202406356/1/A3 en 202406356/2/A3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 26 september 2024 in zaak nr. C/09/672947 en C/09/672945 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Den Haag.
Openbare zitting gehouden op 18 oktober 2024 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter
griffier: mr. S.R. Renkema
Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door mr. S.W. Teuwen, advocaat te Den Haag;
De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Viola;
Veilig Thuis Haaglanden, vertegenwoordigd door [gemachtigde];
[partij A];
[partij B].
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 26 september 2024 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 30 september 2024, kenmerk: 302200/341257, gegrond;
III. vernietigt dat besluit, voor zover daarbij [verzoeker] verboden is om contact op te nemen met zijn kind;
IV. draagt de burgemeester van Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
VII. veroordeelt de burgemeester van Den Haag tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 30 september 2024 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Gronden:
Uit het dossier blijkt dat sprake is van een zeer snel oplopende escalatie, bestaande uit ernstige ruzies tussen beide ouders. Bij deze ruzies is een aantal keren de politie bij [verzoeker] en [partij A] thuis geweest. Ook zijn er meldingen bij Veilig Thuis Haaglanden gedaan. Verder hebben [verzoeker] en [partij A] hulpverlening om de problemen in de relationele sfeer op te lossen, maar die heeft niet mogen baten. Dat heeft tot gevolg dat er ernstige zorgen zijn ontstaan over het welzijn en de veiligheid van de zoon. Ook is gebleken dat de school zich eveneens ernstig zorgen maakt over het welzijn en de veiligheid van de zoon. Daarvoor heeft de school bij instanties aandacht gevraagd. Vervolgens heeft er op 21 september 2024 na een woordenwisseling een incident plaatsgevonden, dat heeft geleid tot een aangifte van [partij A] tegen [verzoeker]. Weliswaar heeft het OM die aangifte snel geseponeerd, maar uit de beschrijving van het incident, los van wat er precies heeft plaatsgevonden, is duidelijk geworden dat de al bestaande vrees voor het welzijn en veiligheid van het zoontje hierdoor is vergroot. Dat alles brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat de burgemeester bevoegd was om het tijdelijk huis- en contactverbod op te leggen en dat redelijkerwijs kon doen. Het dossier en de daarin opgenomen politiemutaties bieden voldoende basis voor de burgemeester om het tijdelijk huisverbod vervolgens aan [verzoeker] op te leggen. Dat bij dat huisverbod aan hem ook een contactverbod is opgelegd, acht de voorzieningenrechter begrijpelijk.
Nadat het tijdelijk huis- en contactverbod is opgelegd, is de hulpverlening geïntensiveerd en zijn onder leiding van Veilig Thuis Haaglanden netwerkgesprekken gevoerd. Die hebben na een derde netwerkgesprek inmiddels geleid tot afspraken tussen partijen over het gebruik van de woning en de zorg voor de zoon. Maar ten tijde van het besluit tot verlenging had nog slechts één gesprek plaatsgevonden. Het verloop van dat gesprek bood nog onvoldoende vertrouwen dat de situatie die aanleiding was om het tijdelijk huisverbod op te leggen wezenlijk was veranderd. De burgemeester mocht het tijdelijk huisverbod dan ook verlengen. Wel had de burgemeester gelet op de redenen die aanleiding hebben gegeven voor het tijdelijk huisverbod, te weten de steeds meer escalerende ruzies tussen beide ouders en de aanwezigheid van de zoon bij die ruzies, aanleiding moeten zijn om te bezien of ook het contactverbod met de zoon moest worden verlengd. Dat in dit geval onder deze concrete omstandigheden de burgemeester daar geen onderzoek naar heeft gedaan, is in strijd met het beginsel van zorgvuldigheid. Daarom zal de burgemeester op dit punt een nieuwe afweging moeten maken.
De voorzieningenrechter benadrukt dat hij met dit oordeel op geen enkele wijze vooruit loopt op het oordeel dat door de familierechter moet worden gegeven in de echtscheidingsprocedure over de woning en de zorg voor de zoon.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Renkema
griffier
1071