Parket bij de Hoge Raad, belastingrecht
ECLI:NL:PHR:2024:1172
Op 25 October 2024 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/02121, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2024:1172.
Indicatie
Bijlage: ECLI:NL:PHR:2024:1179
Art. 47 Wfsv. Art. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv. Toepassing premiekorting bij opvolgende kwalificerende dienstbetrekking indien bij eerdere kwalificerende dienstbetrekking de premiekorting niet is toegepast.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/02121
Datum 25 oktober 2024
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Loonheffingen 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014
Nr. Gerechtshof 21/01823
Nr. Rechtbank 20/5816
de staatssecretaris van Financiën (Staatssecretaris)
[X] B.V. (belanghebbende)
1.1
Deze zaak gaat over de toepassing van de voormalige premiekorting oudere werknemer in het geval van opvolgende kwalificerende dienstbetrekkingen van een werknemer bij dezelfde werkgever. Bij deze conclusie hoort een gemeenschappelijke bijlage (de Bijlage).
1.2
Het Hof heeft geoordeeld, in de kern, dat (i) art. 47 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) op zichzelf geen beperkingen stelt aan het aantal keer dat voor dezelfde werknemer premiekorting kan worden toegepast, en dat (ii) de regels in art. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv geen toepassing vinden in een geval als dit waarin de werkgever bij de eerdere kwalificerende dienstbetrekking geen premiekorting heeft toegepast.
1.3
De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
1.4
De Bijlage behandelt de kwestie waarop het middel betrekking heeft. Uit de Bijlage volgt dat het middel – ook als het ruim wordt opgevat – faalt.
1.5
Het cassatieberoep van de Staatssecretaris is naar mijn mening ongegrond.
2
De feiten en het geding in feitelijke instanties
Vooraf
2.1
Normaliter neem ik aan het begin van een conclusie (onder meer) een zakelijke weergave van de feiten, het bestreden oordeel van de feitenrechter, het procesverloop in cassatie en de inhoud van het cassatieberoep op. De opbouw van de conclusie is in dit geval anders. De uitspraak van het Hof bevat (veel) feitelijke gegevens over de betrokken werknemers, maar die gegevens zijn voor de beoordeling van het geschil in cassatie niet direct relevant, gelet op de kwestie die het middel aan de orde stelt. Verder bevat de Bijlage al informatie over de zaak, waaronder over het oordeel van de feitenrechters en de inhoud van het middel. Ik doe het in dit geval daarom anders en korter.
Het verloop van het geding tot cassatie
2.2
Het object van het geschil betreft – voor zover in cassatie van belang – een naheffingsaanslag loonheffingen die de Inspecteur aan belanghebbende heeft opgelegd. Het geschil heeft betrekking op de correctie van de toegepaste premiekorting. In deze zaak gaat het enkel om de toepassing van art. 47 Wfsv met betrekking tot drie werknemers.
2.3
Daarbij speelt de in de Bijlage (punt 1.4) bedoelde overkoepelende vraag. De Rechtbank (Voetnoot 1) heeft die vraag in het voordeel van belanghebbende beantwoord; de overwegingen daartoe zijn vermeld in Bijlage, punt 4.2. Het Hof (Voetnoot 2) heeft het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard. De belangrijkste overwegingen daartoe zijn vermeld in Bijlage, punt 4.1.
Het geding in cassatie
2.4
De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft gemeld geen conclusie van repliek in te dienen.
Het middel
2.5
Het middel heeft betrekking op het oordeel van het Hof over de overkoepelende vraag.
Overwegingen
3
Beoordeling van het middel
3.1
Ik begrijp het middel zo dat het alleen opkomt tegen de uitleg door het Hof van art. 47 Wfsv (Bijlage, punt 5.38-5.41). Het middel faalt, omdat ’s Hofs uitleg juist is; zie Bijlage, punt 1.5 en 5.9-5.37.
3.2
Ook als het middel ruimer moet worden begrepen, namelijk dat het ook opkomt tegen ’s Hofs uitleg van art. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv, kan het niet tot cassatie leiden. Die uitleg is namelijk juist voor zover zij inhoudt dat die bepalingen geen toepassing vinden indien bij een eerdere kwalificerende dienstbetrekking de premiekorting niet daadwerkelijk door de werkgever is toegepast. (Voetnoot 3) Zie Bijlage, punt 1.6 en 5.44-5.71.
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoot
Voetnoot 1
Rechtbank Gelderland 22 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6208.
Voetnoot 2
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3354.
Voetnoot 3
Het is niet helemaal duidelijk of het Hof ook relevant acht dat de werkgever bij de eerdere dienstbetrekking niet wist dat de werknemer voorafgaand aan die dienstbetrekking een uitkering genoot.