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat het een keuze is van betrokkene om niet deel te nemen. (…)

(…)

[naam ouder]

Betrokkene wist dat er vandaag een zitting was. (…)

Ze heeft een gebroken enkel. Ze weigert ermee naar de huisarts te gaan.

(…)”

2.3

De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden. (Voetnoot 1)Over de vraag of betrokkene bereid was zich te doen horen heeft de rechtbank overwogen:

“De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden. Betrokkene is op juiste wijze opgeroepen, zij was op de hoogte van de mondelinge behandeling en zij is niet verschenen. Betrokkene laat zorgmijdend gedrag zien. Zo is zij eerder naar Frankrijk vertrokken nadat een zorgmachtiging is aangevraagd. Het is de onafhankelijke psychiater niet gelukt om in contact te komen met betrokkene, waarbij de onafhankelijke psychiater heeft gezien dat er berichten op de deur hangen dat betrokkene bij betreding van de woning aangifte zal doen. Zij heeft maatregelen getroffen om mensen buiten te houden. De rechtbank leidt hieruit af dat de verwachting gerechtvaardigd is dat het horen van betrokkene in haar verblijfsruimte niet tot een ander resultaat zal leiden.”

Overwegingen

3
Beoordeling van het middel
3.1

Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, en voert daartoe onder meer het volgende aan. Ten eerste wijst het middel erop dat de advocaat van betrokkene ter zitting heeft verklaard dat betrokkene haar de dag voor de zitting heeft verteld dat zij ter zitting zelf het woord wilde voeren, hetgeen erop wijst dat betrokkene wel gehoord wilde worden. Ten tweede is de rechtbank volgens het middel voorbijgegaan aan de verklaring ter zitting van de moeder van betrokkene dat haar dochter een gebroken enkel heeft, waaruit volgt dat betrokkene mogelijk om die reden niet naar de zitting kon komen. Ten derde kan volgens het middel de verwijzing naar de omstandigheid dat het de onafhankelijke psychiater niet gelukt is om in contact te komen met betrokkene het oordeel van de rechtbank niet dragen, nu de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene tijdens de twee huisbezoeken van de psychiater thuis was.

3.2

Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld.

Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz. (Voetnoot 2)

3.3

De rechtbank heeft haar vaststelling dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen onder meer erop gebaseerd dat betrokkene op juiste wijze is opgeroepen en op de hoogte was van de mondelinge behandeling, maar niet is verschenen, dat betrokkene zorgmijdend gedrag vertoont en dat betrokkene maatregelen heeft getroffen om mensen buiten te houden. De rechtbank heeft hierbij echter ten onrechte niet (kenbaar) meegewogen dat betrokkene de dag voor de mondelinge behandeling aan haar advocaat heeft verteld dat zij ter zitting zelf het woord wilde voeren, hetgeen erop wijst dat betrokkene wel door de rechter gehoord wilde worden, en dat betrokkene volgens de verklaring van haar moeder een (onbehandelde) gebroken enkel had, hetgeen een verklaring zou kunnen zijn voor de afwezigheid van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling. Voor zover de rechtbank aan haar vaststelling dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen ten grondslag heeft gelegd dat de onafhankelijke psychiater tijdens twee huisbezoeken geen contact heeft kunnen krijgen met betrokkene, geldt dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene tijdens deze bezoeken thuis was. (Voetnoot 3)

De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten slagen dus.

3.4

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2024;

- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 22 november 2024.

Voetnoot

Voetnoot 1

Rechtbank Oost-Brabant 12 april 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:3355.

Voetnoot 2

Zie onder meer HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140, rov. 3.2; HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547, rov. 3.2; HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2.

Voetnoot 3

Vgl. HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220, rov. 3.3.