Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e, hoger beroep ambtenarenrecht
ECLI:NL:ORBAACM:2024:29
Op 29 October 2024 heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van ambtenarenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is BON2024H00007, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:ORBAACM:2024:29.
Indicatie
Het hoger beroep is niet ontvankelijk. Appellant ambieert niet meer de functie van projectmanager ICT waarop hij had gesolliciteerd en was afgewezen. De Raad stelt vast dat appellant met deze procedure niet langer het resultaat nastreeft dat hij de functie van projectmanager ICT kan gaan vervullen. Het realiseren van dat resultaat heeft dan ook geen feitelijke betekenis meer. Een beoordeling die uitsluitend ziet op de vraag of de minister inconsistent heeft gehandeld, is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang in deze procedure.
Uitspraak
Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES (War 1951 BES)
Uitspraakdatum: 29 oktober 2024
Zaaknummer: BON2024H00007
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Curaçao,
appellant (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Gerecht) van 9 februari 2024, zaaknummer BON202200496 (aangevallen uitspraak),
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
geïntimeerde (hierna: minister),
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.
Beslissing
De Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Procesverloop
Procesverloop
[appellant] werkt sinds 1 december 2018 als projectleider ICT, afdeling Shared Service Office (SSO), bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN). Op 21 september 2022 heeft [appellant] gesolliciteerd naar de (tijdelijke) functie van projectmanager ICT bij SSO. [Appellant] is niet door de brievenselectie gekomen. De minister heeft [appellant] dat meegedeeld bij besluit van 30 november 2022. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De minister heeft een contramemorie en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 29 oktober 2024. [Appellant] is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Zitting hadden mr. W.H. Bel, voorzitter, en de leden mr. A.P. van der Pluijm-Vrede en mr. B. Nijland.
Overwegingen
Overwegingen
De minister heeft uiteengezet dat met ingang van 1 januari 2024 binnen SSO een nieuw Organisatie en Formatierapport (O&F) van kracht is. Daarin is de functie van projectmanager ICT, schaal 12, (definitief) in de formatie opgenomen. De functie van projectleider ICT, schaal 11, die [appellant] vervult, is komen te vervallen. In het kader van de plaatsingsprocedure bij de invoering van het nieuwe O&F heeft [appellant] duidelijk gemaakt dat hij niet langer een functie met projectmatige aspecten ambieert. Hij heeft ervoor gekozen te worden geplaatst in de staffunctie van strategisch adviseur. In verband met de plaatsing in deze functie voert [appellant] procedures bij het Gerecht.
Gelet op de hiervoor bedoelde procedures van [appellant] heeft de Raad aan hem de vraag voorgelegd of hij de functie van projectmanager ICT, waarover deze procedure gaat, nog ambieert. Op die vraag heeft [appellant] geantwoord dat dat niet het geval is omdat hij inmiddels de functie van strategisch adviseur ambieert. Het enige resultaat dat [appellant] met het hoger beroep nog wil bereiken is dat de Raad vaststelt dat de minister hem inconsistent behandelt, omdat [appellant] in deze procedure niet geschikt werd bevonden voor de functie van projectmanager ICT en in de plaatsingsprocedure waarover hij procedeert bij het Gerecht wel.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:1) is voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een bezwaar of beroep bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
De Raad stelt vast dat [appellant] met deze procedure niet langer het resultaat nastreeft dat hij de functie van projectmanager ICT kan gaan vervullen. Het realiseren van dat resultaat heeft dan ook geen feitelijke betekenis meer. Een beoordeling die uitsluitend ziet op de vraag of de minister inconsistent heeft gehandeld, is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang in deze procedure. Bovendien kan [appellant] deze grond desgewenst in de procedures bij het Gerecht over zijn plaatsing op grond van het nieuwe O&F inbrengen. Dit betekent dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep dat hier voorligt. Daarom is het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
__________________________ ________________________
mr. W.H. Bel, voorzitter M.F.G. Maes, griffier