Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)
Uitspraakdatum: 13 november 2024
Zaaknummer: AUA2024H00066
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak
op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
appellant (hierna: appellant),
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 4 maart 2024, zaaknummer AUA202301930 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[appellant]
en
de Gouverneur van Aruba,
geïntimeerde (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. C.L. Geerman.
Overwegingen
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. [
[Appellant] werkt bij de Directie Voogdijraad in de functie van alimentatiebemiddelaar. Bij landsbesluit van 27 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de gouverneur [appellant] de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Hieraan ligt ten grondslag dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. [Appellant] is volgens de Gouverneur in de periode van 8 tot en met 21 juli 2022 ongeoorloofd afwezig geweest.
1.3. [
[Appellant] heeft vanuit het buitenland op 10 april 2023 een bezwaarschrift
naar een niet meer functionerend e-mailadres van het Gerecht gestuurd. Omdat [appellant] geen ontvangstbevestiging ontving van het ingediende bezwaarschrift heeft hij op 11 mei 2023 telefonisch contact opgenomen met een griffiemedewerker van het Gerecht. Daarbij is hem duidelijk gemaakt dat hij een oud e-mailadres had gebruikt en dat hij het bezwaarschrift fysiek moest indienen. [Appellant] heeft het bezwaarschrift op 26 mei 2023 bij het Gerecht ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [appellant] het bestreden besluit op 10 maart 2023 heeft ontvangen. Op grond van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) moest [appellant] binnen 30 dagen een bezwaarschrift indienen, dus uiterlijk op 10 april 2023. [appellant] heeft het bezwaarschrift echter buiten deze termijn, op 26 mei 2023, ingediend. Het Gerecht heeft in de aangevoerde gronden geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [appellant] het bezwaar heeft ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
3. [ Appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. In de kern voert [appellant] aan dat hij niet eerder dan 26 mei 2023 in staat was het bezwaarschrift bij het Gerecht in te dienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 41, eerste lid, van de La volgt als hoofdregel dat bezwaar moet worden gemaakt binnen dertig dagen nadat de bestreden beschikking is genomen. Artikel 41, derde lid, van de La regelt echter dat de betrokken ambtenaar over een bezwaartermijn van dertig dagen beschikt vanaf het moment waarop hij redelijkerwijs van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen dragen. Hij moet dat ten genoegen van de rechter aantonen.
4.2.
In de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:59,
heeft de Raad artikel 41, derde lid, van de La zo uitgelegd dat onder redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen mede moet worden begrepen dat de betrokkene redelijkerwijs in staat was een bezwaarschrift in te (doen) dienen. Ook deze omstandigheid zal de betrokken ambtenaar ten genoegen van de rechter moeten aantonen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] op 26 mei 2023, dus buiten de
termijn van dertig dagen uit artikel 41, eerste lid, van de La, zijn bezwaarschrift heeft ingediend. Gelet op de in 4.2 genoemde uitspraak ligt de vraag voor of [appellant] redelijkerwijs in staat was binnen de bezwaartermijn van dertig dagen zijn bezwaarschrift in te dienen.
4.4. [
appellant] heeft daarover aangevoerd dat hij in de periode van 29 maart 2023 tot 26 april 2023 in het buitenland was. Vanuit het buitenland heeft hij op 10 april 2023, de laatste dag van de bezwaartermijn, het bezwaarschrift per e-mail ingediend. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van het e-mailadres dat bij hem bekend was.
4.5.
Dit betoog brengt de Raad niet tot het oordeel dat [appellant] redelijkerwijs niet in staat was zijn bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn in te dienen. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat [appellant] zijn bezwaarschrift fysiek had kunnen indienen voordat hij op 29 maart 2023 naar het buitenland vertrok en dat het voor rekening en risico van [appellant] komt dat hij er zich niet van heeft vergewist op welk e-mailadres hij zijn bezwaarschrift digitaal kon indienen.
4.6.
Dat de griffie van het Gerecht [appellant] op 11 mei 2023 alsnog in de gelegenheid heeft gesteld een hard copy van zijn bezwaarschrift in te dienen maakt niet dat daarmee de bezwaartermijn is verlengd. De Raad voegt daar overigens nog aan toe dat de omstandigheden op grond waarvan [appellant] stelt dat hij niet eerder dan 26 mei 2023 zijn bezwaarschrift kon indienen, daarvoor onvoldoende verklaring bieden.
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op 4.3 met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Beslissing
De Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. M.A. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.