Raad van State, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:RVS:2024:4075

Op 9 October 2024 heeft de Raad van State een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202401573/1/R4, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RVS:2024:4075.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
202401573/1/R4
Datum uitspraak:
9 October 2024
Datum publicatie:
9 October 2024

Indicatie

Bij besluit van 10 januari 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam zijn beslissing om op 28 december 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellante] komen. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 28 december 2023 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Nieuwedijk 2 in Pernis. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar document is aangetroffen. Het document is een zogenoemde groene kaart waarop onder 'naam en adres van verzekerde' [appellante] en haar adres staan vermeld.

Uitspraak

202401573/1/R4.

Datum uitspraak: 9 oktober 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend in Pernis, gemeente Rotterdam,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2024 heeft het college zijn beslissing om op 28 december 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 30 januari 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 28 december 2023 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Nieuwedijk 2 in Pernis. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar document is aangetroffen. Het document is een zogenoemde groene kaart waarop onder 'naam en adres van verzekerde' [appellante] en haar adres staan vermeld.

2.       [appellante] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij gaat ervan uit dat haar groene kaart per ongeluk bij iemand anders is bezorgd en dat diegene hem heeft weggegooid bij zijn of haar eigen huisvuil. Volgens haar is het onwaarschijnlijk dat de huisvuilzak van haar is, omdat hij is aangetroffen op ruim een kilometer afstand van haar huis en omdat zij bij haar huis gebruik kan maken van drie eigen kliko's voor gescheiden groen-, papier- en restafval, waardoor ze geen reden heeft om haar huisvuil ergens anders weg te gooien. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij haar groen-, papier- en restafval ook altijd gescheiden weggooit daarin. Verder heeft zij toegelicht dat zij naar aanleiding van het besluit van 10 januari 2024 pas besefte dat zij geen nieuwe groene kaart had ontvangen en dat zij toen bij de verzekeraar een nieuwe groene kaart heeft aangevraagd.

2.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, bijvoorbeeld door middel van een daarin aangetroffen poststuk, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.

2.2.    Door de daarin aangetroffen groene kaart is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij door wat zij aanvoert voldoende twijfel ontstaat of zij daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de huisvuilzak.

De huisvuilzak waarin de groene kaart is aangetroffen, was een grijze zak met daarin etensresten en papierresten en is aangetroffen op bijna een kilometer loopafstand van het huis van [appellante]. De omstandigheid dat de zak op enige afstand van haar huis is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die hem daar verkeerd heeft aangeboden. In samenhang met andere omstandigheden kan aan deze afstand echter wel betekenis toekomen. Een bijkomende omstandigheid in dit geval is dat [appellante] beschikt over drie eigen kliko's bij haar huis, waarin ze haar groen-, papier- en restafval gescheiden kan weggooien. Zij stelt terecht dat zij daarom geen reden heeft om haar huisvuil ergens heen te brengen om weg te gooien. Bovendien maakt dit het onwaarschijnlijk dat de aangetroffen grijze zak, met daarin gemengd etensresten en papierafval, van haar afkomstig is, aangezien zij deze soorten afval gewoonlijk rechtstreeks, zonder plastic zak, in de daarvoor bedoelde groene en blauwe kliko zal doen. Tot slot heeft [appellante] op de zitting onweersproken gesteld dat zij naar aanleiding van het besluit van 10 januari 2024 een nieuwe groene kaart heeft aangevraagd bij haar verzekeraar, omdat zij er toen achter kwam dat ze de in de huisvuilzak aangetroffen kaart niet had ontvangen. Zij heeft daarbij toegelicht dat als zij die kaart wel had ontvangen, zij hem in haar auto had gelegd en niet had weggegooid. In reactie daarop heeft het college geopperd dat de in de huisvuilzak aangetroffen groene kaart ook de oude verlopen kaart zou kunnen zijn. Op de foto in het controlerapport dat ten grondslag ligt aan het besluit van 10 januari 2024, staat echter niet het gedeelte van de groene kaart met de geldigheidsduur, waardoor dat niet kan worden vastgesteld.

Gelet op het geheel van deze omstandigheden, acht de Afdeling het aannemelijker dat iemand anders de groene kaart van [appellante] heeft ontvangen en hem bij zijn eigen huisvuil heeft weggegooid, dan dat [appellante] degene is geweest die de groene kaart samen met ander papierafval en etensresten in een grijze zak heeft weggegooid en vervolgens die zak op bijna een kilometer loopafstand van haar woning heeft achtergelaten naast een ondergrondse restafvalcontainer, terwijl zij haar huisvuil bij haar eigen huis gescheiden kan weggooien in de drie kliko's waarover zij beschikt. [appellante] heeft hiermee dan ook voldoende twijfel doen ontstaan over de aanname op grond van het bewijsvermoeden dat zij de overtreder is en daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het college heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat zij toch de overtreder is. Het college heeft haar in het besluit van 10 januari 2024 dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt en heeft dit besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 30 januari 2024.

Het betoog slaagt.

3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 januari 2024 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 10 januari 2024 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellante] het bedrag van € 154,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.       Het college moet de proceskosten vergoeden. Daarbij overweegt de Afdeling over de verletkosten voor het bijwonen van de zitting, dat een forfaitair aantal van zes uur voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 30 januari 2024, kenmerk A.B.2024.4.00800/AMR;

III.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 10 januari 2024, kenmerk 6276829;

IV.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 141,27;

VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Venema

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024

687