Het cassatiemiddel klaagt over de volledige toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot vergoeding van materiële schade en over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [a-straat 1] , een grote hoeveelheid sieraden en geld, die toebehoorden aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak of verbreking.”
4.2.2
Bij de stukken bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde 1] , met bijlagen. Volgens dit formulier vordert de benadeelde partij vergoeding van in totaal € 99.168,17 aan materiële schade en bestaat dit bedrag uit de waarde van de goederen die zijn weggenomen bij de onder 2 bewezenverklaarde woninginbraak, te weten een grote hoeveelheid sieraden, een portemonnee, geld en een kaarthouder, verminderd met het door de verzekering uitgekeerde schadebedrag.
4.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer in:
“20. Indien uw hof wel bericht van de benadeelde partij heeft ontvangen dat de vordering wordt gehandhaafd, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, vanwege de bepleite vrijspraak.
21. Mocht u onverhoopt toch tot een bewezenverklaring komen, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering een onevenredige belasting vormt van het strafgeding. De vordering treedt uitgebreid in detail over goederen die zouden zijn gestolen, maar de onderbouwing met stukken is beperkt. Het is inmiddels al een tijd geleden dat de zaak in eerste aanleg is behandeld, en de benadeelde partij heeft derhalve lang de tijd gehad om de vordering nader te onderbouwen, wat tot op heden niet is gebeurd. Vanwege de beperkte onderbouwing zou nader onderzoek en nadere onderbouwing echter wel noodzakelijk zijn. Al met al voert het te ver om de zaak hier nu nog voor aan te houden en de vordering nog binnen dit strafproces te behandelen.
22. Indien u toch tot een inhoudelijk oordeel over de vordering komt, dan het volgende. De hoogte van de vordering wordt door de verdediging betwist, nu zij op sommige punten beperkt onderbouwd is en de schade tevens onvoldoende uit het dossier blijkt. De verschillende schadeposten zullen worden langsgelopen.
23. De benadeelde partij benoemt onderaan de vordering dat er een armband met goud en kleurstenen. Deze komt in het geheel niet terug in het dossier. Van de ring van Seaman Shepps zit weliswaar een factuur in het dossier, maar deze komt niet terug op de lijsten met weggenomen goederen zoals bij de aangifte gevoegd. Dan zijn er nog een aantal goederen die wel op (een van) de lijst(en) met weggenomen goederen worden genoemd, maar waarvan de waarde niet in het dossier wordt genoemd: de oorbellen met topaas & briljant bloemen, de oorbellen goud, modern, de oorbellen met topaas, de gouden ring met bloedkoraal en de manchetknopen in het model anker. Van de overige manchetknopen wordt maar van twee de waarde genoemd, dus ook dit is onduidelijk. Verzocht wordt om de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de genoemde posten af te wijzen, dan wel om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van deze posten.
24. Daarnaast zijn er nog een aantal goederen die wel op de aangiftelijst(en) staan met daarbij de waarde genoemd, maar waarbij onderbouwing van de waarde van deze goederen ontbreekt. Het gaat dan om de volgende goederen: de broches van de katten (weliswaar is hier een document overlegd waaruit zou blijken om welke katten het zou gaan, maar hierop wordt de waarde niet benoemd), de broche van het lammetje, de broche van de leeuw, de broche van de bloemenmand, de broche van de poedel, de broche van de poes met snorharen, de oorbellen met goud en hout, de oorbellen creolen met amethist (ten aanzien hiervan is een document overlegd maar hier is geen prijs op waarneembaar), de ring met bloedkoraal briljant, de ring met moorkop, de ring met maansteen, alle armbanden met uitzondering van de vijftigerjaren-armband en de armband bi-colour retro, de collier goud met schakel, de horloges met uitzondering van de Maserati (ten aanzien van twee van de horloges is een reparatienota overlegd, maar hieruit blijkt de waarde van de horloges niet), de Chanel portemonnee en de cartholder. Nu weliswaar de waarde van deze posten in de lijst wordt genoemd bij de aangifte, maar dit verder niet met stukken is onderbouwd, wordt verzocht om deze posten af te wijzen, dan wel om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van deze posten.
25. Ten aanzien van de twee colliers is aangevoerd dat ze opnieuw geknoopt moesten worden, uit het dossier blijkt niet dat dit verband houdt met het tenlastegelegde feit. Aan cliënt is immers geen vernieling tenlastegelegd. Verzocht wordt daarom om de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk te verklaren.”
4.2.4
De uitspraak van het hof houdt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij onder meer in:
“In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 99.168,17, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Het hof heeft aan de hand van de stukken in het dossier vastgesteld dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van een aantal daarin genoemde posten met stukken, te weten certificaten, taxatierapporten, aankoop-bonnen en stukken van internet, heeft onderbouwd. Gelet hierop en ook gelet op de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte, acht het hof de vordering tot schadevergoeding voldoende onderbouwd.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de benadeelde partij genoegzaam heeft aangetoond dat zij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.”