Raad van State, hoger beroep bestuursrecht overig

ECLI:NL:RVS:2025:515

Op 12 February 2025 heeft de Raad van State een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202202630/1/A3, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RVS:2025:515.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
202202630/1/A3
Datum uitspraak:
12 February 2025
Datum publicatie:
12 February 2025

Indicatie

Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad besloten de vrijgekomen plaats op de weekmarkt in Schijndel niet aan [appellant] toe te kennen. Bij besluit van gelijke datum heeft het college besloten de vrijgekomen plaats toe te kennen aan [persoon]. Op de weekmarkt van Schijndel is in 2019 een standplaats vrijgekomen, waarvoor het college inschrijvingen heeft geopend. Onder andere [appellant] en [persoon] hebben zich daarvoor ingeschreven door gebruikmaking van een digitaal formulier. [appellant] heeft in beroep aangevoerd dat er geen gelijke kansen zijn geweest bij de inschrijving. Op het digitale aanvraagformulier konden gegevens worden ingevuld over de locatie, branche, nevenartikelen, (grootte van de) verkoopinrichting en de benodigde stroomcapaciteit. Ook was er de mogelijkheid een foto toe te voegen. [appellant] heeft zich hieraan gehouden, maar [persoon] heeft een volledige presentatie toegevoegd waarin meer informatie staat dan waarom gevraagd werd. Door deze informatie is [persoon] hoger beoordeeld op het punt maatschappelijk verantwoord ondernemen, aldus [appellant].

Uitspraak

202202630/1/A3.

Datum uitspraak: 12 februari 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Schijndel, gemeente Meierijstad,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 21 maart 2022 in zaak nr. 21/227 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het college besloten de vrijgekomen plaats op de weekmarkt in Schijndel niet aan [appellant] toe te kennen. Bij besluit van gelijke datum heeft het college besloten de vrijgekomen plaats toe te kennen aan [persoon].

Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college de door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 6 september 2022 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant] en de toekenning van de standplaats aan [persoon] gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.

Tegen dit besluit heeft [appellant] gronden ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, rechtsbijstandverlener in Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller, L.P.H. van Kessel, T.J. Hamers en L.P.M. Cornelissen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op de weekmarkt van Schijndel is in 2019 een standplaats vrijgekomen, waarvoor het college inschrijvingen heeft geopend. Onder andere [appellant] en [persoon] hebben zich daarvoor ingeschreven door gebruikmaking van een digitaal formulier. Bij de besluiten van 6 januari 2020, die in bezwaar zijn gehandhaafd, is de standplaats toegekend aan [persoon] en niet aan [appellant].

2.       [appellant] heeft in beroep aangevoerd dat er geen gelijke kansen zijn geweest bij de inschrijving. Op het digitale aanvraagformulier konden gegevens worden ingevuld over de locatie, branche, nevenartikelen, (grootte van de) verkoopinrichting en de benodigde stroomcapaciteit. Ook was er de mogelijkheid een foto toe te voegen. [appellant] heeft zich hieraan gehouden, maar [persoon] heeft een volledige presentatie toegevoegd waarin meer informatie staat dan waarom gevraagd werd. Door deze informatie is [persoon] hoger beoordeeld op het punt maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: MVO), aldus [appellant].

3.       De rechtbank heeft het besluit van 15 december 2020 vernietigd omdat geen sprake was van een ‘level playing field’. Aan [appellant] en [persoon] zijn geen gelijke kansen geboden nu het aanvraagformulier geen ruimte biedt voor het indienen van informatie over MVO, terwijl dat volgens de Marktverordening Meierijstad een te beoordelen aspect is. Het college heeft onzorgvuldig gehandeld en redelijkerwijs niet kunnen besluiten tot toekenning van de standplaats aan [persoon], aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het advies van de marktcommissie, waarop de besluiten van 6 januari 2020 zijn gebaseerd, zorgvuldig tot stand is gekomen en dat geen aanleiding bestaat artikel 5 van de Marktverordening onverbindend te verklaren. Het hoger beroep richt zich met name tegen deze oordelen van de rechtbank.

Procesbelang

4.       Het college stelt dat [appellant] geen procesbelang heeft bij een uitspraak op zijn hoger beroep en het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk is. Het college wijst erop dat inmiddels aan [appellant] alsnog een standplaatsvergunning is verleend. [appellant] heeft van deze vergunning geen gebruik gemaakt, waarna het college de vergunning heeft ingetrokken. Tegen het intrekkingsbesluit is geen bezwaar en beroep ingesteld, zodat dit besluit onherroepelijk is.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3394), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep onder meer bestaan als wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming waarop het hoger beroep betrekking heeft. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit.

4.2.    [appellant] heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het niet-verlenen van de standplaatsvergunning. Het hoger beroep is daarom ontvankelijk.

Beoordeling door de marktcommissie

5.       [appellant] betoogt dat het onderzoek van de marktcommissie onzorgvuldig is geweest. Het bevreemdt [appellant] dat de "Herbeoordeling inschrijving weekmarkt Schijndel", die is gedagtekend op 24 november 2020 en als motivering dient voor het besluit van 15 december 2020, alleen is ondertekend door de voorzitter van de marktcommissie. In het procesdossier bij de rechtbank trof [appellant] een andere, niet gedagtekende versie van de herbeoordeling aan, die is ondertekend door drie personen van de marktcommissie.

5.1.    Ingevolge artikel 5, vijfde lid, van de Marktverordening moeten adviesaanvragen worden voorgelegd aan een vaste commissie bestaande uit drie personen.

5.2.    Er is geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 5, vijfde lid van de Marktverordening is overtreden of dat het advies van de marktcommissie (de herbeoordeling) onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft op de zitting verklaard dat het gebruikelijk is dat een (her)beoordeling alleen door de voorzitter wordt ondertekend. Verder is de niet gedagtekende versie door de voorzitter en twee leden van de marktcommissie ondertekend en wijken beide versies van de herbeoordeling inhoudelijk niet van elkaar af. Er is daarom geen reden om te veronderstellen dat de voorzitter de beoordeling niet namens de  hele marktcommissie heeft getekend.

5.3.    Het betoog slaagt niet.

(On)verbindendheid van de Marktverordening

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank artikel 5 van de Marktverordening, waarin een selectiestelsel is opgenomen voor de toekenning van een vaste standplaatsvergunning, onverbindend had moeten verklaren. [appellant] stelt dat het selectiestelsel, dat is gebaseerd op een puntentoekenning voor bepaalde aspecten, geen objectief toetsingskader is. Volgens [appellant] gaat de rechtbank voorbij aan het vereiste dat duidelijke, precieze en ondubbelzinnige verdelingscriteria moeten worden gehanteerd en dat deze criteria "gelijkelijk moeten worden toegepast". De rechtbank heeft het selectiestelsel met puntentoekenning ten onrechte niet als breekpunt gezien, aldus [appellant].

6.1.    Artikel 5 van de Marktverordening luidt:

"1. Voor de toekenning van een vaste standplaatsvergunning wordt het selectiestelsel gehanteerd.

(…)

4. Bij de beoordeling van aanvragen kennen burgemeester en wethouders punten toe aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximum aantal:

a. of het assortiment van de gegadigde een gewenste toevoeging aan het marktassortiment vormt (20);

b. de uitstraling van de uitstalling (20);

c. het marktverleden van de gegadigde en de indruk die hij maakt (20);

d. of bij de gegadigde sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen (20).

Aanvragers komen in aanmerking in de volgorde van het aantal toegekende punten. Voorwaarde daarbij is dat de aanvraag passend moet zijn op de vrijgekomen plaats.

(…)"

6.2.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn stelling dat het selectiestelsel niet aan de hiervoor vermelde eisen voldoet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bevat het systeem van puntentoekenning mogelijk op bepaalde onderdelen een subjectief aandeel, maar dat betekent niet dat artikel 5 van de Marktverordening alleen al om die reden onverbindend zou moeten worden verklaard. [appellant] heeft in hoger beroep niet nader gemotiveerd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn.

6.3.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie hoger beroep

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd, voor zover aangevallen.

Beroep tegen het besluit van 6 september 2022

8.       Bij besluit van 6 september 2022 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar en de toekenning van de standplaats aan [persoon] gehandhaafd. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

9.       Het college heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld nadere informatie over het onderdeel MVO aan te leveren. Dit heeft [appellant] op 18 juli 2022 gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft de marktcommissie op 24 augustus 2022 een herbeoordeling verricht van zowel de aanvraag van [appellant] als de aanvraag van [persoon] op het onderdeel MVO. Die herbeoordeling vormt de basis van het besluit van 6 september 2022 en maakt daar ook deel van uit.

9.1.    De beroepsgronden tegen het besluit van 6 september 2022 komen erop neer dat sprake is van een subjectieve beoordeling, waarbij [appellant] en [persoon] niet op gelijke gronden zijn beoordeeld wat betreft het onderdeel MVO. Volgens [appellant] blijkt niet hoe de puntenverdeling tot stand is gekomen en is er geen referentiekader waaruit blijkt hoeveel punten meer of minder zijn toegekend. [appellant] stelt dat niet duidelijk is waarom [persoon] in de herbeoordeling van 24 augustus 2022 van 15 punten naar 20 punten is gegaan, terwijl zijn aanvraag en onderbouwing daarvan onveranderd is gebleven. [appellant] gaat zelf van 5 naar 15 punten. [appellant] voert aan dat aspecten van zijn inschrijving ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Hij is actief bestuurslid van Stichting Markten Sint-Michielsgestel, heeft het dak van zijn bedrijfsloods gesaneerd wegens asbest, geïnvesteerd in zonnepanelen en hij geeft kansen aan mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt. Ook krijgt [appellant] geen score voor zijn samenwerking met de voedselbank.

9.2.    In het besluit van 6 september 2022 heeft het college de aanvragen van [appellant], zoals nader aangevuld, en [persoon], opnieuw getoetst aan het onderdeel MVO in artikel 5, vierde lid, onder d, van de Marktverordening. Dit beoordelingsaspect is niet in de Marktverordening  of in nadere regels verder ingevuld. In de herbeoordeling van 24 augustus 2022 zijn aan [persoon] 20 punten toegekend voor het onderdeel MVO en aan [appellant] 15 punten.

De marktcommissie overweegt in het geval van [persoon] dat niet alleen aan de verwachtingen kan worden voldaan maar dat de inschrijving extra waarde biedt. De marktcommissie noemt daarbij de reductie van vervoersstromen uit de keten door het inkopen via het Europees inkoopcentrum, verdere inkoop via telers, tegengaan van voedselverspilling via de app ‘Too good to go’ en focus op gezonde voeding.

De inschrijving van [appellant] wordt door de marktcommissie realistisch en inhoudelijk relevant genoemd. Volgens de marktcommissie kan aan de verwachtingen worden voldaan. Daarbij noemt de marktcommissie het gebruik van ledverlichting, een zo kort mogelijke keten en social return.

9.3.    De Afdeling is van oordeel dat de herbeoordeling van 24 augustus 2022 niet navolgbaar en niet inzichtelijk is. Zo is onduidelijk waarom het inkopen door [persoon] bij het Europees inkoopcentrum als ‘zeer positief’ wordt beoordeeld, terwijl het inkopen door [appellant] in Schijndel als ‘positief’ wordt beoordeeld. Verder beschouwt de marktcommissie een aantal aspecten van de inschrijving van [appellant] niet als MVO, zonder daar een deugdelijke motivering voor te geven. Vele door [persoon] aangedragen aspecten worden daarentegen als meerwaarde gezien zonder dat inzichtelijk is wat daar de reden voor is. Uit de herbeoordeling kan niet worden afgeleid wat het verschil in puntentoekenning tussen [appellant] en [persoon] rechtvaardigt. Gelet hierop is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.

10.     Het beroep is gegrond. Het besluit van 6 september 2022 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd, voor zover aangevallen. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 september 2022 is gegrond. De Afdeling zal dat besluit vernietigen. Gelet op de nadere besluitvorming in deze zaak, zie onder 4, behoeft het college geen nieuw besluit op bezwaar te nemen.

12.     Het college moet de proceskosten die verband houden met het beroep tegen het besluit van 6 september 2022 vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 6 september 2022, kenmerk 2176472, gegrond;

III.      vernietigt dat besluit;

IV.     bepaalt dat geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te worden genomen;

V.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.465,49, waarvan € 1.360,50 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Jurgens

voorzitter

w.g. Van der Maesen de Sombreff

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025

190-1104