Hoge Raad, cassatie strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2024:1765

Op 3 December 2024 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/03024, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2024:1765.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/03024
Datum uitspraak:
3 December 2024
Datum publicatie:
28 November 2024
Formele relaties:
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1313
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:2269

Indicatie

Oplichting, meermalen gepleegd (art. 326.1 Sr) na ontmoeting via datingsite door vertrouwen te winnen van aangeefster na mededelingen over langlopend conflict met Staat der Nederlanden en financiële gevolgen die daaruit voortvloeiden waarbij door aangeefster over periode van 4 jaren totaalbedrag van € 510.009 is uitgeleend. 1. Verweren over vormverzuimen m.b.t. gerechtelijke procedure tussen ministerie van Defensie en verdachte, inzet van opsporingsmethoden, voorhouden van onjuiste informatie aan getuigen en eerdere gesprekken tussen aangeefster en politie, art. 359a Sv. 2. Bewijsklachten. 3. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan verzoek tot laten opmaken van p-v dat antwoord geeft op aantal vragen die zien op informatieverstrekking door ministerie van Defensie. 4. Maximale duur van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.

Ad 1., 2. en 3: HR: art. 81.1 RO.

Ad 4. HR ambtshalve: Duur van gijzeling beloopt ten hoogste 1 jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder 1 jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR:2021:812).

HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van 360 dagen kan worden toegepast.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/03024

Datum 3 december 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 augustus 2022, nummer 23-002131-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,

hierna: de verdachte.

Procesverloop

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Barensen, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, alsmede wat betreft het aantal dagen dat de gijzeling ten hoogste kan bedragen, tot vermindering van dat aantal tot 360, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

Overwegingen

2
Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3
Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1

Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen gijzeling.

3.2

Op grond van artikel 36f lid 5 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812).

3.3

De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

3.4

De Hoge Raad doet verder uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

- bepaalt dat voor zover het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van dit in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 Sv de gijzeling op 365 dagen heeft bepaald, moet worden uitgegaan van een gijzeling voor de duur van 360 dagen;

- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijftien maanden en drie weken, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2024.