Rechtbank Den Haag, voorlopige voorziening bestuursrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2024:22174

Op 24 December 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB 24/20091, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2024:22174. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
AWB 24/20091
Datum uitspraak:
24 December 2024
Datum publicatie:
30 December 2024

Indicatie

Verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verlenging van de signalering in het Schengeninformatiesysteem. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter kent meer gewicht toe aan het belang van verweerder en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 24/20091

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2024 in de zaak tussen
[verzoeker], uit Engeland, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Pols),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verlenging van de signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS).

1.1.

Met het bestreden besluit van 1 november 2024 heeft verweerder de signalering van verzoeker in het SIS verlengd voor de duur van twee jaar. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.2.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 december 2024 digitaal op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder en de partner van verzoeker.

Overwegingen

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?

2. Op 3 november 2022 is verzoeker gesignaleerd in het SIS voor twee jaar en is hem voor die duur de toegang tot het Schengengebied ontzegd. Met het besluit op bezwaar van 3 februari 2023 is verweerder bij dit besluit gebleven. Het beroep van verzoeker tegen dit besluit is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard. (Voetnoot 1) Tegen deze uitspraak is verzoeker in hoger beroep gegaan bij de hoogste bestuursrechter (Voetnoot 2). De hoogste bestuursrechter heeft nog geen uitspraak gedaan. Op 1 november 2024 heeft verweerder de signalering van verzoeker in het SIS verlengd voor de duur van twee jaar. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek staat hier centraal.

Wat vindt verzoeker?

3. Verzoeker heeft als gevolg van het bestreden besluit gedurende de komende twee jaar opnieuw zeer beperkte mogelijkheden om het Verenigd Koninkrijk te verlaten. De signalering vormt een disproportionele schending van fundamentele vrijheidsrechten van verzoeker. De verlenging van de signalering voldoet ook niet aan de gestelde criteria in artikel 24 van de SIS-verordening. (Voetnoot 3) Het besluit is evident in strijd met wet- en regelgeving. De enkele oplegging van een inreisverbod of een signalering in het SIS vormt een voldoende zware en ingrijpende beperking om een spoedeisend belang aan te nemen. Concrete reisplannen zijn voor het aannemen van een spoedeisend belang niet vereist. Desondanks moet er wel rekening mee worden gehouden dat de partner van verzoeker Nederlandse is en dat verzoeker door de signalering al een aantal jaar zijn schoonfamilie niet kan bezoeken. Ook dit jaar doorkruist de signalering de reisplannen van verzoeker, waaronder een bezoek tijdens de kerstdagen aan zijn schoonouders. Verzoeker verzoekt daarom om de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit opgeschort wordt en de SIS-signalering hangende het bezwaar verwijderd wordt.

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

5. Wanneer voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. (Voetnoot 4)

6. De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft, omdat deze ertoe strekt om de komst van verzoeker naar Nederland mogelijk te maken. Toewijzing van deze gevraagde voorlopige voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening komt daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat de uitkomst van de bodemprocedure – in dit geval: het besluit op bezwaar – niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in beginsel slechts plaats wanneer een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. (Voetnoot 5)

7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit, omdat de vraag over de interpretatie van artikel 24 van de SIS-verordening en artikel 67a van de Vreemdelingenwet 2000 op dit moment voorligt bij de hoogste bestuursrechter. Verweerder heeft aangegeven dat de behandeling van het hoger beroep tegen de eerste signalering op 26 februari 2025 op zitting gepland staat. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit in ieder geval niet evident onrechtmatig is. Hiervoor wijst de voorzieningenrechter onder meer op de uitspraak van de meervoudige kamer van de zittingsplaats Haarlem. De omstandigheid dat er inmiddels een nieuwe SIS-verordening in werking is getreden, maakt het voorgaande niet anders. Hierbij is van belang dat de rechtsvraag die in deze procedure onder de nieuwe verordening beantwoord moet worden – ondanks een tekstuele wijziging – in essentie nog steeds hetzelfde is, namelijk: is de opsomming van omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 24 limitatief en als ondergrens bedoeld voor een signalering als hier aan de orde, of kan deze bevoegdheid ook buiten de daar genoemde situaties bij een bedreiging van de openbare orde worden aangewend. Er zijn de voorzieningenrechter voorshands geen omstandigheden gebleken die het evident maken dat de Europese wetgever op dit punt een breuk met het verleden en de eerdere versie van de bepaling heeft beoogd. De enkele vervanging van de zinsnede “dit is in het bijzonder het geval” door “de genoemde situaties doen zich voor” biedt hiervoor in ieder geval geen doorslaggevend aanknopingspunt. De voorzieningenrechter vindt verder steun voor dit oordeel in het feit dat de hoogste bestuursrechter na de inwerkingtreding van de nieuwe SIS-verordening twee soortgelijke verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker heeft afgewezen, hetgeen niet zou kunnen als deze van oordeel was geweest dat de signalering onder de nieuwe verordening evident onrechtmatig is. (Voetnoot 6)

8. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoeker als volgt af. Het belang van verzoeker is om naar Nederland, en de overige Schengenlanden, te kunnen reizen en op dit moment met name om rond de kerstdagen zijn schoonouders te kunnen bezoeken. Hoewel dit belang met betrekking tot de kerstdagen spoedeisend is, ziet de voorzieningenrechter hier onvoldoende zwaarwegend spoedeisend belang in. Verzoeker kan namelijk ook contact onderhouden met zijn schoonouders op een andere wijze en zijn schoonouders kunnen ook naar Engeland komen. Tegenover het belang van verzoeker staat daarnaast het gestelde zwaarwegende belang van verweerder bij het voorkomen van mogelijke dreigingen voor de openbare orde. Gelet op de verstrekkende aard van de gevraagde voorlopige voorziening en het geringe gewicht van het belang van verzoeker, kent de voorzieningenrechter meer gewicht toe aan het belang van verweerder en wijst het verzoek om de voorlopige voorziening af.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is op 24 december 2024 telefonisch medegedeeld aan partijen.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoot

Voetnoot 1

Zie de uitspraak van 26 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14423.

Voetnoot 2

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoot 3

Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018.

Voetnoot 4

Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Voetnoot 5

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht en Amsterdam, van 23 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7968) en 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5195).

Voetnoot 6

Zie de uitspraken van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2024 (202306441/2/V1) en 28 juni 2024 (202306441/4/V1).