RECHTBANK
AMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11250634 \ CV EXPL 24-10319
Vonnis van 28 november 2024 (bij vervroeging)
[eiser]
,
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: J. Wagenmakers (De Rechtsagent B.V.),
[gedaagde]
,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.M. Oudolf.
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 31 juli 2024,
- de conclusie van antwoord met producties van 12 september 2024,
- het instructievonnis van 26 september 2024,
- de dagbepaling mondelinge behandeling,
- de productie van de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Voor [eiser] zijn verschenen [naam 1] (dochter) en [naam 2] (ex-echtgenote), vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1.
Partijen hebben van 24 maart 2023 tot ongeveer 28 april 2024 een affectieve LAT-relatie gehad.
2.2.
Op 6 december 2023 is tussen [autodealer] en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een Peugeot, type 208, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De koopprijs bedroeg € 25.464,00. Daarbij is een Volkswagen Polo van [gedaagde] , met het kenteken [kenteken] , tegen een bedrag van € 3.988,00 ingeruild en is een korting van € 1.476,00 overeengekomen. [eiser] heeft het resterende bedrag van € 20.000,00 betaald.
2.3.
Op 8 december 2023 is het kenteken van de auto op naam van [gedaagde] gezet.
2.4.
Op 9 december 2023 is de auto aan [gedaagde] geleverd.
2.5.
Kort daarop stuurt [gedaagde] [eiser] het volgende whatsapp-bericht:
“Schat ik ben thuis, ik wil dat je weet dat ik echt heel blij ben met de auto.
Het is voor mij ook lastig om met verschillende emoties om te gaan. Ik vind het lastig als er iets tussen ons instaat.
Ik kan er gewoon geen woorden aan geven omdat ik bang ben je verdriet of boos te maken.
ik hou zielsveel van je en wil je gelukkig zien […]”
Enige minuten later antwoordt [eiser] :
“Fijn dat je thuis bent
Je had toch gewoon kunnen zeggen gister toen ik aan de telefoon ik ik ben blij met die auto
Je had me ook een appje kunnen sturen
2.6.
Na het verbreken van de relatie heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de auto aan hem af te geven, dan wel hem € 20.000,00 te betalen.
2.7.
In de brief van 30 mei 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd de auto aan [eiser] af te geven, dan wel € 20.000,00 aan [eiser] te betalen. [gedaagde] heeft niet aan de sommatie voldaan.
3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na wijziging van eis tijdens de mondelinge behandeling – dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,00 in hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten overeenkomstig de BIK-staffel en de proceskosten.
3.2.
Volgens [eiser] is met [gedaagde] overeengekomen dat de auto vanwege de parkeervergunning op naam van [gedaagde] zou worden gezet, maar dat de auto als hun relatie zou eindigen aan hem zou toekomen, dan wel dat [gedaagde] hem € 20.000,00 zou betalen. Dit is besproken tijdens de aankoop in het bijzijn van de verkoopmedewerker van [autodealer] . [eiser] vordert dan ook nakoming van deze overeenkomst. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft hij een verklaring van [naam 3] , de verkoopmedewerker van [autodealer] , overgelegd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij voert aan dat zij de auto heeft gekocht en eigenaar/bezitter te goeder trouw is van de auto. Zij heeft op haar naam een allriskverzekering voor de auto afgesloten en betaalt de wegenbelasting en de kosten voor de parkeervergunning. [eiser] is niet onbemiddeld en heeft haar de auto geschonken, hoewel zij ook zelf een deel van de aankoopsom heeft betaald uit de inruilwaarde van haar Volkswagen Polo. Zij heeft de schenking geaccepteerd. [gedaagde] betwist dat er een nadere afspraak over de auto is gemaakt tussen partijen. Volgens haar is de verklaring van de verkoper ongeloofwaardig. Ten slotte voert zij verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Overwegingen
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [autodealer] en [gedaagde] een koopovereenkomst is gesloten en dat [gedaagde] eigenaar is van de auto. Wel is tussen hen in geschil of naast die koopovereenkomst ook een – mondelinge – overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde] , waarbij is afgesproken dat als de relatie zou eindigen [eiser] de auto, althans zijn bijdrage aan de koopprijs van de auto, van [gedaagde] terug zou krijgen.
4.2.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Dit volgt uit artikel 6:217 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij beantwoording van de vraag of de overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen, is bepalend wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden.
4.3.
Op de zitting heeft de dochter van [eiser] verklaard dat zij in het bedrijf van haar vader werkt en zij regelmatig parkeervergunningen regelt voor hun bedrijfswagens. Haar vader – [eiser] – had haar gevraagd om uit te zoeken of dat ook mogelijk was voor een bewoners-parkeervergunning. Volgens haar wilde haar vader namelijk op zijn naam een auto kopen waar [gedaagde] in kon rijden en waarbij de bewoners-parkeervergunning op haar naam stond. Bij navraag bij de gemeente bleek dat niet te kunnen, omdat bij een bewoners-parkeervergunning de eigenaar van de auto op dat woonadres moet staan ingeschreven en haar vader niet op hetzelfde adres woonde als [gedaagde] . Verder verklaarde de dochter op zitting dat haar vader zeer principieel is; als hij wat cadeau geeft, is het ook echt een cadeau, maar als hij iets uitleent, moet het ook terug. [gedaagde] heeft bevestigd dat het op een eerder moment inderdaad nog de bedoeling was dat [eiser] een auto zou kopen waar zij in kon rijden, maar dat ging om een andere veel duurdere auto, namelijk een Mini Cooper. Omdat het in die constructie met de parkeervergunning niet ging lukken, heeft [eiser] daarom gekeken naar een veel goedkopere auto die dan op haar naam zou komen. Dat was deze auto, aldus [gedaagde] .
4.4.
De kantonrechter leidt uit de verklaring van de dochter op de zitting af dat [eiser] waarschijnlijk wel tegen zijn dochter heeft gezegd dat het zijn bedoeling was dat hij de auto terugkreeg als de relatie onverhoopt zou eindigen, of in ieder geval zijn bijdrage aan de koopprijs van de auto. Maar of [eiser] dat ook aan [gedaagde] heeft verteld en zij daar ook mee heeft ingestemd, volgt hier niet uit.
4.5.
[eiser] heeft verder een verklaring van de verkoopmedewerker van [autodealer] ingebracht. Van deze verklaring bestaan twee versies. Ze hebben een verschillende opmaak, maar zijn inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend. Een van de versies is ondertekend. Die ondertekende verklaring luidt:
“op zaterdag 9 december 2023 zijn mevrouw [gedaagde] en de heer [eiser] bij mij op kantoor geweest om de nieuwe auto in ontvangst te nemen.
Hierbij is de overeenkomst getekend en is er besproken dat meneer [eiser] de eigenaar van de auto is, maar dat de auto op mevrouw haar naam gezet zal worden i.v.m. haar parkeervergunning.
Er is afgesproken dat wanneer de relatie zou eindigen de heer [eiser] de auto terug zo krijgen en dat hij mevrouw [gedaagde] het bedrag van de inruil van haar auto zou terugbetalen.
Tijdens dit gesprek heeft mevrouw [gedaagde] aangegeven dat ze ook bereid was om hiervoor een apart document te ondertekenen, echter heeft de heer [eiser] toen aangegeven dat dit niet nodig was omdat dit nu mondeling was afgesproken en hij haar hierin vertrouwde.”
4.6.
[gedaagde] betwist dat dit allemaal bij het afhalen van de auto is gezegd. Daarbij wijst ze erop dat [autodealer] en het bedrijf van [eiser] over en weer zaken doen. Het glazenwassersbedrijf van [eiser] maakt namelijk bij [autodealer] de ramen schoon en [autodealer] levert voertuigen aan [eiser] en zijn bedrijf.
4.7.
[eiser] heeft niet betwist dat zijn bedrijf en [autodealer] over en weer zakelijke banden hebben. Daarmee is de verklaring nog niet ongeloofwaardig, maar heeft het wel de schijn tegen dat die afkomstig is van een neutrale getuige. Bovendien hadden de betalingen door [eiser] reeds op 4 en 7 december 2023 (ongeclausuleerd) plaatsgevonden en was de koopovereenkomst en het kenteken van de auto al vóór 9 december 2023 op naam van [gedaagde] gezet. Het lag dan ook in de rede dat [eiser] voorafgaand aan de koopovereenkomst dan wel de betalingen met [gedaagde] de afspraak zou hebben gemaakt dat zij hem deze bedragen zou terugbetalen in het geval de relatie zou eindigen. Maar zelfs in het geval dat [eiser] pas op 9 december 2023 in de showroom bij [autodealer] zou hebben gezegd dat hij zijn deel van de koopprijs van de auto bij het einde van de relatie terug wilde – het aanbod – heeft [eiser] te weinig gesteld dat [gedaagde] hier ook mee heeft ingestemd. Weliswaar staat in de verklaring van de verkoopmedewerker dat [gedaagde] instemde, maar uit de door [gedaagde] overgelegde Whatsapp-berichten van daarna leidt de kantonrechter veeleer af dat [gedaagde] begreep dat [eiser] de auto aan haar gaf en dat zij niet blij genoeg reageerde met zo’n genereus cadeau. Ook de keus voor een goedkopere auto op naam van [gedaagde] in plaats van [eiser] wijst in die richting. Daar komt bij dat [gedaagde] op de zitting heeft verklaard dat zij ook ongemakkelijk werd van andere dure cadeaus die [eiser] haar gaf, zoals een dure diamanten ring voor haar verjaardag, en verklaarde dat zij “niet te koop” is.
4.8.
Met wat [gedaagde] heeft aangevoerd tegenover de stellingen en onderbouwing van [eiser] , heeft [eiser] – ook na de toelichting van zijn dochter op de zitting – niet genoeg gesteld dat hij daadwerkelijk tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij zijn bijdrage aan de auto terug wilde bij het einde van de relatie, laat staan dat hij uit de gedragingen van [gedaagde] kon en mocht afleiden dat zij dit heeft aanvaard.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grondslag is voor de vorderingen van [eiser] . Deze zullen daarom worden afgewezen.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [gedaagde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [eiser] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
€
67,50
Totaal
€
879,50
Beslissing
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 879,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024, in aanwezigheid van mr. B.A. Terwee, griffier.