Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig belastingrecht

ECLI:NL:RBDHA:2024:8041

Op 7 May 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB - 23 _ 2896, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2024:8041. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
AWB - 23 _ 2896
Datum uitspraak:
7 May 2024
Datum publicatie:
28 May 2024
Formele relaties:
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2024:1581

Indicatie

IB/PVV- winst uit aanmerkelijk belang

X is van België naar Nederland geremigreerd. X verkoopt zijn (certificaten van) aandelen. X heeft geen recht op een step-up van de verkrijgingsprijs van de aandelen. Er is geen sprake van een grensoverschrijdend element. Wat X aanvoert met betrekking tot het EU-en verdragsrecht mist toepassing. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is evenmin sprake.

Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 23/2896

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen de erven van [erflater] , eisers,

(gemachtigde: drs. A.A. Wouters),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Procesverloop

Verweerder heeft aan wijlen [erflater] ( [erflater] ) voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking € 19.587 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2023 de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

[erflater] heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. De gemachtigde van eisers is verschenen, tot bijstand vergezeld van mr. F.R. Herreveld en prof. dr. H.T.P.M. van den Hurk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] ,

mr. [naam 2] , mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en mr. [naam 5] .

Overwegingen

Feiten

1. [erflater] is op of omstreeks 18 december 1991 van Nederland naar België geëmigreerd.

2. Op 15 december 1994 heeft [erflater] 50 procent van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. (destijds [bedrijfsnaam 2] B.V.; de BV) (de aandelen) verkregen tegen betaling van

€ 9.075. De BV is naar Nederlands recht opgericht en is feitelijk in Nederland gevestigd.

3. Op 11 maart 2003 is [erflater] naar Nederland geremigreerd. Op dat moment was zijn belang in de BV nog steeds 50 procent.

4. Op het moment van remigratie was de waarde in het economische verkeer van de aandelen € 611.640.

5. Over de waardeaangroei van de aandelen tussen het moment van verkrijging en het moment van remigratie heeft in België geen belastingheffing plaatsgevonden.

6. Verweerder heeft de verkrijgingsprijs van de aandelen bij beschikking van 19 december 2014 vastgesteld op € 9.075 (de beschikking).

7. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd. [erflater] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Den Haag. [erflater] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank (Voetnoot 1) sprongcassatie bij de Hoge Raad ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 22 september 2017 (het arrest) ongegrond verklaard. (Voetnoot 2) In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:

“2.4.3. Met de hiervoor in 2.4.2 beschreven regels wordt beoogd om de verkrijgingsprijs van aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren zodanig vast te stellen dat daardoor in beginsel door Nederland belasting wordt geheven over de waardeaangroei van die aandelen voor zover die ontstaan is in een periode dat in Nederland, ter zake van het aanmerkelijk belang, op grond van het nationale recht sprake was van binnen- dan wel buitenlandse belastingplicht (Kamerstukken II 1995/96, 24 761, nr. 3, blz. 59-60, en Kamerstukken II 1996/97, 24 761, nr. 7, blz. 21). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Uitvoeringsbesluit blijkt, in lijn hiermee, dat de verkrijgingsprijs van aandelen, als bedoeld in artikel 4.21 Wet IB 2001, niet wordt vermeerderd op grond van artikel 16, lid 3, van het Uitvoeringsbesluit ingeval die aandelen een aanmerkelijk belang vormden en de houder van dat aanmerkelijk belang ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat hij in Nederland kwam wonen (zie Stb. 2000, 641, blz. 30-31). In zo een geval wordt de verkrijgingsprijs wel vermeerderd indien artikel 16, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit van toepassing is.

2.4.4. Belanghebbende was in de periode dat hij in België woonde buitenlands belastingplichtig ter zake van de aandelen. In het licht van hetgeen hiervoor in 2.4.3 is overwogen, wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen, als bedoeld in artikel 4.21 Wet IB 2001, niet vermeerderd op grond van artikel 16, lid 3, van het Uitvoeringsbesluit. Noch uit de tekst van dat artikel, noch uit het doel en de strekking daarvan – zoals die blijken uit de hiervoor in 2.4.3 beschreven totstandkomingsgeschiedenis – kan worden afgeleid dat bij de uitleg van die bepaling relevant is dat Nederland, ondanks de omstandigheid dat sprake is van buitenlandse belastingplicht ter zake van de aandelen, vanwege het Verdrag geen belasting had kunnen heffen indien belanghebbende de aandelen had vervreemd in de periode dat hij in België woonde.

2.4.5. In de onderhavige zaak is slechts in geschil de door de Inspecteur op de voet van artikel 4.36 Wet IB 2001 gegeven beschikking. Anders dan in het geval dat heeft geleid tot het arrest BNB 1999/52, heeft zich in het onderhavige geval ter zake van de aandelen geen belastbaar feit voorgedaan. Het geschil betreft dus in het onderhavige geval niet de vraag of, en in hoeverre, een door belanghebbende bij vervreemding van de aandelen behaald voordeel in de heffing van inkomstenbelasting kan worden betrokken. Reeds hierom mist het arrest BNB 1999/52 betekenis voor het onderhavige geval.

2.4.6. Het gevolg van het stellen van de verkrijgingsprijs op € 9075 is dat Nederland, indien belanghebbende zijn aandelen vervreemdt nadat hij in Nederland is komen wonen, de volledige waardeaangroei van de aandelen boven die verkrijgingsprijs in de heffing van inkomstenbelasting betrekt. Dit gevolg is niet in strijd met het Verdrag. Op grond van artikel 13, paragraaf 4, van het Verdrag zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van de aandelen immers belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is, met uitsluiting van het heffingsrecht van de andere verdragsluitende staat. Dit wordt niet anders vanwege de omstandigheid dat die waardeaangroei, al dan niet gedeeltelijk, is ontstaan in de periode dat belanghebbende in België woonde en België, als woonstaat, exclusief heffingsbevoegd zou zijn geweest indien belanghebbende zijn aandelen toentertijd zou hebben vervreemd.”

8. De aandelen zijn in 2018 gecertificeerd. In april 2018 heeft [erflater] de (certificaten van de) aandelen verkocht aan zijn dochters en hun kinderen. De overdrachtsprijs bedroeg € 1.583.958.

9. In zijn aangifte IB/PVV 2018 heeft [erflater] in verband met de hiervoor vermelde verkoop van de aandelen een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen van € 972.318. Hij is uitgegaan van een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 611.640, zijnde de waarde in het economische verkeer van de aandelen bij remigratie. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.574.883 in aanmerking is genomen, uitgaande van een verkrijgingsprijs van € 9.075.

Geschil 10.In geschil is de hoogte van het te belasten vervreemdingsvoordeel uit de verkoop van de aandelen. Meer specifiek is in geschil de in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs van de aandelen.

11. Eisers stellen zich op het standpunt dat als vervreemdingsvoordeel € 972.318 in aanmerking dient te worden genomen (€ 1.583.958 -/- € 611.640). Nederland is volgens eisers verplicht een step-up te geven zodat de verkrijgingsprijs op € 611.640 moet worden gesteld. Hiertoe voeren eisers aan dat door Nederlandse belastingheffing over de waardeaangroei in de periode waarin [erflater] in België woonde, het territorialiteitsbeginsel, de goede verdragstrouw en het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel worden geschonden. Daarnaast stellen eisers dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017. Ook betogen zij dat een heffing over de waardeaangroei van het aanmerkelijk belang in de periode waarin [erflater] in België woonde inbreekt op de vrijheid van vestiging van artikel 49 VwEU, aangezien deze belastingplichtigen die al eerder in Nederland woonden belemmert om weer in Nederland te gaan wonen. Ten slotte betogen eisers dat de heffing in strijd is met het Engeland-arrest. (Voetnoot 3) Aangezien de waardeaangroei valt toe te rekenen aan de Belgische periode, valt het heffingsrecht niet te effectueren, aldus eisers.

12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het te belasten vervreemdingsvoordeel

€ 1.574.883 bedraagt. Hiertoe voert verweerder aan dat de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 9.075 door het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017 onherroepelijk vast is komen te staan, en daarmee geen onderwerp van geschil meer kan zijn.

Beoordeling van het geschil 13. Met het hierboven geciteerde arrest van de Hoge Raad staat de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 9.075 onherroepelijk vast. In rechtsoverweging 2.4.6. van dit arrest heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk het gevolg van het stellen van de verkrijgingsprijs van de aandelen op € 9.075 beschreven, namelijk dat, indien [erflater] zijn aandelen vervreemdt nadat hij in Nederland is komen wonen, Nederland de volledige waardeaangroei van de aandelen boven de € 9.075 in de heffing van inkomstenbelasting betrekt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit gevolg niet in strijd is met het belastingverdrag tussen Nederland en België.

14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het belaste vervreemdingsvoordeel juist vastgesteld. De volledige waardeaangroei van de aandelen boven de verkrijgingsprijs van € 9.075 is op grond van de nationale wet belast en dit heffingsrecht wordt niet beperkt door het belastingverdrag tussen Nederland en België. Wat eisers verder aanvoeren, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheden tussen de hierboven geciteerde rechtsoverwegingen 2.4.5. en 2.4.6. Anders dan in de situatie die leidde tot het Engeland-arrest, heeft zich in de periode waarin [erflater] in België woonde geen belastbaar feit ten aanzien van de aandelen voorgedaan. Dit arrest mist in dit geval dan ook toepassing. Sinds zijn remigratie in 2003 is [erflater] binnenlands belastingplichtige. De verkoop van de aandelen in april 2018 kent geen grensoverschrijdend element, zodat wat eisers aanvoeren met betrekking tot EU-recht en verdragsrecht toepassing mist. Van dubbele heffing is geen sprake en van strijd met het evenredigheidsbeginsel acht de rechtbank evenmin sprake.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

16. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente hebben eisers geen afzonderlijke gronden ingediend. Gesteld noch gebleken is dat teveel belastingrente is berekend.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Welie, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).

Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.

Verder vermeldt u ten minste het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoot

Voetnoot 1

Rechtbank Den Haag 17 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:13754.

Voetnoot 2

ECLI:NL:HR:2017:2423.

Voetnoot 3

HR 11 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2569.