Rechtbank Amsterdam, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBAMS:2019:959

Op 14 February 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 13/669058-18, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBAMS:2019:959. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
13/669058-18
Datum uitspraak:
14 February 2019
Datum publicatie:
14 February 2019

Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld wegens brandstichting en een poging daartoe. Hij heeft op 11 augustus 2018 drie zelfgemaakte molotovcocktails in de richting van het Turkse consulaat in Amsterdam gegooid. Dat heeft geresulteerd in een klein brandje bij de bosschages voor het consulaat. Verdachte heeft gezegd hiermee aandacht te hebben willen vragen voor de onderdrukking van Koerden in Turkije. De rechtbank legt aan hem een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/669058-18

Datum uitspraak: 14 februari 2019

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het “ [naam] ” te [plaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Op 22 november 2018 en 31 januari 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsvrouw van verdachte aanwezig mr. B. Yesilgöz.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2
Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

1. brandstichting op 11 augustus 2018 te Amsterdam door een voorwerp aan te steken en te gooien in de richting van de toegangsdeur van het consulaat van Turkije;

2. poging tot brandstichting en/of poging een ontploffing teweegbrengen op 11 augustus 2018 te Amsterdam door met dat opzet één of twee voorwerpen te gooien in de richting van de toegangsdeur en/of een raam van het consulaat van Turkije.

Hierdoor zou gevaar voor goederen zijn ontstaan.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3
Waardering van het bewijs
3.1

Inleiding

Op 11 augustus 2018 omstreeks 22:53 uur krijgt de politie een melding binnen dat een man een molotovcocktail zou hebben gegooid op het terrein van het Turkse consulaat in Amsterdam. De man zou zijn weggelopen in de richting van een skatebaan aan het Museumplein en zou worden gevolgd door een getuige op een scooter. Ter plaatse ziet de politie op aanwijzen van deze getuige een man lopen met een hamer en een mes in zijn hand. De man komt op de politieagent aflopen en de politie lost een waarschuwingsschot. Hierop laat de man zijn mes vallen. Vervolgens roept een andere politieman iets in de Turkse taal waarop de man de hamer laat vallen en op de grond gaat liggen. De man, verdachte, is vervolgens aangehouden. Bij het Turkse consulaat wordt daarna een klein brandje aangetroffen waarbij de vlammen uit een plastic fles komen. Links van de ingang bij het raam wordt een uit elkaar gespatte fles met een lap stof en recht voor de ingang van het Turkse consulaat worden drie aan elkaar gebonden flesjes aangetroffen.

3.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in de directe nabije nabijheid van het Turkse consulaat en dat verdachte geprobeerd heeft om brand te stichten door met nog twee voorwerpen te gooien. Deze voorwerpen waren weliswaar niet aangestoken maar wel brandbaar. Hierdoor is gevaar voor goederen ontstaan. Daarmee komt de officier van justitie tot een volledige bewezenverklaring van de tenlastelegging.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft – kort gezegd – naar voren gebracht dat niet kan worden bewezen dat verdachte een ontploffing te weeg heeft willen brengen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van dit deel van het onder 2 tenlastegelegde. De overige feiten kunnen volgens de raadsvrouw wel worden bewezen.

3.4

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte en een beschrijving van hetgeen te zien is op camerabeelden, blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en aan poging tot brandstichting.

Verdachte heeft tijdens de zitting gezegd dat hij drie molotovcocktails naar het consulaat van Turkije heeft gegooid omdat hij wilde opkomen voor de Koerden in Turkije. Door één van deze molotovcocktails zijn twee brandhaarden ontstaan in de bosschages voor het Turkse consulaat. Na onderzoek blijken de andere twee voorwerpen die verdachte heeft gegooid ook brandbare vloeistoffen te bevatten. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de voorwerpen een ontploffing te weeg konden brengen en spreekt verdachte daarom vrij van dit deel van de tenlastelegging.

4
Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van feit 1:

op 11 augustus 2018 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht in de directe nabijheid van het consulaat van Turkije, immers heeft verdachte toen en aldaar met een aansteker een voorwerp aangestoken en in de richting van de toegangsdeur van het consulaat van Turkije gegooid, ten gevolge waarvan er twee brandhaarden zijn ontstaan in de bosschages nabij het consulaat, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was;

ten aanzien van feit 2:

op 11 augustus 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten nabij het consulaat van Turkije, met dat opzet twee brandbare voorwerpen in de richting van de toegangsdeur en een raam van het consulaat van Turkije heeft gegooid, waarbij een vloeistof is vrijgekomen, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Overwegingen

5
Motivering van de straf
5.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van gevangenisstraf moet als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden verbonden.

5.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor de straftoemeting van belang is dat het een amateuristische actie is geweest van verdachte waarbij geen gevaar is ontstaan voor personen. Hij heeft uit frustratie gehandeld. Op zitting heeft hij gezegd in te zien dat hij niet de juiste aanpak heeft gekozen. De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar uitspraken van rechtbanken in andere zaken die om brandstichting draaien, bepleit om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen aan verdachte met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.

5.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze van de straf gekeken naar de ernst van de brand en de gevolgen, het motief van de brandstichting en de persoon van de verdachte.

De ernst van de brand

Verdachte heeft drie zelfgemaakte molotovcocktails in de richting van het Turkse consulaat gegooid waardoor een brand in de bosschages is ontstaan. Brandstichting is een ernstig feit waarbij in dit geval gevaar voor goederen te vrezen was. De brand bracht veel angst met zich voor de medewerkers van het consulaat. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van het Turkse consulaat. Ook in de samenleving, die steeds vaker geconfronteerd wordt met gewelddadige aanslagen, heeft deze zaak onrust teweeg gebracht. Dat verdachte zijn actie tegen een consulaat heeft gericht, ziet de rechtbank dan ook als strafverzwarende omstandigheid. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de amateuristische uitvoering, en de geringe schade die is veroorzaakt door verdachte. Ook het feit dat verdachte de brand heeft gesticht op het moment dat er niemand aanwezig was op het consulaat waardoor er geen gevaar voor mensen was, spreekt in het voordeel van verdachte.

Het motief voor de brandstichting

Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij vindt dat er meer aandacht moet komen voor de onderdrukking van de Koerden in Turkije maar dat hij niet de juiste middelen heeft gebruikt om dit doel te bereiken. Wat er ook zij van de door verdachte genoemde politieke motieven, deze kunnen binnen een rechtstaat geen rechtvaardiging opleveren voor brandstichting. Verdachte had democratische middelen kunnen kiezen om zijn onvrede over het Turkse regime te uiten. Verder houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij in 2017 in Duitsland ook in de buurt van het aldaar gevestigde Turkse consulaat is aangehouden met twee molotovcocktails in zijn bezit.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychiatrisch onderzoek van 12 november 2018 waaruit blijkt dat bij verdachte een stoornis is vastgesteld in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne, en daarnaast sprake is van laagbegaafdheid. Ook blijkt uit dit rapport dat het vanuit zorgoogpunt van belang is dat verdachte wordt begeleid bij het staken van zijn middelengebruik en dat hij wordt geholpen bij zijn sociale problemen op het gebied van huisvesting, werk, financiën en dagbesteding. Er is door het openbaar ministerie geen opdracht gegeven tot het opstellen van een reclasseringsadvies waaruit zou kunnen blijken op welke wijze deze begeleiding vorm gegeven kan worden. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie wel aangegeven dat er vanuit een gemeentelijke aanpak een plan wordt opgesteld om verdachte te begeleiden op het gebied van middelengebruik en sociale problemen. Het is mogelijk om de reclassering toezicht te laten houden op de begeleiding, behandeling en controle die in die aanpak zal worden voorgesteld. Daarom zal de rechtbank een gevangenisstraf in deels voorwaardelijke vorm opleggen, met daaraan gekoppeld de verplichting om mee te werken aan reclasseringstoezicht. Verdachte zal zich moeten houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat betekent dat hij een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek moet ondergaan.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om iets minder zwaar te straffen dan de officier van justitie heeft geëist. Namens het Turkse consulaat is op zitting gevraagd een gebiedsverbod aan verdachte op te leggen. Gelet op de proceshouding van verdachte en de deels voorwaardelijke gevangenisstraf die wordt opgelegd, acht de rechtbank een gebiedsverbod niet nodig.

6
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

7
Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

ten aanzien van feit 2:

poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes), van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde

1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van twee jaren melden bij Reclassering Nederland, [adres Reclassering] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en moet zich houden aan aanwijzingen van de reclassering, ook als dit een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek inhoudt.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.M. Jongkind, voorzitter,

mrs. M. Vaandrager en L.R. Wisse, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2019.