Raad van State, voorlopige voorziening+bodemzaak bestuursrecht overig

ECLI:NL:RVS:2024:4197

Op 18 October 2024 heeft de Raad van State een voorlopige voorziening+bodemzaak procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202405233/1/A2 en 202405233/2/A2, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RVS:2024:4197.

Instantie:
Zaaknummer(s):
202405233/1/A2 en 202405233/2/A2
Datum uitspraak:
18 October 2024
Datum publicatie:
18 October 2024

Indicatie

Bij besluit van 13 maart 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen. [appellant] heeft op 25 januari 2023 een urgentieverklaring aangevraagd. In zijn aanvraag heeft hij uiteengezet dat hij op 22 augustus 2020 het slachtoffer is geweest van een liquidatiepoging voor de woning van zijn ouders. In de avond van 13 juli 2022 is voor deze woning een explosief ontploft nadat hij was opgeroepen om een getuigenverklaring bij de rechtbank af te leggen over de liquidatiepoging van 2020. Volgens [appellant] is het voor hem en zijn ouders niet veilig dat hij bij zijn ouders woont, hij is daarom dakloos. Door zijn dakloosheid voelt hij zich extra kwetsbaar. Bij besluit van 13 maart 2023 heeft het college de aanvraag van [appellant] afgewezen op grond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 2020 (hierna: de verordening). Volgens het college gaat het om een veiligheidsprobleem in het kader van de openbare orde en veiligheid, waardoor dit een aangelegenheid is voor de politie en justitie. Een zelfstandige woning is in deze situatie geen substantieel deel van de oplossing voor het probleem.

Uitspraak

202405233/1/A2 en 202405233/2/A2.

Datum uitspraak: 18 oktober 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], te Amsterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2024 in zaak nr. 23/5719 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 25 augustus 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Ook heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben ieder een nader stuk overgelegd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 3 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Blanckenburg, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door F. Schuttenhelm, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [appellant] heeft op 25 januari 2023 een urgentieverklaring aangevraagd. In zijn aanvraag heeft hij uiteengezet dat hij op 22 augustus 2020 het slachtoffer is geweest van een liquidatiepoging voor de woning van zijn ouders. In de avond van 13 juli 2022 is voor deze woning een explosief ontploft nadat hij was opgeroepen om een getuigenverklaring bij de rechtbank af te leggen over de liquidatiepoging van 2020. Volgens [appellant] is het voor hem en zijn ouders niet veilig dat hij bij zijn ouders woont, hij is daarom dakloos. Door zijn dakloosheid voelt hij zich extra kwetsbaar.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Besluitvorming

4.       Bij besluit van 13 maart 2023 heeft het college de aanvraag van [appellant] afgewezen op grond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 2020 (hierna: de verordening). Volgens het college gaat het om een veiligheidsprobleem in het kader van de openbare orde en veiligheid, waardoor dit een aangelegenheid is voor de politie en justitie. Een zelfstandige woning is in deze situatie geen substantieel deel van de oplossing voor het probleem.

5.       Bij besluit van 25 augustus 2023 heeft het college de afwijzing gehandhaafd. Het is ook bij een zelfstandige woning in Amsterdam volgens het college maar de vraag of [appellant] zijn adres geheim zou kunnen houden. Hierdoor is een zelfstandige woning geen substantieel deel van de oplossing voor het probleem. Het college stelt dat het in soortgelijke situaties doorgaans adviseert om te proberen het woonprobleem ergens anders in Nederland op te lossen en beschouwt dit als een voorliggende voorziening in dit geval.

Daarnaast komt [appellant] ook niet in aanmerking voor een urgentieverklaring vanwege sociale redenen als bedoeld in artikel 2.10.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de verordening. Op grond van deze bepaling kan urgentie worden verleend als het huisvestingsprobleem is ontstaan door geweld of ernstige bedreiging. [appellant] voldoet echter niet aan de voorwaarden voor deze urgentiecategorie. Er is namelijk geen sprake van stelselmatig geweld en de levensbedreigende situatie is niet gebleken uit de beschikbare politiestukken. Ook is er geen verklaring van de politie overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] uit veiligheidsredenen niet langer in de eigen woning kan verblijven.

Aangevallen uitspraak

6.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de urgentieverklaring mocht afwijzen. Het is aannemelijk dat het nieuwe adres van [appellant] spoedig achterhaald zou worden. Het college heeft daarom mogen overwegen dat verhuizen naar een locatie buiten Amsterdam een voorliggende voorziening is, zoals bedoeld in de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: de nadere regels). [appellant] voldoet daarnaast ook niet aan de voorwaarden voor urgentie vanwege ernstige bedreiging of geweld. Uit de gegevens van de basisregistratie personen (BRP) blijkt dat hij in 2017 is uitgeschreven van het adres van zijn ouders, en dat hij sinds 2018 dakloos is en een postadres heeft. Volgens het proces-verbaal van de aangifte van de poging tot liquidatie slaapt [appellant] in het weekend meestal bij zijn ouders. Uit deze gegevens heeft de rechtbank opgemaakt dat [appellant], ook voorafgaand aan de poging tot liquidatie en de aanslag op 13 juli 2022, zijn hoofdverblijf niet meer bij zijn ouders had. Hij heeft dus niet acuut zijn woning hoeven te verlaten, aldus de rechtbank. 

Beoordeling van het hoger beroep

7.       [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Zijn hogerberoepsgronden komen er in de kern op neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat verhuizing buiten Amsterdam een voorliggende voorziening is en dat hij niet aan de voorwaarden voor een sociale urgentie voldoet. Daarnaast is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden met haar beoordeling van de grondslag van de afwijzing op sociale gronden.

Algemene weigeringsgrond: voorliggende voorziening

7.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het college de algemene weigeringsgrond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de verordening mocht tegenwerpen omdat [appellant] beschikt over een andere voorliggende voorziening, te weten de optie om te verhuizen naar een locatie buiten Amsterdam. Deze redenering is niet dragend en, zoals ook op de zitting bij de voorzieningenrechter is gebleken, niet zo door het college bedoeld. Het college heeft toegelicht dat het enkele gegeven dat [appellant] zijn huisvestingsprobleem mogelijk ook buiten Amsterdam kan oplossen, geen voorliggende voorziening is. Dit betekent dat de rechtbankuitspraak in zoverre niet in stand kan blijven.

Het betoog slaagt.

Sociale urgentie: omvang van het geding

7.2.    Tussen partijen is niet in geschil, en ook de voorzieningenrechter is dat van oordeel, dat de rechtbank buiten de grenzen van de omvang van het geding is getreden door [appellant] tegen te werpen dat hij ten tijde van de liquidatiepoging en de aanslag met een explosief zijn hoofdverblijf niet bij zijn ouders had. Het college heeft dit en het feit dat [appellant] ten tijde van de liquidatiepoging in 2020 en de explosie in 2022 niet stond ingeschreven op het adres van zijn ouders, niet ten grondslag gelegd aan de besluitvorming. Ook in beroep is dit niet door het college naar voren gebracht. Door de BRP-inschrijving ten grondslag te leggen aan haar oordeel, heeft de rechtbank een andere feitelijke grondslag gehanteerd dan het college heeft gedaan of beoogd. Hiermee is zij buiten de grenzen van het geding getreden. Dit betekent dat de rechtbankuitspraak ook in zoverre niet in stand kan blijven.

Het betoog slaagt. 

Tussenconclusie

7.3.    Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen is het hoger beroep van [appellant] gegrond. Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De voorzieningenrechter beoordeelt hierna de gronden die [appellant] in beroep heeft aangevoerd.

Beoordeling van het beroep

Kon het college een algemene weigeringsgrond tegenwerpen?

8.       Op grond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de verordening weigert het college de aanvraag als het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een (andere) zelfstandige woonruimte. Het college heeft deze weigeringsgrond nader uitgewerkt in paragraaf 3, van hoofdstuk 1 van de nadere regels. Hieruit volgt dat deze weigeringsgrond van toepassing is wanneer de aanvrager meer gebaat is bij medische zorg of gebruik kan maken van een voorliggende voorziening. Een voorliggende voorziening is op grond van paragraaf 3 onder d, bijvoorbeeld een publieke voorziening op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning, het ondernemen van eigen juridische stappen of andere voorzieningen en maatregelen.

8.1.    Op de zitting bij de voorzieningenrechter heeft het college toegelicht dat het heeft bedoeld aan te geven dat het hier gaat om een kwestie van openbare orde en veiligheid. De oplossing voor het huisvestingsprobleem moet daarom worden gezocht via een traject bij de directie Openbare Orde en Veiligheid (hierna: de OOV). Met behulp van de OOV zou [appellant] mogelijk een woning buiten Amsterdam kunnen krijgen. Vanwege deze voorliggende voorziening stelt het college dat het de aangevraagde urgentieverklaring heeft moeten afwijzen.

8.2.    Nog daargelaten of de OOV een voorliggende voorziening is, heeft het college dit niet als zodanig gemotiveerd in het besluit van 25 augustus 2023. Het college heeft in dit besluit enkel aangegeven dat [appellant] zijn huisvestingsprobleem niet kan oplossen binnen Amsterdam en een woonruimte buiten Amsterdam daarom een voorliggende voorziening is. Gelet hierop moet het besluit van 25 augustus 2023 in zoverre worden vernietigd vanwege een motiveringsgebrek.

8.3.    De op de zitting gegeven onderbouwing is overigens ook onvoldoende om de afwijzing op grond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de verordening te kunnen dragen. [appellant] heeft gemotiveerd uiteengezet waarom de OOV voor hem geen voorliggende voorziening is. Het is volgens [appellant] niet mogelijk om je als burger rechtstreeks te wenden tot de OOV, dit kan enkel intern bij de gemeente in werking worden gezet indien daarvoor op ambtelijk niveau om redenen van openbare orde of veiligheid aanleiding wordt gezien. Het college heeft dit op de zitting bevestigd. Dit betekent dat [appellant] zelf geen invloed kan uitoefenen op de inzet of uitkomst van deze route naar andere woonruimte binnen of buiten Amsterdam. Van een voorliggende voorziening waarvan [appellant] gebruik kan maken is dan ook geen sprake. Hangende beroep heeft de OOV op verzoek van het college alsnog onderzocht of [appellant] in aanmerking moet komen voor een andere woning. Uit de terugkoppeling van de OOV blijkt volgens het college dat zij daarvoor op dat moment onvoldoende aanleiding zag en [appellant] geen voorziening hebben aangeboden. Dit onderstreept dat dit voor hem geen voorliggende voorziening is. Van andere voorliggende voorzieningen is niet gebleken. Dit betekent dat het college de urgentieaanvraag niet op grond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de verordening mocht afwijzen.  

8.4.    Het college heeft in het besluit ook uiteengezet dat [appellant] niet in aanmerking komt voor urgentie vanwege sociale gronden. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of deze afwijzingsgrond het besluit kan dragen.

Mocht het college de aanvraag om urgentie op sociale gronden afwijzen?

9.       Het college heeft zich in het besluit van 25 augustus 2023 op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor urgentie vanwege ernstige bedreiging of geweld. Er is namelijk geen sprake van stelselmatig geweld en de levensbedreigende situatie is niet gebleken uit de beschikbare politiestukken. Ook is er geen verklaring van de politie overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] uit veiligheidsredenen niet langer in de eigen woning kan verblijven.

9.1.    Het college heeft in het besluit van 25 augustus 2023 enkel de voorwaarden voor de onderhavige urgentiecategorie opgesomd en geconcludeerd dat [appellant] niet aan deze voorwaarden voldoet. Gelet op wat [appellant] in zijn aanvraag en in bezwaar naar voren heeft gebracht, was de summiere onderbouwing die het college daaraan in het besluit van 25 augustus 2023 gegeven heeft, en die hiervoor is weergegeven onder 9, ontoereikend en in zoverre dus niet deugdelijk gemotiveerd. Op dit punt is dus sprake van een motiveringsgebrek, dat ook aanleiding is voor vernietiging van het besluit van 25 augustus 2023.

10.     Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil ziet de voorzieningenrechter aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij licht dit hieronder nader toe.

10.1.  Op grond van paragraaf 10.2 van hoofdstuk 1 van de nadere regels kan een urgentieverklaring op sociale gronden worden verkregen als de aanvrager wordt geconfronteerd met geweld of ernstige bedreiging. Dit criterium is nader uitgewerkt in paragraaf 13 (Aanvullende voorwaarden ernstige bedreiging of geweld bij regel 10.2, lid a II). Voor zover hier van belang, moet de aanvrager zijn woning als gevolg van een levensbedreigende situatie door stelselmatig geweld of bedreiging acuut hebben verlaten (sub a), de levensbedreigende situatie moet blijken uit een proces-verbaal van de politie (sub b) en de politie moet bovendien hebben verklaard dat de aanvrager uit veiligheidsredenen niet langer in de eigen woning kan verblijven (sub d).

10.2.  Niet in geschil is dat [appellant] de woning waar hij samen met zijn ouders woonde, in augustus 2020 acuut heeft moeten verlaten vanwege een levensbedreigende situatie. Dit blijkt ook uit de door hem overgelegde aangifte van 23 augustus 2020 en aanvullende politiegegevens van 9 september 2021. Doorslaggevend is echter dat, daargelaten of de woning van de ouders van [appellant] kan worden aangemerkt als zijn woning nu hij daar niet stond ingeschreven, het college terecht stelt dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarde dat uit een politieverklaring moet blijken dat hij uit veiligheidsredenen niet kan terugkeren naar de woning omdat hij daar niet langer kan verblijven (sub d). Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] niet over een dergelijke verklaring beschikt.

10.3.  Het betoog van [appellant] dat het college deze voorwaarde niet mag stellen volgt de voorzieningenrechter niet. Om in aanmerking te komen voor deze urgentiecategorie is vereist dat het huisvestingsprobleem niet alleen is veroorzaakt door ernstige bedreigingen of geweld, maar ook dat het huisvestingsprobleem blijft bestaan vanwege de bedreiging of het geweld en dus met andere woonruimte moet worden opgelost. Dit volgt uit het samenstel van toepasselijke voorwaarden. Met de verklaring van de politie is het college in staat om objectief vast te stellen of de aanvrager inderdaad om veiligheidsredenen niet kan terugkeren naar de woning. Het college heeft om die reden belang mogen hechten aan het ontbreken van deze verklaring.

De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college in dit geval deze voorwaarde buiten toepassing had moeten laten. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na 2021 geprobeerd heeft van de politie een dergelijke verklaring te verkrijgen, dan wel actuele informatie van de politie over de vraag of er nog veiligheidsredenen zijn die aan zijn terugkeer naar de woning in de weg staan. Desgevraagd op de zitting bij de voorzieningenrechter heeft [appellant] ook gezegd dat hij dat sinds 2021 niet heeft geprobeerd. Hierdoor heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat de politie de verklaring niet heeft willen afgeven, omdat er daarvoor geen aanleiding was. Dit laat de mogelijkheid open dat er ten tijde van de aanvraag dan wel de besluitvorming op de aanvraag geen veiligheidsbeletsels voor [appellant] meer waren om terug te keren naar de woning. Dit laatste zou, zo stelt het college ook terecht, overeenkomen met het beeld dat naar voren komt uit de overgelegde e-mail van 28 november 2023 van een medewerker van de OOV. Hierin staat dat uit een terugkoppeling van de politie en het Openbaar Ministerie blijkt dat er geen informatie beschikbaar is dat er een concrete dreiging is voor [appellant].

Dat er mogelijk andere omstandigheden zijn waarom [appellant] niet kan terugkeren naar de woning van zijn ouders, hij stelt dat zijn ouders hem niet meer in de woning accepteren, betekent niet dat hij op grond van deze urgentiecategorie in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring. Zijn huidige huisvestingsprobleem is in dat geval namelijk niet het directe gevolg van ernstige bedreiging of geweld. Ook niet indien de weigering van zijn ouders met de veiligheidsincidenten verband zou houden, wat overigens niet is onderbouwd.

10.4.  [appellant] heeft nog verwezen naar een in 2021 al door hem ingediende aanvraag om een urgentie en in dat verband bepleit dat de aanvraag moet worden beoordeeld naar hoe de situatie toen was. De voorzieningenrechter stelt vast dat een dergelijke aanvraag zich niet bij de stukken bevindt, bij het college niet bekend is en door [appellant] desgevraagd ook niet kan worden teruggevonden. Daaraan kan in het kader van de onderhavige besluitvorming alleen al daarom dus geen betekenis toekomen.

11.     Ook het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft op de zitting gezien dat het ontbreken van een eigen woning [appellant] begrijpelijkerwijs erg zwaar valt. Nu het college er van mocht uitgaan dat niet is gebleken dat er veiligheidsbeletsels zijn om terug te keren naar de woning van zijn ouders, heeft het college in het feit dat [appellant] al langere tijd een zwervend bestaan leidt geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. In Amsterdam is de woningnood zo hoog dat in een geval van een gezonde jongeman als [appellant] de hardheidsclausule alleen wordt toegepast wanneer sprake is van levensbedreigende (woon)omstandigheden. Hoezeer ook de aanleiding van zijn vertrek uit de woning van zijn ouders uitzonderlijk was, in zijn voortdurende dakloosheid onderscheidt hij zich, zoals het college mocht vinden, onvoldoende van anderen in een soortgelijke situatie.

Conclusie

12.     Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep van [appellant] gegrond verklaren, het besluit van 25 augustus 2023 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het college moet de proceskosten van [appellant] in beroep en in hoger beroep vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2024 in zaak nr. 23/5719;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 25 augustus 2023;

V.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

VI.     wijst het verzoek af;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 463,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.

w.g. Willems

voorzieningenrechter

w.g. Rietveld

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024

1064

 

BIJLAGE

 

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Artikel 2.10.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring

1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[…]

f.       het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige woonruimte of andere zelfstandige woonruimte;

Artikel 2.10.8 Overige urgentiecategorieën

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.10.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

[…]

b.       woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.10.7 bedoelde urgentiecategorie;

Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Hoofdstuk 1

Paragraaf 3 Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.10.5)

[…]

De aanvraag wordt getoetst aan alle weigeringsgronden. Indien één of meerdere van deze weigeringsgronden van toepassing zijn, wordt de aanvraag geweigerd. De weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:

[…]

Ad d) Het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

Met ‘voorliggende voorzieningen’ worden onder meer bedoeld:

1. de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning zoals aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp,

2. het ondernemen van eigen juridische stappen, bijvoorbeeld het starten van een civiele procedure tegen de verhuurder of de buren van de aanvrager; of

3. andere voorzieningen en maatregelen die hier niet zijn beschreven of die vermeld staan in de regels per urgentiecategorie.

Ad f) Het probleem kan niet of onvoldoende opgelost worden met verhuizing naar een andere woonruimte, waarmee bedoeld wordt:

1. de aanvrager wegens problemen of omstandigheden meer gebaat is bij inzet van een voorliggende voorziening of medische zorg, dan met een andere woning;

2. de aanvragen wegens problemen of omstandigheden die meer gebaat zijn bij inzet van een voorliggende voorziening of medische zorg, dan met een andere woning;

3. de voorliggende voorzieningen behelzen alle voorzieningen zoals opgenomen in Ad d.

Paragraaf 10.2 Urgentiecategorie sociale redenen (sociale urgentie HVV artikel 2.10.8, lid 1b)

[…]

3. Een urgentieverklaring op sociale gronden kan alleen worden verkregen indien:

a. de aanvrager met één of meer van de volgende problemen wordt geconfronteerd:

l. Dakloosheid met zorg voor minderjarige kinderen door relatiebreuk, echtscheiding en/of inkomensval;

ll. Geweld of ernstige bedreiging.

b. bovengenoemd probleem (of problemen) levensontwrichtend is (zijn) voor de aanvrager, dat wil zeggen dat de aanvrager vanwege ernstige woonproblemen niet meer in staat is zelfstandig te functioneren;

c. een zelfstandige woning een substantieel deel van de oplossing voor het probleem van de aanvrager vormt; en,

d. de aanvrager zelfredzaam is wat inhoudt dat de aanvrager in staat zal zijn om duurzaam zelfstandig te wonen.

4. Indien het probleem niet of slechts beperkt opgelost wordt door een andere woonruimte, of als de aanvrager meer gebaat is bij inzet van een voorliggende voorziening (zoals begeleiding) wordt de aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.10.5, lid 1d) of lid 1f). Hiervan is in ieder geval sprake als de aanvrager beschikt over een beschikking voor een maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen.

Paragraaf 13 Aanvullende voorwaarden ernstige bedreiging of geweld bij regel 10.2, lid a II

a. De aanvrager heeft zijn of haar woning als gevolg van een levensbedreigende situatie door stelselmatig geweld of bedreiging acuut moeten verlaten;

b. De levensbedreigende situatie moet blijken uit een proces verbaal van de politie, zo mogelijk aangevuld door gegevens van justitie;

c. In geval van bedreiging en/of geweld door de ex-partner of huisgenoot moet de aanvrager een beroep gedaan hebben op de hierbij passende voorliggende voorzieningen, te weten inzet van een huisverbod, straatverbod of contactverbod voor de dader, of gebruik van een AWARE-veiligheidsvoorziening door de aanvrager van de urgentie en dit niet tot een oplossing heeft geleid;

d. In geval van geweld of bedreiging door een ander dan een ex-partner of huisgenoot, dient de aanvrager een verklaring van de politie te overhandigen waaruit blijkt dat de aanvrager uit veiligheidsredenen niet langer in de eigen woning kan verblijven, ook niet na een opgelegd of eventueel op te leggen straatverbod of contactverbod.

[…]