Rechtbank Amsterdam, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBAMS:2022:7096

Op 2 December 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 13-665069-19 (Promis), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBAMS:2022:7096. De plaats van zitting was Amsterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
13-665069-19 (Promis)
Datum uitspraak:
2 December 2022
Datum publicatie:
1 December 2022

Indicatie

Een 34-jarige man is veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf waarvan 5 maanden voorwaardelijk voor 6 oplichtingen en 1 poging daartoe van vrouwen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13-665069-19 (Promis)

Datum uitspraak: 2 december 2022

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[adres] , [woonplaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2022.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh naar voren hebben gebracht.

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , bijgestaan door hun advocaat mr. N.J. Hoogenboom, en [benadeelde partij 3] waren ter terechtzitting aanwezig. [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland was aanwezig namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] . De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van voornoemde benadeelde partijen.

2
Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

Feit 1: oplichting in de periode van 28 maart 2018 t/m 14 april 2018 in Veenendaal, Amersfoort, Den Bosch van [benadeelde partij 4] tot afgifte van een bedrag van 37.000 euro;

Feit 2: oplichting in de periode van 1 april 2018 t/m 14 april 2018 in Veenendaal en/of Utrecht van [benadeelde partij 5] tot afgifte van een bedrag van 5.000 euro;

Feit 3: poging oplichting in de periode van 1 juni 2017 t/m 31 juli 2017 in Veenendaal en/of Utrecht van aangeefster 3641945 tot afgifte van een bedrag van 10.000 euro;

Feit 4: oplichting in de periode van 1 maart 2016 t/m 11 april 2016 in Veenendaal, Rotterdam en/of Houten van [benadeelde partij 7] tot afgifte van een bedrag van 2.800 euro;

Feit 5: oplichting in de periode van 1 maart 2012 t/m 31 mei 2012 te Oss, Tilburg, Den Bosch, Wijchen en/of Nijmegen van [benadeelde partij 3] tot afgifte van een bedrag van 500 euro en het (aangaan van een lening) tot afgifte van 2.500 euro en tot afgifte van een telefoon en/of sieraden;

Feit 6: oplichting in de periode van 1 maart 2017 t/m 31 mei 2017 te Amsterdam, Veenendaal, Utrecht, en/of Amersfoort, van [benadeelde partij 2] tot afgifte van 7.000 euro en het aangaan van een lening/schuld van 1.000 euro bij een familielid;

Feit 7: oplichting in de periode van 22 april 2016 t/m 26 april 2016 in Rotterdam van [benadeelde partij 6] , tot afgifte van 400, 90 en 600 euro en/of het aangaan van een schuld van 600 euro, van [benadeelde partij 6] bij een familielid.

De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3
Waardering van het bewijs
3.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat alle aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Verdachte heeft zich telkens voorgedaan als een serieus en betrouwbaar persoon die een toekomst wilde opbouwen met aangeefsters en met hen wilde trouwen, met de bedoeling om geld afhandig te maken. Hij won hiervoor het vertrouwen van de aangeefsters, terwijl hij onder andere een valse naam opgaf en aangeefsters overtuigde om hem geld te geven.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De feitelijke gang van zaken zoals door aangeefsters is verklaard wordt niet betwist. Verdachte had echter wel degelijk de intentie om een relatie met aangeefsters aan te gaan en wilde snel trouwen. Vanwege zijn angststoornis verbrak hij echter steeds het contact met de vrouwen op het moment dat het serieus werd. Hij heeft van verschillende vrouwen geldbedragen ontvangen die zijn gespendeerd aan de voorbereiding voor het huwelijksfeest dat hij voor ogen had. In de Marokkaanse cultuur is het niet ongebruikelijk om snel te trouwen. Verdachte was voorzichtig door een eerdere slechte ervaring waardoor hij een andere naam gebruikte. Het aannemen van een valse naam is geen middel tot het afgeven van geld geweest. Indien de rechtbank ervan uitgaat dat er sprake is van een samenweefsel van verdichtsels moet de vraag worden beantwoord of er een causaal verband bestaat tussen de leugens en de afgifte van geld door aangeefsters. Niet kan worden vastgesteld dat deze betalingen zijn voortgekomen uit leugens van de verdachte. De verdediging refereert zich ten aanzien van alle bedragen in de tenlastelegging, met uitzondering van het bedrag bij feit 1. Dit moet een lager bedrag zijn.

3.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals genoemd in bijlage II van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Verdachte heeft in de periode van 2012 tot en met 2018 vijf keer via een datingwebsite en twee keer fysiek contact gelegd met aangeefsters. Hij heeft in het contact met aangeefsters aangegeven dat hij op zoek was naar een betrouwbare huwelijkspartner. Hij deed het daarbij voorkomen alsof hij een goed inkomen had en uit een gegoede familie kwam. Verdachte gebruikte in dit contact niet zijn echte naam en woonplaats. Nadat de aangeefsters met hem hadden afgesproken begon hij al snel over het op korte termijn willen trouwen met aangeefster. Hij stelde alles in het werk om zich op korte termijn te kunnen verloven. Verdachte vertelde aangeefsters dat hij op zoek was gegaan naar een verlovings- of een trouwlocatie. Daarnaast werd er een afspraak gemaakt om de familie van aangeefster te ontmoeten. Verdachte vroeg in een aantal gevallen om het telefoonnummer van de ouder(s) van aangeefsters om hen op te bellen om kennis te maken en/of haar hand te vragen. Viermaal is, door (een) onbekend gebleven perso(o)nen die zich voorde(e)d(en) als de vader van verdachte, de vader van een aangeefster gebeld. Vervolgens werd een datum afgesproken om de familie te ontmoeten. Verdachte hield de aangeefsters voor dat voor het aanbetalen van de zalen, cateraars, bruidsschat enzovoort geld nodig was of dat hij dringend geld nodig had voor zijn bedrijf. Hij gaf daarbij aan dat hij op dat moment geen geld had of niet bij zijn geld kon en vroeg aangeefsters om geld aan hem te lenen. Aangeefsters gingen hier in mee en hebben, met uitzondering van (anonieme) aangeefster 3641946, geld gegeven aan verdachte. Daarna verbrak hij abrupt het contact met aangeefsters en reageerde hij niet meer op hun berichten of pogingen om hem aan de telefoon te krijgen.

Bewijsoverweging feiten 1 tot en met 7:

Voor een veroordeling wegens oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr), is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Voor oplichting is vereist dat het slachtoffer door het oplichtingsmiddel wordt bewogen tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het bewegen tot een bepaalde handeling is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken, is overgegaan tot de afgifte van, in dit geval, een geldbedrag en goederen en tot het aangaan van een schuld.

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periodes heeft schuldig gemaakt aan oplichting van zes aangeefsters en de poging tot oplichting van één aangeefster. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van de oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse hoedanigheid, het gebruik van een listige kunstgreep ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6 en ten aanzien van alle feiten een samenweefsel van verdichtsels.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij aangeefsters valselijk de indruk heeft gewekt dat hij op zoek was naar een serieuze huwelijkspartner en een liefdesrelatie met aangeefsters had. Door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft hij misbruik gemaakt van deze situatie en aangeefsters hiermee bewogen tot afgifte van goederen en het aangaan van een schuld. De rechtbank leidt dit af uit het volgende.

Verdachte heeft – toen hij contact legde met aangeefsters – zijn eigen naam en woonplaats niet gebruikt. Verdachte heeft daarnaast tegen verschillende aangeefsters gezegd dat hij een bedrijf met zijn broers had, terwijl dit niet juist is. In de periode dat hij contact had met aangeefsters [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en 3641945 had verdachte een relatie met iemand anders. Ook heeft hij met aangeefsters [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] op dezelfde dag (9 april 2018) afgesproken. Verder heeft verdachte door het (laten) bellen naar de vaders van aangeefster [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , 3641945 en [benadeelde partij 2] doen voorkomen dat hij zich serieus wilde verloven. Verdachte heeft bekend dat zijn vader niet heeft gebeld maar dat hij iemand anders heeft laten bellen en dit wordt ondersteund door de verklaring van de vader van verdachte. Ook valt uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de reden die verdachte een aantal keren heeft gegeven voor het niet laten doorgaan van het handvragen (de dood van zijn opa) niet juist is. De opa’s (en oma’s) van verdachte zijn al jaren voordat de eerste tenlastegelegde periode begon overleden. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte meermalen geld heeft gevraagd voor de verlovingslocatie, fotografen, catering enzovoort. Verdachte kon, op vragen van de rechtbank, niet zeggen om welke locaties het hier ging, hij heeft geen bonnetjes kunnen overleggen en heeft verder ook niet concreet gemaakt waar hij het geld aan zou hebben uitgegeven. In het dossier zit geen enkele aanwijzing dat er aanbetalingen voor voornoemde zaken zijn gedaan.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij serieuze trouwplannen met aangeefsters had niet geloofwaardig is. Verdachte heeft zeven keer op een vergelijkbare wijze contact gelegd en onderhouden. Door de hoedanigheid van een serieuze huwelijkspartner aan te nemen, door in vier zaken een listige kunstgreep te gebruiken, en door een samenweefsel van verdichtsels heeft hij in zes gevallen de aangeefsters bewogen geld aan hem af te geven. Vervolgens heeft hij na een korte periode abrupt het contact verbroken met aangeefsters. Door een opeenstapeling van leugens heeft verdachte aangeefsters geld afhandig weten te maken. De rechtbank is van oordeel dat er hier sprake is geweest van meerdere wilsbesluiten met als doel aangeefsters geld afhandig te maken, en dit is in zes gevallen ook gelukt. Het verweer van verdachte wordt dan ook verworpen.

Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat aangeefsters door deze oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot de afgifte aan verdachte van geldbedragen en andere goederen en het aangaan van een schuld. Bewezen is dus dat verdachte zich in totaal zes keer schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Ten aanzien van feit 3 acht de rechtbank poging tot oplichting bewezen.

Bewijsoverweging feit 1 - geldbedrag

De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het genoemde geldbedrag van € 37.000,- in de tenlastelegging. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat uit de pintransacties volgt dat aangeefster [benadeelde partij 4] op de dagen die zij noemt in haar aangifte grote bedragen heeft gepind. Zij heeft verklaard dat zij deze bedragen heeft afgestaan aan verdachte. Uit de tapgesprekken volgt eveneens dat verdachte aan [benadeelde partij 4] vraagt om geld en de data en de bedragen die worden genoemd komen overeen met de bedragen die [benadeelde partij 4] heeft gepind. Uit de bankafschriften kan worden afgeleid dat [benadeelde partij 4] in deze periode € 32.000,- contant heeft opgenomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [benadeelde partij 4] een bedrag van € 32.000,- aan verdachte heeft afgegeven. Voor het meerdere heeft de rechtbank naast de verklaring van [benadeelde partij 4] geen aanvullend bewijs gevonden. Dat deel acht de rechtbank daarom niet bewezen.

Bewijsoverweging feit 5 – goederen

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een geldbedrag afhandig heeft gemaakt van aangeefster [benadeelde partij 3] . [benadeelde partij 3] heeft daarnaast verklaard dat zij aan verdachte ook haar telefoon en sieraden heeft afgegeven. Op de SD-kaart die is aangetroffen in de woning van verdachte zijn foto’s van [benadeelde partij 3] gevonden. Gelet hierop gaat de rechtbank ervanuit dat deze SD-kaart uit de telefoon van [benadeelde partij 3] komt. Dit ondersteunt dus haar verklaring. Om die reden acht de rechtbank het ook geloofwaardig dat [benadeelde partij 3] , naast de telefoon, ook haar sieraden heeft afgegeven.

Partiële vrijspraak - valse naam

De verdachte wordt vrijgesproken van het onderdeel ‘valse naam’ in de tenlastelegging. Verdachte heeft zich wel voorgesteld met een valse naam, maar niet is gebleken dat aangeefsters hierdoor geld hebben afgegeven.

4
Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

Feit 1

in de periode van 28 maart 2018 tot en met 14 april 2018, te Veenendaal en/of Amersfoort en/of Den Bosch en/of elders in Nederland, meerdere malen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 1 ]

heeft bewogen tot de afgifte van een goed, te weten de afgifte van geldbedragen van in totaal ongeveer 32.000 euro,

door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- via een internetsite contact te leggen en te onderhouden met dat slachtoffer en

- zich voor te doen als een persoon genaamd [naam 2] / [naam 3] en

- te zeggen dat hij samen met zijn broers een eigen makelaarskantoor en/of een koeriersbedrijf in Amsterdam had en

- aan dat slachtoffer voor te stellen om samen een toekomst op te bouwen en

- met het slachtoffer plannen te maken om zo snel mogelijk te gaan verloven en te trouwen en

- iemand, die zich voordeed als de vader van [naam 2] / [naam 3] , te laten bellen met de vader van het slachtoffer en/of tijdens dat telefoongesprek plannen en afspraken te maken voor een officiële kennismaking en

- plannen en afspraken te maken voor het officiële bezoek, het handvragen, op 14 april 2018 en

tegen dat slachtoffer te zeggen:

- dat er voorbereidingen getroffen moesten worden voor het verlovingsfeest en

- dat hij daarvoor aanbetalingen moest doen voor verschillende diensten en

- dat hij tijdelijk niet bij zijn geld kon komen en

- dat zijn broers geld mee zouden nemen uit Marokko en/of dat zij, slachtoffer, het geld snel terug zou krijgen en vervolgens meerdere malen om geld te vragen aan het slachtoffer, ter voorbereiding van het handvragen en/of het verlovingsfeest

waardoor voornoemd slachtoffer (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte

Feit 2

in de periode van 1 april 2018 tot en met 14 april 2018 te Veenendaal en/of Utrecht en/of elders in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en/ door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 2 ]

heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een geldbedrag van 5000 euro,

door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- via een internetsite contact te leggen en te onderhouden met dat slachtoffer en

- zich voor te doen als een persoon, genaamd [naam persoon] en afkomstig uit Amsterdam en

- te zeggen dat hij samen met mijn zijn broers een (vastgoed)bedrijf had en

- zich voor te doen als een serieuze man die een serieuze relatie zocht en

- die eerlijkheid heel belangrijk vond en

- aan dat slachtoffer voor te stellen om officieel haar hand te vragen, althans te gaan verloven en

- plannen te maken voor dit officiële handvragen, althans deze officiële verloving en

- iemand, die zich voorstelde als [naam vader persoon] , de vader van [naam persoon] , te laten bellen met de vader van het slachtoffer, en in dat telefoongesprek het handvragen, althans de verloving, te bespreken en

- plannen en afspraken te maken voor een ontmoeting tussen beide families op 14 april 2018 en

dat slachtoffer,

- te vertellen over een voorwerp dat hij wilde kopen maar daar onvoldoende geld voor beschikbaar had en

- te vragen of zij geld aan hem kon lenen voor de aankoop van dat voorwerp en

- vervolgens nogmaals om meer geld te vragen aan dat slachtoffer, voor de aankoop van dat voorwerp inclusief BTW en inclusief kosten voor

het vervoeren van dat voorwerp en daarbij de belofte te doen dat het geld zo snel mogelijk aan haar, dat slachtoffer, zou worden terugbetaald,

waardoor voornoemd slachtoffer werd bewogen tot bovenomschreven afgifte

Feit 3

in de periode van 1 juni 2017 tot en met 31 juli 2017 te Veenendaal en/of Utrecht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 3 ]

te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen van in totaal ongeveer 10.000 euro,

met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- via een internetsite contact met dat slachtoffer heeft gelegd en onderhouden en

tegen dat slachtoffer heeft gezegd

- dat zijn naam [naam 4] was en hij een serieuze man was die een serieuze vrouw zocht voor een serieuze relatie en

- dat hij samen met zijn broers een groot koeriersbedrijf had en

- dat hij was klaar voor 'huisje boompje beestje' en

- dat hij met haar verder wilde en/of aan haar vader haar hand wilde vragen en

- dat hij kennis wilde maken met haar ouders en

- vervolgens iemand, die zich voorstelde en voordeed als de vader van [naam 4] , met de vader van het slachtoffer heeft laten bellen,

en daarna tegen het slachtoffer heeft gezegd

- dat hij een groot verlovingsfeest wilde gaan geven met catering en muziek en

- dat hij, de man, alles zou betalen en

- dat hij een zaal wilde gaan reserveren en

vervolgens tegen haar heeft gezegd

- dat hij bij een zaal stond en hij die zaal gelijk moest pakken en

- dat hij alles moest betalen: borg, de zaak, de muziek en de catering en

- dat hij op dat moment niet bij zijn geld kon komen omdat het is Marokko vast stond en

- dat er geen tijd was om het geld (in Marokko) op te halen

en

vervolgens aan haar heeft gevraagd om geldbedragen van in totaal ongeveer 10.000 euro voor te schieten, althans aan hem te lenen en/of te geven,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 4:

in de periode van 1 maart 2016 tot en met 11 april 2016 te Veenendaal en/of Rotterdam en/of te Houten en/of elders in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 4 ]

heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van 2800 euro, door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- via een internetsite contact te leggen en te onderhouden met dat slachtoffer en

- zich voor te doen als een persoon, genaamd [naam 5] en afkomstig uit Rotterdam en

tegen dat slachtoffer te zeggen

- dat hij haar hand wilde vragen, althans met haar wilde verloven en

- dat het handvragen, althans de verloving, op korte termijn moest plaatsvinden omdat zijn, verdachtes, vader naar Marokko moest in verband met verkiezingen en

- dat hij geld nodig had voor de (reservering van de) huur van een zaal voor het handvragen, althans de verloving en

- dat hij voldoende geld had in Marokko maar daar tijdelijk niet bij kon komen en

- dat hij het geld aan haar zou teruggeven

vervolgens

- geld aan dat slachtoffer te vragen in verband met de reservering van de huur- van een zaal voor het handvragen, althans de verloving,

waardoor voornoemd slachtoffer werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Feit 5:

in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 mei 2012 te Oss en/of Tilburg en/of Den Bosch en/of Wijchen en/of Nijmegen en/of elders in Nederland, meerdere malen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 5 ]

heeft bewogen tot de afgifte van goederen en het aangaan van een schuld, te weten de afgifte van in totaal ongeveer 5000 euro en het aangaan van een lening/schuld bij de ING bank ter hoogte van 2500 euro en de afgifte van een geldbedrag van 2500 euro en de afgifte van een telefoon en sieraden,

door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- contact te leggen en te onderhouden met dat slachtoffer en

- zich voor te doen als een persoon, genaamd [naam 4] en afkomstig uit Rotterdam en Wijchen en

tegen dat slachtoffer te zeggen

- dat hij samen met zijn broers een (auto)bedrijf had in Arnhem en

- dat hij serieus was en zo snel mogelijk wilde verloven en trouwen en kinderen met haar wilde krijgen en

- dat ze later niet zou hoeven werken omdat hij voor haar zou zorgen, vervolgens het telefoonnummer van haar ouders te vragen voor een kennismakingsgesprek en

tegen dat slachtoffer te zeggen:

- dat hij snel een verlovingsfeest wilde en zo snel mogelijk wilde trouwen en

- dat hij geld nodig had voor zijn bedrijf en

- dat hij geld nodig had voor het verlovingsfeest en

- dat hij in juni (2012) winstgeld zou krijgen uit zijn bedrijf en haar zou terugbetalen en

- dat hij even niet bij zijn geld kon maar haar spoedig zou terugbetalen en

- dat ze een betere telefoon zou krijgen en

- dat ze (in Marokko) mooiere sieraden zou krijgen,

door dat slachtoffer vervolgens

- meerdere malen te vragen om hem geldbedragen te lenen en/of te geven en

- te vragen om haar telefoon en sieraden aan hem af te geven/aan hem af te staan en

- te vragen om een lening bij de ING bank ter hoogte van 2500 euro aan te gaan,

waardoor voornoemd slachtoffer (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven

afgifte en aangegane schuld.

Feit 6:

in de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 mei 2017, te Amsterdam en/of Veenendaal en/of Utrecht en/of Amersfoort en/of elders in Nederland, meerdere malen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 6 ]

heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het aangaan van een schuld, te weten

- de afgifte van een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 7000 euro en

- het aangaan van een lening/schuld bij een familielid ter hoogte van 1000 euro,

door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- via een internetsite contact te leggen en te onderhouden met dat slachtoffer en

- zich voor te doen als een persoon genaamd [naam 3] en afkomstig uit Veenendaal en

- zich voor te doen als een serieus persoon die een gezin wilde stichten en door tegen dat slachtoffer te zeggen

- dat hij voor de Ramadan haar hand wilde vragen, althans met haar wilde gaan verloven en

het telefoonnummer van de vader/ de ouders van het slachtoffer te vragen en vervolgens iemand, die zich voordeed als de vader van [naam 3] , met de vader van het slachtoffer heeft laten bellen en

tegen dat slachtoffer te zeggen:

- dat hij snel een groot verlovingsfeest wilde organiseren en

- dat hij een zaaltje had gezien en daarvoor geld nodig had en

- dat er geld nodig was voor de catering en borg voor het zaaltje en voor een pak en

- dat hij tijdelijk niet bij zijn geld kon komen en

- dat zijn broer geld uit inkomsten uit Marokko mee naar Nederland zou nemen en

aan dat slachtoffer te vragen om een lening van 10.000 euro af te sluiten (hetgeen zij niet wilde)

en door tevens meerdere malen geldbedragen aan dat slachtoffer te vragen

waardoor voornoemd slachtoffer telkens werd bewogen tot bovenomschreven

afgifte en aangegane schuld.

Feit 7

in de periode van 22 april 2016 tot en met 26 april 2016 te Rotterdam en/of elders in Nederland, meerdere malen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,

[ slachtoffer zaaksdossier 7 ]

heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het aangaan van een schuld, te weten

de afgifte van een geldbedrag ter hoogte van 400 euro en 90 euro en 600 euro en het aangaan van een lening/schuld bij een familielid ter hoogte van 600 euro

door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

- contact met dat slachtoffer te leggen en te onderhouden en

- zich voor te doen als een persoon genaamd [naam 4] en komende uit Breda

en tegen dat slachtoffer te zeggen:

- dat hij haar leuk vond en interesse in haar had en

- dat hij serieus was en snel wilde trouwen met een leuke vrouw en

- dat hij een (familie)bedrijf had met zijn broer en

- telefonisch een fictief gesprek te voeren over mislukte betalingen en (vervolgens) aan dat slachtoffer te vragen of hij geld kon lenen en

- tegen dat slachtoffer te zeggen dat zijn broer hem zou betalen en dat zij, slachtoffer, het geld gelijk terug zou krijgen en

- fictief in paniek te raken op het moment dat zij, slachtoffer, niet voldoende geld kon pinnen en

daarna aan dat slachtoffer te vragen of zij geld kon lenen bij mensen of

een familielid en nogmaals tegen dat slachtoffer te zeggen dat zij het geld via zijn broer terug zou krijgen,

waardoor voornoemde slachtoffer (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en aangegane schuld.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5
De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6
De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Overwegingen

7
Motivering van de straffen en maatregelen
7.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijke deel de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te koppelen. Zij heeft in haar eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat dit kan worden gecompenseerd in de strafmodaliteit. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is een taakstraf in combinatie met hooguit een voorwaardelijke gevangenisstraf passender. Subsidiair verzoekt de verdediging een onverhoopte onvoorwaardelijke gevangenisstraf met 15 procent te verlagen. De verdediging verzoekt de rechtbank verder om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn proceshouding. Verdachte is een first offender en heeft een onderkomen en werk. Daarnaast is verdachte bereid om het geld terug te betalen. Een deels voorwaardelijke straf als stok achter de deur is mogelijk in het kader van de voorgestelde bijzondere voorwaarden van behandeling en toezicht door de reclassering.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven ernstige feiten; zes oplichtingen en één poging tot oplichting. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft hij het vertrouwen van de vrouwen in ernstige mate geschaad. Toen zij dachten dat verdachte met hen een toekomst wilde opbouwen, verdween hij plotsklaps uit hun leven, nadat zij in goed vertrouwen geld aan verdachte hadden gegeven. Uit de verzoeken tot schadevergoeding en de onderbouwing die de slachtoffers daar op zitting voor hebben gegeven volgt dat het handelen van verdachte een enorme emotionele impact op hun levens heeft. Zij kampen nog altijd met schuldgevoelens en diepe gevoelens van schaamte en verdriet door wat hen is aangedaan. Verdachte heeft hen op een gewetenloze wijze geld afhandig gemaakt. Hij heeft hierbij misbruik gemaakt van de gebruiken en tradities binnen de Marokkaanse cultuur en van het feit dat de slachtoffers niet snel aangifte zouden doen omdat hier binnen hun (traditionele) gemeenschap vrijwel niet over gesproken kan worden. Daar komt bij dat de slachtoffers ook financiële schade hebben geleden.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 oktober 2022. Hieruit volgt dat verdachte in 2020 tweemaal tot een gevangenisstraf is veroordeeld voor Opiumwetfeiten.

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 november 2022. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. In 2019 is verdachte kortdurend in behandeling geweest voor zijn angst- en paniekstoornis en een ambulante behandeling is geïndiceerd. Daarnaast is een meldplicht wenselijk om de behandeling te kunnen monitoren. Bij oplegging van een straf adviseert de reclassering dan ook om medewerking aan behandeling en een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarden op te leggen.

Strafoplegging

Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor een oplichting met een benadelingsbedrag van maximaal € 10.000,- is het oriëntatiepunt één week tot twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf (dan wel een taakstraf) en bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. Het gaat hier om vijf oplichtingen met een benadelingsbedrag van € 10.000,- of minder, één poging hiertoe en één oplichting met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,-.

De rechtbank acht dit oriëntatiepunt in het onderhavige geval niet passend. De ernst van het gedrag van verdachte zit minder in de financiële schade die verdachte de slachtoffers heeft berokkend maar meer in de emotionele schade die verdachte bij de slachtoffers heeft aangericht.

Alles afwegende acht de rechtbank dan ook een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting – geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Overschrijding redelijke termijn

De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 9 april 2019, de dag waarop verdachte is aangehouden. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is de redelijke termijn van deze procedure bij uitspraak van dit vonnis overschreden met bijna 20 maanden.

Gelet hierop zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf van 15 maanden verminderen met een maand, zodat 14 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, resteert.

8
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Feit 1 – [benadeelde partij 4]

De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 37.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Feit 2 – [benadeelde partij 5]

De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 5.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Feit 4 – [benadeelde partij 7]

De benadeelde partij [benadeelde partij 7] vordert € 4.300,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van verdachte in € 1.633,50 aan proceskosten en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Feit 5 – [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 3.885,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Feit 6 – [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 8.500,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van verdachte in € 1.633,50 aan proceskosten en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Feit 7 – [benadeelde partij 6]

De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert € 1.090,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

8.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 6] geheel toewijsbaar. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 7] € 2.800,- aan materiële schade en € 975,- aan immateriële schade toe te wijzen. De vordering moet wat betreft de overige (toekomstige) kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] verzoekt de officier van justitie om een bedrag van € 7.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade toe te wijzen. De vordering moet wat betreft de overige (toekomstige) kosten niet-ontvankelijk worden verklaard. De door [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 2] gevorderde proceskosten kunnen eveneens worden toegewezen.

In alle gevallen heeft de officier van justitie gevorderd de toe te wijzen schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op teleggen.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet-ontvankelijk zijn gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op de volgende standpunten gesteld:

De vordering van [benadeelde partij 4] moet ten aanzien van de materiële schade worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,- en de immateriële schadevordering moet worden afgewezen nu deze schade niet is onderbouwd.

Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 5] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade. De immateriële schadevordering moet worden afgewezen nu deze schade niet is onderbouwd.

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de immateriële schade en de materiële schade, met uitzondering van de toekomstige kosten, dat gedeelte van de vordering moet worden afgewezen. De proceskosten dienen te worden vastgesteld op basis van het liquidatietarief.

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 7] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de materiële schade, met uitzondering van de toekomstige kosten, dat gedeelte van de vordering moet worden afgewezen. De immateriële schade moet worden afgewezen wegens het ontbreken van onderbouwing. De proceskosten dienen te worden vastgesteld op basis van het liquidatietarief.

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] refereert de verdediging zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de zorgkosten nu deze niet zijn onderbouwd en dat gedeelte van de vordering moet dus worden afgewezen. Ten aanzien van de immateriële kosten merkt de raadsman op dat uit de stukken een predispositie van het slachtoffer is gebleken en vaststelling van het immateriële schadebedrag zou te belastend zijn voor het strafproces. Om die reden moet dit gedeelte van de vordering geheel, althans grotendeels, niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

Algemene overweging ten aanzien van de materiële schade die ziet op de bedragen die zijn afgegeven aan verdachte

De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen materiële schade hebben geleden door geld aan verdachte te geven. De rechtbank zal dan ook de vorderingen tot vergoeding van materiële schade toewijzen voor de hoogte van de bewezenverklaarde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste pleegdatum.

Algemene overweging ten aanzien van de immateriële schade

De benadeelde partijen hebben een vergoeding van immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende aannemelijk geworden. Uit de schadeonderbouwingsformulieren en de toelichtingen op de zitting blijkt dat de bewezenverklaarde feiten diepe gevoelens van schaamte bij de benadeelde partijen teweeg hebben gebracht. De bewezenverklaarde feiten hebben evident een enorme impact gehad op de benadeelde partijen waardoor de rechtbank van oordeel is dat er bij de benadeelde partijen sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 975,- voor de geleden immateriële schade van [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 6] redelijk en billijk is. De rechtbank acht de geleden immateriële schade van [benadeelde partij 2] toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,- nu zij onder behandeling is van een psycholoog en er sprake is van een posttraumatische stressstoornis die het gevolg lijkt van het bewezenverklaarde en de vordering ten aanzien van de immateriële schade door de verdediging niet is betwist.

Feit 5 - Overweging ten aanzien van de immateriële schade van [benadeelde partij 3]

De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een predispositie van benadeelde partij [benadeelde partij 3] omdat zij al voor het delict last had van psychische klachten. Voor psychische klachten die voortvloeien uit de eventuele psychische predispositie als gevolg van eerdere incidenten, geldt dat de veroorzaker het slachtoffer moet nemen zoals hij is. Volgens vaste rechtspraak moet de reactie op een gebeurtenis die wordt teweeggebracht door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer niet voor diens rekening worden gelaten, maar aan de veroorzaker van de gebeurtenis worden toegerekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals het geval dat het slachtoffer heeft nagelaten alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs van haar kan worden verlangd om tot het herstelproces bij te dragen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Uit de verklaring van de psycholoog blijkt dat de klachten van [benadeelde partij 3] zijn verergerd en dit betekent dat er een causaal verband is tussen het bewezenverklaarde en de schade. Dit brengt mee dat verdachte immateriële schade zal moeten vergoeden.

Conclusie

Feit 1 – [benadeelde partij 4]

Aan [benadeelde partij 4] kan een bedrag van € 32.000,00 aan materiële schade en € 975,00 aan immateriële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.

Verdachte wordt ook in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [benadeelde partij 4] begroot op nihil.

Als extra waarborg voor de benadeelde zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 32.975,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bij niet voldoen aan de betalingsverplichting bepalen op 204 dagen.

Feit 2 – [benadeelde partij 5]

Aan [benadeelde partij 5] kan een bedrag van € 5.000,00 aan materiële schade en € 975,00 aan immateriële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.

Verdachte wordt ook in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [benadeelde partij 5] begroot op nihil.

Als extra waarborg voor de benadeelde zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 5.975,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bij niet voldoen aan de betalingsverplichting bepalen op 37 dagen.

Feit 4 – [benadeelde partij 7]

Aan [benadeelde partij 7] kan een bedrag van € 2.800 aan materiële schade en € 975,00 aan immateriële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van toekomstige medische (reis)kosten wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Verdachte wordt ook in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [benadeelde partij 7] tot op heden op de voet van het liquidatietarief voor kantonzaken begroot op € 436,00 (2 punten á € 218,00).

Als extra waarborg voor de benadeelde zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 3.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bij niet voldoen aan de betalingsverplichting bepalen op 23 dagen.

Feit 5 – [benadeelde partij 3]

Aan [benadeelde partij 3] kan een bedrag van € 3.685,00 aan materiële schade en € 975,00 aan immateriële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank acht het aannemelijk dat [benadeelde partij 3] haar eigen risico à € 385,- heeft moeten aanspreken nu zij naar aanleiding van het bewezenverklaarde in therapie is gegaan. Daarnaast gaat de rechtbank ervanuit dat [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 800,- van haar vader heeft geleend en aan verdachte heeft afgegeven Voor het overige zal de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.

Verdachte wordt ook in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [benadeelde partij 3] begroot op nihil.

Als extra waarborg voor de benadeelde zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 4.660,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bij niet voldoen aan de betalingsverplichting bepalen op 28 dagen.

Feit 6 – [benadeelde partij 2]

Aan [benadeelde partij 2] kan een bedrag van € 7.000,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van toekomstige medische (reis)kosten wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Verdachte wordt ook in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [benadeelde partij 7] tot op heden op de voet van het liquidatietarief voor kantonzaken begroot op € 498,- (2 punten á € 249).

Als extra waarborg voor de benadeelde zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 8.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bij niet voldoen aan de betalingsverplichting bepalen op 52 dagen.

Feit 7 – [benadeelde partij 6]

Aan [benadeelde partij 6] kan een bedrag van € 1.090,00 aan materiële schade en € 975,00 aan immateriële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Verdachte wordt ook in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [benadeelde partij 6] begroot op nihil.

Als extra waarborg voor de benadeelde zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 2.065,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bij niet voldoen aan de betalingsverplichting bepalen op 12 dagen.

9
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 60a, 63, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

10
Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 1, 2, 4, 5, 6 en 7:

telkens, oplichting

Feit 3:

poging tot oplichting

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 5 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet houdt aan de na te noemen bijzondere voorwaarden.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:

- zich binnen drie werkdagen nadat onderhavig vonnis onherroepelijk is geworden, meldt bij Reclassering Nederland op het volgende telefoonnummer: 088-8041405, om een afspraak te maken voor een eerste gesprek op de locatie aan de Stieltjesstraat 1, 6511 AB in Nijmegen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

- zich laat behandelen door een psycholoog, bij forensisch psychiatrisch polikliniek Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Vorderingen benadeelde partijen

Feit 1 - [benadeelde partij 4]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe tot een bedrag van € 32.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 28 maart 2018 tot aan de dag van voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 32.975,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 28 maart 2018 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 204 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Feit 2 - [benadeelde partij 5]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toe tot een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 april 2018 tot aan de dag van voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 5.975,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 april 2018 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 37. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Feit 4 – [benadeelde partij 7]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] toe tot een bedrag van € 2.800,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2016 tot aan de dag van voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 7] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 436,-.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 7] aan de Staat € 3.775,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2016 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Feit 5 – [benadeelde partij 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 3.685,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2012 tot aan de dag van voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 4.660,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2012 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 28 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Feit 6 – [benadeelde partij 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 7.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2017 tot aan de dag van voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 498,-.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 8.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2017 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 52 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Feit 7 – [benadeelde partij 6]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] toe tot een bedrag van € 1.090,- aan vergoeding van materiële schade en € 975,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 22 april 2016 tot aan de dag van voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 6] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 6] aan de Staat € 2.065,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 22 april 2016 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. C. Wildeman, voorzitter,

mr. G.H. Marcus en mr. M. Smit, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2022.