Rechtbank Amsterdam, eerste aanleg - enkelvoudig arbeidsrecht

ECLI:NL:RBAMS:2024:7015

Op 18 November 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van arbeidsrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 11313871 EA VERZ 24-869, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBAMS:2024:7015. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
11313871 EA VERZ 24-869
Datum uitspraak:
18 November 2024
Datum publicatie:
18 November 2024

Indicatie

Werknemersverzoek toegewezen op de g-grond, ondanks verweer werkgever. Ernstige verwijtbaarheid werkgever. Transitievergoeding en billijke vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 11313871 EA VERZ 24-869

beschikking van: 18 november 2024

func.: 25

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]

verzoekster

nader te noemen: [verzoekster]

gemachtigde: mr. H.G.R. Meulmeester

t e g e n

Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën, Douane

gevestigd te Amsterdam

verweerder

nader te noemen: De Staat

gemachtigde: mr A. Wijnhoven (DSLO)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 16 september 2024 een verzoek, met producties, ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek (BW), met nevenverzoeken.

Werkgever heeft een verweerschrift ingediend, met producties.

Voorafgaand aan de zitting zijn nog stukken ingediend.

Het verzoek is ter terechtzitting behandeld op 4 november 2024. [verzoekster] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde en namens werkgever is verschenen [naam 1] (waarnemend regiodirecteur), eveneens vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt aan de hand van een pleitnota toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.

1.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1965, is sinds 1 mei 2009 in dienst van De Staat bij de Douane te Amsterdam in de functie van Teamleider (hierna ook: TL) van het Laboratorium (hierna ook: het Lab). Het salaris bedraagt € 7.747,70 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.

1.2.

[verzoekster] maakt deel uit van het managementteam (hierna: MT) van het Lab, naast nog drie andere teamleiders. Het Lab valt onder de verantwoordelijkheid van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de regiodirecteur Douane Amsterdam. Wegens langdurige ziekte van [naam 2] wordt deze functie waargenomen door [naam 1] .

1.3.

In november 2022 vernam [verzoekster] van de Bedrijfsmaatschappelijk werker dat er meldingen waren binnengekomen van medewerkers over [verzoekster] .

1.4.

[verzoekster] heeft dit direct bij [naam 2] gemeld en op 17 november 2022 een mail gestuurd aan de medewerkers van het Lab. Daarin schrijft zij onder meer:“Enige tijd geleden kreeg ik teruggekoppeld dat er door medewerkers beelden over mij zijn doorgegeven. Er is gemeld dat medewerkers bang zijn om door mij afgerekend te worden. Ook wordt aangegeven dat mondige medewerkers geen of minder kansen krijgen van mij. En blijkbaar doe ik dat van bovenaf van de apenrots. Dit zijn serieuze aantijgingen die mij ook wel wat verrassen. Aangezien ik geen informatie heb over waar, wanneer en in welke situatie ik dit zou doen, is het voor mij lastig om hier iets mee te doen. Terwijl het wel belangrijk is om dit voor de toekomst te verbeteren. Daarom wil ik jullie vragen om als je mij dergelijke gedragingen ziet doen, dit aan te kaarten. Het zou fijn zijn als ik hierover feedback zou krijgen. Mocht dit lastig zijn, spreek er met collega’s over, mogelijk dat je het kunt delen met een andere teamleider. (…) Zelf merk ik dat ik behoefte heb aan openheid hierover. Ik ben ook van mening dat openheid positief en waardevol is voor de cultuur van het Lab. (…)”.

1.5.

Op 24 november 2022 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld. Desondanks heeft [verzoekster] gedurende haar ziekte wel steeds in meer of mindere mate werkzaamheden verricht, ook vanuit huis.

1.6.

Op 30 november 2022 vond een gesprek plaats tussen [verzoekster] en [naam 2] . In dat gesprek heeft [naam 2] de term “angstcultuur” gebruikt, waartegen [verzoekster] bezwaar maakt. Het door [verzoekster] opgestelde verslag wordt door [naam 2] aangevuld, onder meer met: “het voelt voor [verzoekster] dat zij voor een lichter vergrijp zwaarder wordt gestraft”.

1.7.

Bij e-mail van 4 januari 2023 heeft [verzoekster] expliciet bezwaar gemaakt tegen het gebruik van het woord “vergrijp”. Dit is in het gesprek van 30 november 2022 niet gezegd.

1.8.

Tussen 25 januari 2023 en 14 februari 2023 hebben op initiatief van De Staat 5 gesprekken plaatsgevonden tussen [verzoekster] en in totaal 8 medewerkers, onder leiding van [naam 7] , partner KPMG en professor Bedrijfsethiek. [naam 2] was aanwezig als toehoorder en notulist. Doel van de gesprekken was om inzicht te krijgen in de verbeterpunten van [verzoekster] en de verstoorde onderlinge relaties te verbeteren.

1.9.

Op 7 februari 2023 hebben [verzoekster] , [naam 7] en [naam 2] afspraken gemaakt over het vervolg, waarbij ook eventuele herplaatsing van [verzoekster] aan de orde kwam.

1.10.

Bij e-mail van 4 april 2024 heeft [verzoekster] laten weten dat zij niet openstaat een functie buiten het Lab.

1.11.

Ook op 2 mei 2023 hebben [verzoekster] , [naam 2] en [naam 7] met elkaar gesproken. [naam 2] heeft daarbij te kennen gegeven dat zij nog geen verbetering waarnam bij [verzoekster] .

1.12.

Op 24 januari 2024 heeft De Staat het verslag van [naam 7] van 8 juni 2023 met [verzoekster] gedeeld. In de aanhef spreekt [naam 7] van een “verbeteringstraject” van [verzoekster] .

1.13.

Bij WhatsAppbericht van 10 augustus 2023 heeft [naam 1] aan [verzoekster] laten weten:“Dag [verzoekster] , Ik begrijp dat je vanmiddag kennismakingsgesprek hebt met [naam 4] : fijn! Je had ook via [naam 5] gevraagd om gesprek met medewerkers. Ik begrijp dat dit niet voor iedereen zomaar vanzelfsprekend OK is. Ik wil je dan ook vragen vanmiddag niet het laboratorium te bezoeken. (…)”.

1.14.

Bij e-mail van 29 september 2023 heeft [naam 1] aan [verzoekster] onder meer laten weten:(…) Jij hebt de vraag om het laboratorium niet fysiek te betreden uitgelegd als ‘toegang tot het lab ontzegd’. (…) Dat is geenszins het geval. Ik heb je uitsluitend gevraagd om tijdelijk één onderdeel van onze hybride werkomgeving te vermijden, nl fysieke aanwezigheid op het laboratorium in aanloop naar nog te maken afspraken. (…)”.

1.15.

In de rapportage van 26 oktober 2023 heeft de bedrijfsarts geadviseerd prioriteit aan mediation te geven, waarbij de verwachting is dit ook zal leiden tot afname van de gezondheidsklachten van [verzoekster] . Dit is in de rapportage van 27 november 2023 herhaald.

1.16.

Bij aangetekend verzonden (uitvoerige) brief van 19 december 2023 van de gemachtigde heeft [verzoekster] onder meer te kennen gegeven dat zij geen vertrouwen meer heeft in [naam 2] , omdat deze haar niet heeft beschermd, vooringenomen was en haar geen eerlijke kans heeft gegeven.

1.17.

De Staat heeft hierop gereageerd bij brief van 24 januari 2024.

1.18.

Op 19 februari 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en haar echtgenoot en gemachtigde en namens De Staat mr. van Wijnhoven en [naam 1] . De Staat heeft dit gesprek bij brief van 28 februari 2024 aan de gemachtigde van [verzoekster] bevestigd. Daarin staat onder meer:(…) U heeft – kort samengevat – aangegeven dat mevrouw [verzoekster] en u nog steeds niet begrijpen waarom er geen formeel onderzoek is gestart dat is gericht op waarheidsvinding en dat u het zeer kwalijk vindt dat de re-integratie van mevrouw [verzoekster] niet tot moeizaam verloopt. (…) Op verschillende manieren en met verschillende personen moet de relatie worden hersteld terwijl een van die personen nu zelf is uitgevallen. (…) Werkgever meent dat het goed is een en ander stap voor stap te benaderen en dat nu eerst de focus op reintegratie en volledig herstel van mevrouw [verzoekster] dient te liggen. (…) Wat betreft [mediation, kantonrechter] is het niet anders dan dat wij het herstel van mevrouw [naam 2] nog even moeten afwachten. (…)”.

1.19.

Op 5 juni 2024 heeft het UWV een deskundigenoordeel gedateerd 31 mei 2024 afgegeven over de vraag of De Staat zich voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van [verzoekster] . Het antwoord was negatief, waarbij onder meer werd opgemerkt dat de mogelijkheden in spoor 1 niet dan wel onvoldoende zijn onderzocht, terwijl het arbeidsdeskundig onderzoek voor spoort 2 te laat heeft plaatsgevonden. Verder heeft het UWV overwogen dat ondanks het advies van de bedrijfsarts geen mediation is ingezet, waardoor re-integratiekansen zijn gemist.

Verzoek en verweer

2. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden en een billijke vergoeding van € 796.156,00 bruto ten laste van De Staat toe te kennen, en te bepalen dat De Staat een transitievergoeding van € 47.645,83 bruto aan De Staat verschuldigd is, bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2025. Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van De Staat.

3. De Staat voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt primair het verzoek af te wijzen, subsidiair de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe te wijzen onder toekenning van alleen de transitievergoeding en meer subsidiair toewijzing van de ontbinding met de transitievergoeding en een gematigde billijke vergoeding.

4. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht zal hierna, voorzover voor de beslissing in deze zaak van belang, aan de orde komen.

Overwegingen

Beoordeling

5. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.

6. De Staat heeft aangevoerd dat zij zich nog steeds inzet voor re-integratie van [verzoekster] , met als doel te werken naar volledig herstel, waarna een passende plek voor haar moet worden gevonden. Volgens De Staat zijn er voldoende mogelijkheden om [verzoekster] te herplaatsen bij de douane, het Ministerie van Financiën of elders binnen de Rijksoverheid.

7. Normaalgesproken heeft herplaatsing van een – arbeidsongeschikte – werknemer binnen de organisatie de voorkeur. Vanzelfsprekend zouden er bij de Staat toch wel mogelijkheden daarvoor moeten zijn. Toch is de kantonrechter van oordeel dat het gezien de hierboven beschreven gebeurtenissen en dan met name het tijdsverloop niet onbegrijpelijk is dat het vertrouwen bij [verzoekster] , noodzakelijk voor een duurzame voortzetting van het dienstverband, te zwaar is aangetast.

8. De Staat heeft ervoor gekozen om naar aanleiding van de betrekkelijk algemeen geformuleerde klachten over het optreden van [verzoekster] niet eerst de ernst en gegrondheid van die klachten te onderzoeken, maar een gesprekstraject te starten waarbij de klagers hun klachten zouden toelichten tegenover [verzoekster] . Daarbij waren [naam 7] van KPMG als gespreksleider en [naam 6] als toehoorder/notulist aanwezig. Hoewel aan de goede bedoelingen van [naam 6] en de deskundigheid van [naam 7] niet zozeer hoeft te worden getwijfeld, moet worden vastgesteld dat de vijf gevoerde gesprekken een averechts effect hebben gehad, in de zin dat deze niet tot verbetering van de samenwerking met [verzoekster] hebben geleid. Integendeel, al snel heeft [verzoekster] , die wel veronderstelde dat zou worden onderzocht of de klachten terecht waren, zich op 24 november 2022 ziek gemeld.

9. Ondertussen leek De Staat in de persoon van [naam 6] ervan uit te gaan dat er inderdaad gebreken waren in het functioneren van [verzoekster] als leidinggevende, waarbij zij over een “angstcultuur” heeft gesproken. Ook [naam 7] blijkt achteraf van een “verbeteringstraject” te zijn uitgegaan. De Staat kan als werkgever kwalijk worden genomen dat zij niet eerst de gegrondheid van de klachten objectief heeft (laten) onderzoeken. Bovendien heeft zij door haar aanpak onvoldoende duidelijkheid aan [verzoekster] verschaft over het doel van het proces waarin met de medewerkers en [verzoekster] gesprekken werden gevoerd en de eventuele (arbeidsrechtelijke) gevolgen daarvan voor [verzoekster] . Voorzover sprake was van concrete functioneringsklachten, had op basis van een helder omschreven verbetertraject gelegenheid moeten worden gegeven haar functioneren te verbeteren. Door haar onduidelijke aanpak heeft De Staat [verzoekster] in een onmogelijke situatie gebracht, die heeft geleid althans in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de langdurige arbeidsongeschiktheid.

10. Wellicht had een tijdig ingezette mediation nog kunnen helpen om de verstoorde verhoudingen te herstellen. Echter, ondanks het uitdrukkelijke en herhaalde advies van de bedrijfsarts, is het daar tot op heden niet van gekomen. Dat bepaalde personen niet voor deelname beschikbaar waren, is ongelukkig, maar maakt het oordeel dat De Staat hierin nalatig is geweest niet anders.

11. Tot op heden is [verzoekster] bovendien nog niet gere-integreerd. Afgaande op het Deskundigenoordeel van 31 mei 2024, waarin het UWV oordeelt dat de inspanningen van De Staat om [verzoekster] te re-integreren onvoldoende worden geacht, is te verwachten dat indien [verzoekster] in dienst zou blijven De Staat door het UWV een loonsanctie opgelegd zou krijgen. Dat zou betekenen dat De Staat ook over een derde ziektejaar het loon zou moeten doorbetalen.

12. Onder deze omstandigheden kan van [verzoekster] niet gevergd worden dat zij nog langer in dienst blijft. Nu beide partijen getuige de overgelegde berekeningen van de transitievergoeding uitgaan van ontbinding per 1 maart 2025, zal het ontbindingsverzoek tegen die datum worden toegewezen.

13. [verzoekster] heeft ook nog naar voren gebracht dat De Staat haar ten onrechte de toegang tot het Lab heeft ontzegd. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het hierboven onder 1.14 geciteerde e-mail bericht van [naam 1] dat dat niet het geval was. Wel kan aan [verzoekster] worden toegegeven dat ook in dat opzicht de communicatie helderder had mogen zijn.

Vergoedingen

14. Nu het verzoek tot ontbinding wordt toegewezen is de vraag of De Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekster] . In dat geval heeft [verzoekster] op grond van artikel recht op de transitievergoeding en kan haar een billijke vergoeding worden toegekend.

14. De verzochte transitievergoeding van € 47.645.83 bruto zal worden toegekend, nu De Staat deze heeft aangeboden. De Staat wordt veroordeeld tot betaling hiervan als na te melden.

14. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbare handelen of nalaten van een werkgever zich slechts in uitzonderlijke gevallen zal voordoen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.

14. Uit wat hierboven onder 8. tot en met 10. is overwogen volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat De Staat als werkgever ernstig tekortgeschoten is jegens [verzoekster] . Naar aanleiding van niet verder onderzochte meldingen zijn gesprekken gevoerd, zonder duidelijk kader. In ieder geval in de loop van dit traject had De Staat duidelijkheid moeten verschaffen, zeker toen [verzoekster] hier om vroeg. Toen vervolgens de verhoudingen verstoord raakten had De Staat conform het advies van de bedrijfsarts mediation in moeten zetten, maar ook dat is niet gebeurd. Tekenend is dat De Staat het rapport van [naam 7] pas na 7 maanden aan [verzoekster] heeft verstrekt. De Staat is daarom een billijke vergoeding verschuldigd.

14. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) volgt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding, kort gezegd, om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De rechter kan daarbij rekening houden met de gevolgen van het ontslag voor zover die zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De Hoge Raad heeft in dat verband een niet-limitatieve lijst van gezichtspunten geformuleerd die van belang kunnen zijn bij de begroting van de vergoeding, waaronder:- hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als het ontslag niet zou hebben plaatsgevonden;- de mate waarin de werkgever een verwijt valt te maken;- de gevolgen van het ontslag voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever;- de andere inkomsten die de werknemer in de toekomst naar verwachting kan verwerven;- de hoogte van de aan de werknemer toekomende transitievergoeding

14. [verzoekster] heeft duidelijk gemaakt dat zij als gevolg van de gebeurtenissen een nieuwe richting wil geven aan haar carrière, mede onder invloed van persoonlijke ervaringen. Ook om die reden wenst zij niet meer terug te keren als leidinggevende bij De Staat. Het door [verzoekster] verzochte bedrag is gebaseerd op de door haar begrote schade bij voortzetting van haar loopbaan op de door haar gewenste wijze. Het staat [verzoekster] vanzelfsprekend vrij om deze keuze te maken, maar het eventuele verlies aan inkomsten als gevolg van die keuze, kan niet aan De Staat worden toegerekend. Gelet op de hiervoor genoemde gezichtspunten van de Hoge Raad wordt een vergoeding van € 100.000,00 bruto billijk geacht. De Staat zal tot betaling hiervan worden veroordeeld.

14. Voor vergoeding van de door [verzoekster] gestelde emotionele en psychische schade is daarnaast geen aanleiding. Dat geldt ook voor de daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Hoewel is geoordeeld dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid van De Staat in het hiervoor weergegeven traject, blijft de keuze van [verzoekster] om niet langer bij de overheid in dienst te willen blijven door het starten van onderhavige ontbindingsprocedure en daarmee af te zien van eventuele herplaatsing elders binnen de rijksoverheid voor haar rekening.

Intrekkingsmogelijkheid

21. Nu aan [verzoekster] een lagere billijke vergoeding wordt toegekend dan verzocht, wordt zij conform artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid gesteld haar verzoek in te trekken.

21. De proceskosten komen voor rekening van De Staat als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, tenzij het verzoek wordt ingetrokken, in welk geval de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

BESLISSING

De kantonrechter:

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2025;

veroordeelt De Staat tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoekster] van € 100.000,00 bruto;

veroordeelt De Staat tot betaling van de transitievergoeding van € 47.645,83 bruto;

veroordeelt De Staat in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op:salaris € 1.086,00griffierecht € 706,00 -----------------totaal € 1.792,00voor zover van toepassing, inclusief btw;

veroordeelt De Staat in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 68,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;

bepaalt dat het onder I t/m V gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek uiterlijk op 6 december 2024 door [verzoekster] wordt ingetrokken, in welk geval de kosten van de procedure worden gecompenseerd;

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het anders of meer verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en op 18 november 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter